ECLI:NL:RBROT:2021:1680

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
C/10/605742 / KG RK 20-1149
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gegrondverklaring wraking arbiters in arbitragezaak tussen Brook en Moonen

In deze beschikking van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 1 maart 2021, wordt het verzoek van THE BROOK YACHT LP tot gegrondverklaring van de wraking van arbiters afgewezen. De wraking was ingediend naar aanleiding van een klacht over de onafhankelijkheid van de arbiters, die volgens verzoekster niet voldoende transparant waren over hun relatie met een advocatenkantoor. De voorzieningenrechter oordeelt dat de wraking tardief is, omdat de vervaltermijn van vier weken, zoals bepaald in artikel 1035 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, al was verstreken op het moment van de wraking. De voorzieningenrechter stelt vast dat de redenen voor de wraking al bekend waren op 23 juli 2020, en dat de kennisgeving van de wraking op 16 september 2020 dus niet tijdig was. Hierdoor komt de voorzieningenrechter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de wraking. De beslissing houdt in dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/605742 / KG RK 20-1149
Beschikking van de voorzieningenrechter van 1 maart 2021
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
THE BROOK YACHT LP,
gevestigd te Grand Cayman (Caymaneilanden),
verzoekster,
advocaat mr. P.A. den Haan te Rotterdam,
tegen

1.[naam verweerder 1] ,

2.[naam verweerder 2],
beiden domicilie kiezende te [plaats] ,
verweerders,
verschenen in persoon.
Partijen worden hierna Brook, [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] genoemd.

1..De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift dat op 8 oktober 2020 ter griffie van deze rechtbank is ontvangen;
  • de 61 producties van Brook;
  • de mondelinge behandeling op 1 februari 2021;
  • de pleitaantekeningen van Brook, met producties;
  • de pleitaantekeningen van [naam verweerder 1] ;
  • de pleitaantekeningen van [naam verweerder 2] ;
  • de pleitaantekeningen van mr. [naam curator] , in zijn hoedanigheid van curator van Moonen Shipyards B.V. (hierna: Moonen), die als belanghebbende ter zitting is verschenen.

