Op 18 februari 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West aanwezig was. De moeder en vader van [voornaam minderjarige] zijn niet verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] door de moeder wordt uitgeoefend en dat [voornaam minderjarige] momenteel verblijft in een gezinshuis.
De ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] is oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 7 mei 2009 en is sindsdien steeds verlengd. De kinderrechter heeft eerder de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] verlengd tot 5 maart 2021. De gecertificeerde instelling heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat [voornaam minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door gedragsproblemen en de onhoudbare opvoedsituatie bij de ouders.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige]. De ouders zijn momenteel niet in staat om de benodigde basisveiligheid en structuur te bieden. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, tot 5 maart 2022, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.