ECLI:NL:RBROT:2021:1711

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
C/10/610847 / JE RK 20-3674
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 18 februari 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West aanwezig was. De moeder en vader van [voornaam minderjarige] zijn niet verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] door de moeder wordt uitgeoefend en dat [voornaam minderjarige] momenteel verblijft in een gezinshuis.

De ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] is oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 7 mei 2009 en is sindsdien steeds verlengd. De kinderrechter heeft eerder de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] verlengd tot 5 maart 2021. De gecertificeerde instelling heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat [voornaam minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door gedragsproblemen en de onhoudbare opvoedsituatie bij de ouders.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige]. De ouders zijn momenteel niet in staat om de benodigde basisveiligheid en structuur te bieden. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, tot 5 maart 2022, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/610847 / JE RK 20-3674
Datum uitspraak: 18 februari 2021
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west,

locatie Zoetermeer, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2009 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen: de vader, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, nu feitelijk verblijvende te [naam verblijfplaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek met bijlagen van de GI van 31 december 2020, ingekomen bij de griffie op 4 januari 2021;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht van
2 februari 2021, ingekomen bij de griffie op 4 februari 2021.
Op 18 februari 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen is een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de moeder;
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige] verblijft in het [naam jeugdhulpinstelling] , een gezinshuis, te [plaats] .
Bij beschikking van 7 mei 2009 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 5 maart 2021.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 februari 2020 de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 5 maart 2021.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen met een jaar.
Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De GI wil de plaatsing van [voornaam minderjarige] in het [naam jeugdhulpinstelling] continueren. [voornaam minderjarige] krijgt geen behandeling. Het verblijf in het gezinshuis is op dit moment voldoende. Zij kan daar blijven zolang dit nodig is. De GI vindt een gezagsbeëindigende maatregel van de moeder niet aan de orde. Het blijft de wens van [voornaam minderjarige] en de ouders om betrokken te blijven bij het traject en te werken aan de doelen. Als [voornaam minderjarige] ouder en zelfstandiger is, is het de bedoeling dat zij vaker in de thuissituatie kan verblijven. Op dit moment is dat niet haalbaar. De ouders staan niet open voor een persoonlijkheidsonderzoek. De hulpverlening is gestagneerd, omdat de ouders onlangs zijn verhuisd.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
Op dit moment wordt [voornaam minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Als gevolg van toenemende gedragsproblemen en het overbelast zijn van de ouders werd de opvoedsituatie onhoudbaar en is [voornaam minderjarige] in augustus 2017 in het [naam jeugdhulpinstelling] geplaatst. [voornaam minderjarige] heeft baat bij de structuur en duidelijkheid in het gezinshuis. Zij wordt gestimuleerd op alle ontwikkelingsgebieden. Het is van belang dat [voornaam minderjarige] zoveel mogelijk contact heeft met haar familie. Het is de bedoeling dat [voornaam minderjarige] wanneer zij zelfstandiger en zelfredzamer wordt terug zal keren naar de ouders.
De kinderrechter is met de GI van oordeel dat een thuisplaatsing van [voornaam minderjarige] het komende jaar nog niet haalbaar is. De belastbaarheid van beide ouders is beperkt en zij hebben moeite met het organiseren van praktische zaken. Daarbij komt dat het gezin in april 2020 plotseling is vertrokken uit Oude Tonge vanwege een forse huurschuld. Hierdoor is de hulpverlening gestagneerd. Vanwege het ontwijkende gedrag van de ouders is het tot op heden niet gelukt om de hulpverlening opnieuw op te starten.
De ouders zijn momenteel onvoldoende in staat om [voornaam minderjarige] de benodigde basisveiligheid en structuur te bieden. Het komende jaar is het van belang dat intensieve hulpverlening in de thuissituatie wordt ingezet, zodat [voornaam minderjarige] zo vaak mogelijk bij de ouders kan zijn. De inzet van een jeugdbeschermer is daarom noodzakelijk om die hulpverlening in te zetten, de contacten tussen [voornaam minderjarige] en de ouders vorm te geven en de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] in het [naam jeugdhulpinstelling] te volgen. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] tot 5 maart 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening tot 5 maart 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2021 door mr. G.M. Paling, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, als griffier. Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 26 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.