ECLI:NL:RBROT:2021:1621

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
8734240 / CV EXPL 20-30520
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De werking van de schone lei in relatie tot een vordering van een schuldeiser uit Curaçao

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, gaat het om een geschil tussen [persoon A] en Island Finance (Curaçao) N.V. [persoon A] heeft een vordering ingesteld tegen Island Finance, waarin hij stelt dat de beslaglegging op zijn participatiewet-uitkering onrechtmatig is. Hij beroept zich op de schone lei die hij in 2015 heeft verkregen na het doorlopen van een schuldsaneringsregeling. Island Finance, aan de andere kant, stelt dat de vordering niet verjaard is en dat de schone lei geen effect heeft op hun vordering, aangezien zij een buitenlandse schuldeiser zijn.

De procedure begon met een dagvaarding op 27 mei 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 3 december 2020. De kantonrechter heeft de bevoegdheid van de rechtbank te Rotterdam bevestigd en het toepasselijke recht vastgesteld. De rechter oordeelt dat de vordering van Island Finance niet verjaard is en dat de schone lei, verkregen onder de Nederlandse Faillissementswet, niet van toepassing is op vorderingen van een schuldeiser uit Curaçao.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van [persoon A] in conventie afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen van Island Finance in reconventie zijn eveneens afgewezen. Dit vonnis benadrukt de complexiteit van internationale schulden en de werking van nationale faillissementswetgeving in een Koninkrijkscontext.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8734240 / CV EXPL 20-30520
uitspraak: 5 februari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. W. Suttorp te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
Island Finance (Curaçao) N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Willemstad,
gedaagde,
eiser in reconventie,
gemachtigden: mr. R. van der Jagt en mr. N.T.F. van Barschot te Breda.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [persoon A] ” respectievelijk “Island Finance”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding van 27 mei 2020, met twee producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met vijf producties;
  • het tussenvonnis van 15 oktober 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 december 2020 te 9:30 uur, via Skype. [persoon A] is samen met zijn dochter verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Van de zijde van Island Finance zijn de gemachtigden verschenen. Van hetgeen ter zitting is verhandeld, heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1.
Tussen Island Finance enerzijds en [persoon A] en [persoon B] (hierna: [persoon B] ) anderzijds is op 13 maart 1995 een geldleningsovereenkomst gesloten op grond waarvan Island Finance aan [persoon A] en [persoon B] een geldlening heeft verstrekt voor een bedrag van NAF10.553,76 hierna: de Overeenkomst). De geldlening diende in 36 maandelijkse termijnen van NAF 293,16 te worden terugbetaald, voor het eerst op 13 april 1995. [persoon A] en [persoon B] waren toentertijd beiden woonachtig te Curaçao.
2.2.
[persoon A] en [persoon B] zijn met de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst in gebreke gebleven. Island Finance heeft daarom een procedure aanhangig gemaakt bij het Gerecht in eerste aanleg, Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao. [persoon A] en [persoon B] zijn ter zitting verschenen en hebben de vordering erkend.
2.3.
Bij vonnis van 7 april 1997 (hierna: het Vonnis) van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao zijn [persoon A] en [persoon B] vervolgens hoofdelijk veroordeeld om aan Island Finance een bedrag van NAF 11.801,17 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van NAF 9.994,22 vanaf 19 december 1996 tot de dag der voldoening. Tevens zijn [persoon A] en [persoon B] veroordeeld in de kosten van het geding, begroot op NAF 450,- aan gemachtigdensalaris en NAF 327,- aan verschotten.
2.4.
[persoon A] is vervolgens naar Nederland verhuisd.
2.5.
Op 24 november 2016 is namens Island Finance uit hoofde van het Vonnis executoriaal derdenbeslag gelegd op de participatiewet-uitkering van [persoon A] .

