ECLI:NL:RBROT:2021:1762

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
8577089 CV EXPL 20-19488
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van koopovereenkomst met verweer van betaling door gedaagde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser, h.o.d.n. [handelsnaam 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, h.o.d.n. [handelsnaam 2], wegens een geschil over een koopovereenkomst. Eiser heeft elektronica geleverd aan gedaagde en vordert betaling van een bedrag van € 5.319,42, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. Gedaagde is niet verschenen tijdens de zittingen en heeft zijn verweer, dat hij de facturen al betaald heeft, niet voldoende onderbouwd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde de facturen niet heeft betaald en dat hij gehouden is tot nakoming van zijn betalingsverplichting. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, met inachtneming van de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, die tot een totaalbedrag van € 5.155,41 leiden. Gedaagde is als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 26 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8577089 CV EXPL 20-19488
uitspraak: 26 februari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiser] ,
h.o.d.n. [handelsnaam 1] ,
wonende en zaakdoende te [plaats] ,
eiser,
die thans procedeert in persoon,
tegen:
[gedaagde] ,
h.o.d.n. [handelsnaam 2] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 20 mei 2020, met producties;
• de conclusie van antwoord, met bijlagen;
• het tussenvonnis van 3 augustus 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
• de rolbeslissing van 6 november 2020 waarin een tweede mondelinge behandeling is bepaald.
1.2
Ter zitting van 21 oktober 2020 zijn [eiser] , eiser, en mevrouw [naam moeder eiser] , moeder van eiser, verschenen. [gedaagde] is niet ter zitting verschenen. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
Na de zitting van 21 oktober 2020 is gebleken dat [eiser] de oproep voor deze mondelinge behandeling niet heeft ontvangen. Om [gedaagde] alsnog in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden heeft de kantonrechter bij rolbeslissing van 6 november 2020 een tweede mondelinge behandeling (op een skype-zitting) bepaald.
1.4
De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2021 op een skypezitting via een beeld- en geluidverbinding, waarvoor [eiser] , en diens moeder mevrouw [naam moeder eiser] , zijn verschenen via de toegestuurde link en vanaf de eigen locatie van [eiser] digitaal met beeld en geluid verbonden zijn met de kantonrechter en de griffier die zich bevinden in een zaal van de rechtbank. [gedaagde] is wederom niet verschenen. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.5
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Partijen hebben een koopovereenkomst gesloten, uit hoofde waarvan [eiser] elektronica aan [gedaagde] geleverd heeft. Beide partijen hebben daarbij gehandeld in het kader van hun bedrijfs- of beroepsactiviteit.
2.2
[eiser] heeft de geleverde elektronica middels twee facturen d.d. 31 maart 2020 met factuurnummers 0382 en 0383 een bedrag van € 4.410,70 bij [gedaagde] in rekening gebracht. De vervaldatum van beide facturen was 30 april 2020.

3..Het geschil

3.1
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 5.319,42, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 4.410,70 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, en de nakosten.
3.2
[eiser] heeft nakoming van de koopovereenkomst aan zijn vordering ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft elektronica besteld bij [eiser] . [gedaagde] heeft de producten in ontvangst genomen, maar hij heeft de facturen van [eiser] , ondanks aanmaning, niet voldaan. [gedaagde] is daarom naast de factuurbedragen ook wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
3.3
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van [eiser] . Hij voert daartegen – kort gezegd - aan dat hij de facturen van [eiser] al betaald heeft. Na ontvangst van de producten heeft hij betaald middels een link. [gedaagde] vindt daarom dat hij niets meer verschuldigd is aan [eiser] .