2..De feiten

2.1.
Op 12 maart 2010 heeft Brook met Moonen een overeenkomst gesloten voor het afbouwen van het luxe motorjacht genaamd ‘ [naam vaartuig] ’. Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan over de oplevering van het jacht, waarna Moonen arbitrage heeft aangezegd.
2.2.
Voor deze arbitrage zijn drie arbiters benoemd: [naam arbiter 1] (hierna: [naam arbiter 1] ), [naam verweerder 1] en [naam arbiter 2] (hierna: [naam arbiter 2] ). Op 4 oktober 2016 is [naam arbiter 1] vervangen door [naam verweerder 2] . De arbitrageprocedure staat bekend als ‘ UNUM case [zaaknummer] ’.
2.3.
De arbiters hebben vier tussenvonnissen gewezen, waarvan het laatste dateert van 24 april 2019. Naar aanleiding van dat tussenvonnis heeft Brook bij brief van 24 mei 2019 de arbiters gewraakt en een klacht ingediend bij UNUM. Op 21 juni 2019 heeft Brook een verzoekschrift ingediend bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank, met het verzoek te beslissen tot gegrondverklaring van de wraking van de drie arbiters. Bij beschikking van
29 november 2019 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek ongegrond verklaard.
2.4.
Op 13 februari 2020 heeft een regiezitting plaatsgevonden ten kantore van [naam advocatenkantoor] . (hierna: [naam advocatenkantoor] ). Bij brief van 14 februari 2020 heeft [naam verweerder 2] alle betrokkenen geïnformeerd over het verhandelde ter zitting en het verdere verloop van de procedure. In die brief is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
After opening the hearing, the Chairman of the Arbitral Tribunal Chairman mr. [naam verweerder 1] informed the parties that he has retired from NautaDutilh as per 1 January 2020, and that as per 1 March 2020 he will have an office at [naam advocatenkantoor] . (…)
The parties and the Arbitral Tribunal discussed the procedural order to follow after the Interim Award of 24 April 2019 and the challenge proceedings (wrakingsprocedure).
After consultation with the parties, the following procedural order was decided by the Arbitral Tribunal:
(…)”
2.5.
Bij e-mail van 13 juli 2020 heeft de advocaat van Brook, mr. Den Haan, het volgende aan de arbiters en UNUM medegedeeld:
“(…)
During the last hearing arbitrator [naam verweerder 1] , whom we knew to be working at Nauta Dutilh casually remarked that in view of his retirement from Nauta’s he would be renting a room in the offices of arbitrator [naam verweerder 2] , law firm [naam advocatenkantoor] , just as an office facility. It has since come to our attention however that on that firm’s website arbitrator [naam verweerder 1] was some time ago mentioned under team as an advisor, and now as partner. We have not been informed about this.
We are of the opinion that this is contrary to the UNUM rules at the very least in spirit, and parties are entitled to three independent arbitrators, working independently and with their own input, unaffected by any ties between arbitrators and the parties and amongst themselves to that this situation is unacceptable and should be remedied by the arbitrators and if they do not take action, by UNUM. The appropriate solution would in our view be that UNUM and the arbitrators explain this situation to the parties inviting them to provide theirs views as to how to proceed from here.
(…)”
2.6.
UNUM heeft daarop de arbiters verzocht gezamenlijk te reageren op de brief van Brook, waarna Brook en Moonen daarop kunnen reageren.
2.7.
Bij brief van 23 juli 2020 heeft [naam verweerder 2] , namens de arbiters, het volgende medegedeeld:
“(…)
When arbitrator [naam verweerder 2] in 2016 was asked to be appointed by Moonen as arbitrator in arbitration [dossiernaam] (‘ [naam vaartuig] ’), there were no ties between mr. [naam verweerder 2] on the one side and Moonen, arbitrator [naam verweerder 1] and arbitrator [naam arbiter 2] on the other side. Of course prof. [naam verweerder 1] was known to mr. [naam verweerder 2] because he is a well-known professor and they had met a few times at legal courses and congresses.
Around December 2019, arbitrator [naam verweerder 1] indicated to the other members of the tribunal that he would stop his work at NautaDutilh as per 1 January 2020. In this context he asked whether the offices of arbitrator [naam verweerder 2] would be so kind to receive all procedural documents addressed to mr. [naam verweerder 1] , because delivery of these documents at this home address could lead to complications if mr. [naam verweerder 1] and his household members were not at home.
As secretary of the Tribunal arbitrator [naam verweerder 2] has informed the parties and UNUM accordingly by letter of 6 December 2019, at the same time also providing the parties and UNUM with arbitrator [naam verweerder 1] ’s personal email address.
In January 2020, one of the partners of [naam advocatenkantoor] (not being arbitrator [naam verweerder 2] ), who knew prof. [naam verweerder 1] not only professionally but also on a more personal basis, approached prof. [naam verweerder 1] , who at that time was no longer working at NautaDutilh, for taking up an advisory role at [naam advocatenkantoor] . The talks between this partner and prof [naam verweerder 1] resulted in an agreement for the provision of services (overeenkomst van opdracht) between prof. [naam verweerder 1] and [naam advocatenkantoor] as per 1 March 2020. Of course arbitrator [naam verweerder 2] was aware of these talks, but he was not present at these talks. Although the website of [naam advocatenkantoor] now mentions prof. [naam verweerder 1] as a ‘partner’, prof. [naam verweerder 1] is not a shareholder of [naam advocatenkantoor] .
