In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, gaat het om een geschil tussen [persoon A] en Island Finance (Curaçao) N.V. [persoon A] heeft een vordering ingesteld tegen Island Finance, waarin hij stelt dat de beslaglegging op zijn participatiewet-uitkering onrechtmatig is. Hij beroept zich op de schone lei die hij in 2015 heeft verkregen na het doorlopen van een schuldsaneringsregeling. Island Finance, aan de andere kant, stelt dat de vordering niet verjaard is en dat de schone lei geen effect heeft op hun vordering, aangezien zij een buitenlandse schuldeiser zijn.
De procedure begon met een dagvaarding op 27 mei 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 3 december 2020. De kantonrechter heeft de bevoegdheid van de rechtbank te Rotterdam bevestigd en het toepasselijke recht vastgesteld. De rechter oordeelt dat de vordering van Island Finance niet verjaard is en dat de schone lei, verkregen onder de Nederlandse Faillissementswet, niet van toepassing is op vorderingen van een schuldeiser uit Curaçao.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van [persoon A] in conventie afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen van Island Finance in reconventie zijn eveneens afgewezen. Dit vonnis benadrukt de complexiteit van internationale schulden en de werking van nationale faillissementswetgeving in een Koninkrijkscontext.