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] nog een bedrag verschuldigd is aan [eiser] uit hoofde van de onder 2.1 bedoelde koopovereenkomst.
4.2
Op grond van artikel 7:26 lid 1 BW is de koper verplicht de koopprijs aan de verkoper te betalen. De betaling dient in beginsel te geschieden ten tijde en ter plaatse van de aflevering (artikel 7:26 lid 2 BW). Partijen hebben niet gesteld dat zij van deze wettelijke regeling zijn afgeweken. [gedaagde] heeft de ontvangst van de producten niet betwist. Hij is derhalve gehouden tot nakoming van zijn betalingsverplichting jegens [eiser] . Het verweer van [gedaagde] is dat hij de facturen al heeft betaald. Hij voert aan dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van een betaallink bij de factuur. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft [gedaagde] bij e-mailbericht van 15 juni 2020 betalingsbewijzen in het geding gebracht, waaruit blijkt dat hij € 1.023,07 en € 3.456,75 heeft overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] en € 83,- naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] .
4.3
Tijdens de eerste mondelinge behandeling heeft [eiser] gereageerd op het verweer van [gedaagde] . [eiser] betwist dat [gedaagde] de facturen betaald heeft en stelt zich op het standpunt dat zowel de op de betaalbewijzen vermelde bedragen als de tegenrekening niet kloppen. Zijn bankrekeningnummer is [rekeningnummer 3] en dit komt niet overeen met de door [gedaagde] opgegeven bankrekeningnummers. Bovendien vraagt [eiser] nooit om betaling via een link.
4.4
Aangezien [eiser] het verweer van [gedaagde] heeft betwist, ligt het op de weg van [gedaagde] om zijn stellingen nader te onderbouwen. [gedaagde] heeft echter niet meer gereageerd, hoewel hij daartoe wel deugdelijk in de gelegenheid is gesteld. Nadat [gedaagde] niet is verschenen bij de eerste mondelinge behandeling op 21 oktober 2020, is er bij rolbeslissing een tweede zitting bepaald. [gedaagde] is hiervoor deugdelijk opgeroepen; daarnaast is hem een link voor de skypezitting op 17 februari 2021 toegezonden naar het door [gedaagde] opgegeven en door hem in deze procedure steeds gebruikte e-mailadres. Hij is echter wederom niet ter zitting verschenen. Door niet meer te reageren heeft [gedaagde] de nadere stellingen van [eiser] onvoldoende gemotiveerd weersproken. In rechte wordt dan ook uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [eiser] . Daarmee is niet vast komen te staan dat [gedaagde] de facturen van [eiser] betaald heeft. Het verweer van [gedaagde] wordt daarom verworpen en de vordering van [eiser] tot betaling van de hoofdsom wordt toegewezen.
4.5
De gevorderde wettelijke handelsrente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
4.6
[eiser] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 808,95 inclusief btw. Deze vordering is niet toewijsbaar op grond van de primair daarvoor gestelde grondslag. [eiser] heeft immers desgevraagd ter zitting erkend dat hij alleen voor consumenten algemene voorwaarden hanteert. In casu is er sprake van handelskoop, en daarop zijn de algemene voorwaarden van [eiser] niet van toepassing.
4.7
Subsidiair vordert [eiser] betaling van de buitengerechtelijke incassokosten op grond van de wet. Nu de overeenkomst een handelsovereenkomst betreft en [eiser] voldoende heeft gesteld dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, dient voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten aansluiting gezocht te worden bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Het gevorderde bedrag is hoger dan in het besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief. Derhalve is aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 684,94 inclusief btw toewijsbaar.
4.8
De apart gevorderde interne incassokosten van € 40,- komen ook niet voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten worden geacht te zijn begrepen in voornoemde buitengerechtelijke incassokosten.
4.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] wordt toegewezen tot een bedrag van € 5.155,41, zijnde de hoofdsom van € 4.410,70, de verschenen wettelijke handelsrente ten bedrage van € 59,77 en € 684,94 aan buitengerechtelijke incassokosten. De na dagvaarding vervallen wettelijke handelsrente is toewijsbaar zoals in het dictum vermeld.
4.1
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.155,41, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over een bedrag van € 4.410,70 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 236,- aan griffierecht en € 91,46 aan dagvaardingskosten, en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 124,- aan nakosten en de kosten van betekening voor zover betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416