At the hearing of 13 February 2020, arbitrator [naam verweerder 1] informed the parties that as per 1 March 2020 he would take up residence at [naam advocatenkantoor] .
Aside from his advisory role at [naam advocatenkantoor] , prof. [naam verweerder 1] has also other tasks and duties in the legal world.
At [naam advocatenkantoor] , the digital and hardcopy files of arbitrator [naam verweerder 1] and arbitrator [naam verweerder 2] are separated.
In [dossiernaam] , the three arbitrators [naam arbiter 2] , [naam verweerder 1] and [naam verweerder 2] operate independently from each other with their own views and input, and they cooperate in the same manner as when prof. [naam verweerder 1] was still at NautaDutilh. There are no ties between arbitrator [naam verweerder 1] and arbitrator [naam verweerder 2] and, for that matter, arbitrator [naam arbiter 2] , that could affect the independence of each arbitrator and/or influence the decision making of the Arbitral Tribunal.
The Arbitral Tribunal and its members therefore are not aware of a situation that should be remedied, as suggested by mr. Den Haan.”
2.8.
Bij brief van 17 augustus 2020 heeft mr. Den Haan een klacht ingediend bij UNUM, met het verzoek dat UNUM de twee arbiters opdraagt zich terug te trekken. In die brief is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Please be advised that hereby a complaint is filed with [dossiernaam] against the conduct of Arbitrators [naam verweerder 1] and [naam verweerder 2] . As is apparent from the file and public sources it summarizes that they have not informed or mis-informed the parties in respect of the cooperation between the law firm [naam advocatenkantoor] and Arbitrator [naam verweerder 1] and their being in the same law firm, they have provided an incorrect explanation and incorrect information in their letter of 23 July and there can be no other conclusion than that they have misinformed UNUM and the parties as a result of which UNUM has misinformed the parties. (…)
As per article III [dossiernaam] rules UNUM is hereby requested to issue written directives to arbitrators [naam verweerder 1] and [naam verweerder 2] to withdraw as arbitrators since their positions have been irreparably compromised by their own conduct.
These arbitrators are requested to withdraw.
“(…)”
2.9.
Bij e-mail van 21 augustus 2020 aan de betrokkenen heeft [naam verweerder 2] , mede namens [naam verweerder 1] , medegedeeld dat zij zich niet als arbiters zullen terugtrekken.
2.10.
Bij brief van 9 september 2020 aan de betrokkenen heeft [naam verweerder 2] , mede namens
[naam verweerder 1] , het volgende medegedeeld:
“(…)
In their letter of 23 July 2020 the arbitrators have informed UNUM and the parties about the points raised by Mr. Den Haan in his email to UNUM of 13 July 2020. This letter still reflects the views of the tribunal.
The main points of the tribunal’s views can be summarized as follows:
There were no ties between Mr. [naam verweerder 1] and Mr. [naam verweerder 2] before Mr. [naam verweerder 2] ’s appointment to the tribunal in 2016;
Because of Mr. [naam verweerder 1] ’s retirement from NautaDutilh as per 1 January 2020, the parties by letter of the Tribunal of 6 December 2019 were asked (as a matter of convenience) to address all further correspondence meant for Mr. [naam verweerder 1] to [naam advocatenkantoor] ’s postal address;
In January 2020 (and not before January 2020) one of [naam advocatenkantoor] ’s partners approached Mr. [naam verweerder 1] for taking up an advisory role at [naam advocatenkantoor] , which resulted in an agreement for the provision of services;
At the hearing of 13 February 2020 Mr. [naam verweerder 1] informed the parties that he would take up residence at [naam advocatenkantoor] as per 1 March 2020;
On [naam advocatenkantoor] ’s website, Mr. [naam verweerder 1] was first mentioned as an advisor, later as a partner, this however does not reflect a change in the legal relationship between Mr. [naam verweerder 1] and [naam advocatenkantoor] , which still is an agreement for the provision of services;
There are no ties between arbitrator [naam verweerder 1] and arbitrator [naam verweerder 2] and, for that matter, arbitrator [naam arbiter 2] , that could affect the independence of each arbitrator and/or influence the decision making of the Arbitral Tribunal.
The tribunal and it’s members do not believe that UNUM and the parties were - in the words of Mr. Den Haan - not informed or mis-informed (the intention during the hearing of 13 February 2020 and in the Tribunal’s letter of 14 February 2020 was precisely to inform the parties on beforehand), nor do they believe that – again in the words of Mr. Den Haan - an incorrect explanation and incorrect information was provided in the letter of 23 July 2020.
However, given Mr. Den Haan’s complaint and UNUM’s words that “it might be that the language of that message was not clear to all parties”, the tribunal and it’s members regret that no other words were used describing Mr. [naam verweerder 1] ’s position at [naam advocatenkantoor] as per 1 March 2020, and Mr. Den Haan’s complaint and UNUM’s words are duly noted.
(…)”
2.11.
Bij brief van 15 september 2020 aan de betrokkenen heeft mr. Den Haan het volgende medegedeeld:
“(…)
The 9 September 2020 letter does not shed any different light on the matter and what has necessitated me to write as per my 17 August 2020 letter and preceding correspondence. (…)
Parties were only fleetingly informed at the occasion of the hearing of 13 February 2020 whereby it was not stated or implied in any manner that arbitrator [naam verweerder 1] was intended to have any association with the law firm [naam advocatenkantoor] . It was merely implied that arbitrator [naam verweerder 1] simply was being allowed to use an office. Parties were not informed any further than that; (…)
The firm’s own website and the law make it clear that there is a number of factors that could affect and do affect the independence of each arbitrator. As far as the outside world is concerned, and therefore parties in these arbitration proceedings, arbitrators [naam verweerder 1] and [naam verweerder 2] are partners and what that means follows from that same website. (…)
It is not up to arbitrators to not inform the parties or UNUM and then when asked simply say that there is no lack of independence and that there is no problem; the very least they could have and should have done was to prove that. It is not what arbitrators feel and say about independence themselves what is relevant only, it is about what the parties can conclude from the circumstances at hand. It is expressly denied and clear that indeed there are ties that affect the independence of the arbitrators, especially so now that arbitrators provide incorrect explanations and now speak of intentions that are in contrast to what they wrote and said. This has not been refuted or shown to be incorrect by arbitrators.
(…)”
2.12.
Bij e-mail van 16 september 2020 heeft Brook de arbiters [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] gewraakt. In die e-mail is het volgende vermeld:
“(…)
Please be advised that arbitrators [naam verweerder 1] and [naam verweerder 2] are hereby challenged (wraking) in view of their response to the complaint lodged with UNUM.
They have maintained a position which has already been set out to be incorrect without addressing the reasons why this position is incorrect and untruthful and they have refrained from providing the transparency and documentation required under the circumstances at hand. Please see my letter of 15 September 2020, the contents of which are hereby repeated. Arbitrators have failed to demonstrate their complete independence. Their lack of independence is further underlined by the fact that their response is a joint response on the firm’s letterhead on behalf the entire arbitration tribunal whilst a complaint has been lodged two separate arbitrators, not the tribunal. They have even after the complaint failed to verify or even enquire into the parties’ consent to the situation arisen by arbitrators [naam verweerder 1] and [naam verweerder 2] becoming partners in the same law firm. Such consent is a (continuous) requirement for the validity of the arbitration agreement concerning the current arbitration proceedings and the appointment of these two arbitrators; see for instance also art. 1034 DCCP and the guidelines referred to in my abovementioned letter, which prescribe obligations that were not met. That arbitrators say to regret that no other words were used and say to have had another intention than what they said and wrote cannot rectify this situation which is of their doing.
Arbitrators [naam verweerder 1] and [naam verweerder 2] are requested to step down on the basis of this challenge and to confirm that the proceedings are suspended.
(…)”
2.13.
Bij e-mails van 28 september 2020 en 29 september 2020 hebben [naam verweerder 2] respectievelijk [naam verweerder 1] verklaard zich niet terug te trekken als arbiter.
2.14.
Naar aanleiding van de klacht van Brook heeft UNUM bij brief van 30 september 2020 aanwijzingen (‘directives’) gegeven aan [naam verweerder 2] en [naam verweerder 1] . In die brief is het volgende vermeld:
“(…)
UNUM herewith instruct you to make sure that in the further course of the proceedings all issues that might be relevant for the parties, directly or indirectly, shall be shown to the parties (and UNUM) in a clear and transparent way. Please bear in mind that it is not only a matter of choosing words, but a matter of full transparency. UNUM trust that you will act in accordance with this directive during the further course of the proceedings.
(…)”
2.15.
Bij e-mail van 1 oktober 2020 aan de betrokkenen heeft mr. Den Haan het volgende medegedeeld:
“(…)
Arbitrators have repeatedly been informed and requested in the correspondence subsequent to my 13 July message what it is my client wishes to receive by way of documents as part of full transparency and as a minimum standard of providing transparency. (…)
Therefore, now also based on the directive, I now look forward to receiving the directed full transparency and documentation within 1 week from now, and to hearing by return that the directive will be fully complied with.
That includes an explanation supported by documents as to how the striking discrepancies could occur between arbitrators 23 July 2020 letter and UNUM’s 27 July 2020 letter as outlined by me in subsequent correspondence. And that includes an explanation supported by documentation as to why the misrepresentation on the list of available arbitrators published by UNUM can continue even until today.
(…)”

3..Het verzoek

3.1.
Brook verzoekt de voorzieningenrechter te beslissen tot gegrondverklaring van de wraking van de arbiters [naam verweerder 2] en [naam verweerder 1] bij UNUM in de zaak ‘ [dossiernaam] ’ tussen Brook en Moonen, met hoofdelijke veroordeling van de arbiters in de kosten van de procedure en/of kosten rechtens.
3.2.
Het verweer van [naam verweerder 2] en [naam verweerder 1] strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van Brook in haar verzoek dan wel het verzoek ongegrond te verklaren.

4..De beoordeling

4.1.
In artikel 1035 lid 1 Rv is, voor zover relevant, bepaald dat de wrakende partij de wraking onder opgave van redenen schriftelijk ter kennis brengt van de betrokken arbiter, de wederpartij en de mede-arbiters en dat deze kennisgeving wordt gedaan binnen vier weken nadat de reden tot wraking aan de wrakende partij bekend is geworden.
4.2.
In de e-mail van Brook van 16 september 2020 is vermeld dat de wraking haar grond vindt in de respons van [naam verweerder 2] en [naam verweerder 1] op de klacht van Brook bij UNUM.
De voorzieningenrechter begrijpt dat daarmee gedoeld wordt op de brief van de twee arbiters van 9 september 2020. Brook voert aan dat [naam verweerder 2] en [naam verweerder 1] , ondanks de klacht bij UNUM, blijkens die brief volharden in hun weigerachtige houding om openheid van zaken te geven over de precieze relatie tussen [naam verweerder 1] enerzijds en [naam verweerder 2] en zijn advocatenkantoor anderzijds. Dat was voor Brook de reden om tot wraking over te gaan.
Daarnaast heeft Brook in deze procedure nog aanvullende gronden voor wraking naar voren gebracht, namelijk dat de arbiters niet voldoen aan de ‘directive’ van UNUM van 30 september 2020 om volledige transparantie te betrachten.
4.3.
Overwogen wordt als volgt.
Medio 2020 merkte Brook op dat [naam verweerder 1] op de website van [naam advocatenkantoor] als partner stond vermeld. Naar aanleiding daarvan heeft zij op 13 juli 2020 aan de arbiters om opheldering gevraagd. De arbiters hebben vervolgens op 23 juli 2020 toegelicht hoe de relatie tussen [naam verweerder 1] en [naam advocatenkantoor] tot stand is gekomen en wat deze relatie inhoudt. Brook heeft met die toelichting geen genoegen genomen. Zij verwijt de arbiters een gebrek aan transparantie – de arbiters hadden hun toelichting moeten onderbouwen – en meent dat de arbiters haar en UNUM onjuist hebben geïnformeerd. Op die gronden heeft zij op 17 augustus 2020 een klacht ingediend bij UNUM. De grond voor de wraking die thans aan de beoordeling van de voorzieningenrechter is voorgelegd, namelijk de weigering van [naam verweerder 2] en [naam verweerder 1] om de gevraagde openheid van zaken te geven en het geven van onjuiste informatie, was derhalve op 23 juli 2020 al aan de orde. Dat blijkt ook uit de brief van 15 september 2020, waar naar wordt verwezen in de kennisgevingsbrief van
16 september 2020. In die brief wordt door Brook specifieke omstandigheden genoemd die ertoe hebben geleid dat zij de onafhankelijkheid van de arbiters in twijfel trok.
Die omstandigheden en de respons daarop van de twee arbiters waren Brook reeds bekend op 23 juli 2020. De toelichting van [naam verweerder 2] en [naam verweerder 1] over hun relatie en hun standpunt over hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid als arbiter zijn, gelet op de inhoud van hun brief van 9 september 2020, ook niet gewijzigd sinds 23 juli 2020.
4.4.
Het voorgaande brengt met zich dat de vervaltermijn van vier weken, zoals bedoeld in artikel 1035 lid 1 Rv, is aangevangen op 23 juli 2020. Dat de arbiters volgens
mr. Den Haan ook na de klacht bij UNUM hebben volhard in hun onwillige houding om informatie te verstrekken, is niet een nieuwe omstandigheid die de aanvangsdatum van de vervaltermijn doet wijzigen. Hetzelfde geldt voor de door Brook aangevoerde (aanvullende) grond dat de arbiters niet voldoen aan de ‘directive’ van UNUM van 30 september 2020 om volledige transparantie te betrachten, nu die aanwijzing voortvloeit uit de klacht van Brook bij UNUM. Voor zover de twee arbiters zich niet houden aan de ‘directive’, hangt dat samen met het door Brook gestelde aanhoudende gebrek aan transparantie door [naam verweerder 2] en [naam verweerder 1] over hun relatie, welk gebrek zoals gezegd reeds op 23 juli 2020 bekend was bij Brook.
4.5.
Ten tijde van de kennisgeving van de wraking op 16 september 2020 was de vervaltermijn van vier weken in de zin van artikel 1035 lid 1 Rv reeds verstreken. Dat leidt ertoe dat de wraking van arbiters [naam verweerder 2] en [naam verweerder 1] door Brook tardief is. Om die reden wordt het verzoek tot gegrondverklaring van die wraking afgewezen.
4.6.
Aan een verdere, inhoudelijke beoordeling wordt dus niet toegekomen.
Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat, hoewel de omstandigheid dat arbiters werkzaamheden verrichten voor dezelfde onderneming op basis van de IBA Guidelines on Conflicts of Interest in International Arbitration (die door Brook ter zitting is overgelegd) aan de arbitrage-partijen kenbaar moet worden gemaakt, men zich kan afvragen of die kennisgeving (‘disclosure’) zo ver gaat dat het met allerlei contractstukken of documenten moet worden ondersteund.
4.7.
De voorzieningenrechter ziet voor een kostenveroordeling geen plaats.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2021.
2091 / 676