3..Het geschil in conventie

3.1.
[persoon A] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Island Finance te veroordelen om binnen twee weken na de betekening van dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [persoon A] te betalen een bedrag van
€ 5.800,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
2. Island Finance te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de gebruikelijke nakosten, te vermeerderen met € 101,-- in geval van betekening en te bepalen dat Island Finance de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zal zijn als deze niet binnen 14 dagen na dit vonnis zullen zijn voldaan.
3.2.
Aan zijn vordering heeft [persoon A] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd. De beslaglegging is onrechtmatig. [persoon A] betwist dat hij gehouden is tot enige betaling aan Island Finance. Voor zover er een verplichting heeft bestaan, is deze verjaard althans is sprake van rechtsverwerking. Meer subsidiair geldt dat het beslag onrechtmatig is omdat [persoon A] in 2015 de schone lei heeft gekregen zodat Island Finance ten tijde van de beslaglegging geen vordering meer had. Nog meer subsidiair geldt dat de executie in strijd met de beslagvrije voet is uitgevoerd. Het afgedragen bedrag van € 5.800,- dient daarom als onverschuldigd betaald en onrechtmatig geëxecuteerd aan [persoon A] te worden terugbetaald.
3.3.
Het verweer van Island Finance strekt ertoe dat [persoon A] in zijn vorderingen niet ontvankelijk wordt verklaard, althans dat deze hem worden ontzegd, met veroordeling van [persoon A] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in conventie, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Island Finance heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. De Overeenkomst wordt beheerst door het recht van Curaçao. De bevoegdheid tot tenuitvoerlegging is niet verjaard. Evenmin is sprake van rechtsverwerking. De schone lei heeft geen werking ten aanzien van Island Finance. Island Finance heeft geen beslag gelegd in strijd met de beslagvrije voet. [persoon A] heeft zijn stelling ook niet onderbouwd. Er is dus geen grondslag voor terugbetaling. Bovendien heeft [persoon A] ex artikel 6:89 BW zijn rechten verwerkt omdat hij in 2016 al bekend was met het beslag maar pas jaren later actie heeft ondernomen. Niet juist is dat in het kader van de tenuitvoerlegging van het Vonnis een bedrag van € 5.800,- aan de deurwaarders afgedragen. Er is slechts een bedrag van € 3.564,81 afgedragen.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen zal – indien relevant voor de uitkomst van deze procedure – bij de beoordeling worden teruggekomen.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
Island Finance heeft in reconventie gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. bepaalt dat [persoon A] dient te gehengen en gedogen dat Island Finance het Vonnis ten laste van [persoon A] ten uitvoer legt;
subsidiair
2. [persoon A] veroordeelt tot betaling aan Island Finance van een bedrag van € 5.545,73,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding in conventie;
primair en subsidiair
3. [persoon A] veroordeelt in de proceskosten in reconventie, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
Aan deze vordering heeft Island Finance, naast hetgeen zij bij verweer in conventie heeft aangevoerd – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd. Island Finance heeft uit het vonnis per 7 oktober 2020 nog een bedrag van € 5.545,73 te vorderen. Island Finance wil een executiegeschil voorkomen. Subsidiair dient [persoon A] het bedrag van € 5.545,73 op grond van artikel 6:162 BW aan Island Finance te betalen.
4.3.
[persoon A] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop in het kader van de beoordeling, voor zover van belang, zal worden teruggekomen.

5..De beoordeling

5.1.
Allereerst dient ambtshalve beoordeeld worden of de kantonrechter te Rotterdam bevoegd is onderhavige zaak te behandelen en zo ja, welk recht van toepassing is.
5.2.
Partijen hebben ter zitting aangegeven dat de kantonrechter te Rotterdam als bevoegde rechter kan worden aangemerkt. Aldus is sprake van een forumkeuze als bedoeld in artikel 8 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en is de kantonrechter bevoegd over het onderhavige geschil te beslissen.
5.3.
Ten aanzien van het toepasselijke recht wordt het volgende overwogen. [persoon A] heeft zijn vordering gebaseerd op onrechtmatige daad. Volgens artikel 4 lid 1 Verordening Rome II (Verordening (EU) nr. 864/267) is het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet. Dat is in dit geval Nederland. Tussen partijen is evenwel niet in geschil dat [persoon A] ten tijde van het aangaan van de Overeenkomst woonachtig was te Curaçao en dat ook Island Finance daar gevestigd was (en is). Dit brengt mee dat de Overeenkomst wordt beheerst door het recht van Curaçao. In het verlengde hiervan is de kantonrechter van oordeel dat het recht om het Vonnis, dat op die Overeenkomst is gebaseerd, te executeren, een kennelijk nauwere band heeft met Curaçao en derhalve ook beheerst wordt door het recht van Curaçao (artikel 4 lid 3 Verordening Rome II (Verordening (EU) nr. 864/267)).
5.4.
Tussen partijen is (terecht) niet in geschil dat het Vonnis in beginsel op grond van artikel 1 jo artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd.
5.5.
[persoon A] heeft in de dagvaarding gesteld dat de vordering van Island Finance verjaard is. De kantonrechter overweegt dat van verjaring geen sprake is. Uit artikel 3:324 van het Burgerlijk Wetboek van Curaçao volgt dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke of arbitrale uitspraak verjaart door verloop van 20 jaren na de aanvang van de dag, volgende op die van de uitspraak. Nu de uitspraak dateert van 7 april 1997 was de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging in 2016 nog niet verjaard. [persoon A] heeft deze grondslag ter zitting ingetrokken.
5.6.
Met betrekking tot het beroep op rechtsverwerking wordt overwogen dat ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad enkel tijdsverloop niet voldoende is. De rechthebbende moet zich hebben gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken of waardoor de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard als het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. De enkele omstandigheid dat Island Finance een professionele financiële instelling is brengt, anders dan [persoon A] voorstaat, niet mee dat zij haar recht om na 19 jaar tot tenuitvoerlegging van een vonnis over te gaan, niet meer zou mogen uitoefenen. Het beroep op rechtsverwerking wordt dan ook verworpen. In dit oordeel ligt besloten dat van onrechtmatige executie op de grond dat het vonnis eerst na 19 jaar ten uitvoer wordt gelegd, evenmin sprake is.
5.7.
[persoon A] heeft voorts gesteld dat de schone lei die hij in 2015 heeft gekregen, in de weg staat aan de executie van het vonnis. Ter zake wordt het volgende overwogen. [persoon A] heeft de schone lei gekregen op grond van artikel 358 van de Nederlandse Faillissementswet na het succesvol doorlopen van een traject ingevolge de schuldsaneringsregeling zoals opgenomen in de Nederlandse Faillissementswet. Die schone lei houdt in dat de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn. Buitenlandse schuldeisers zijn niet gebonden aan de Nederlandse Faillissementswet. Dat geldt ook voor schuldeisers te Curaçao. Nederland en Curaçao behoren allebei tot het Koninkrijk der Nederlanden, maar hebben hun eigen Burgerlijk Wetboek en kennen ook eigen wetgeving op het gebied van het faillissementsrecht. De volgens de Nederlandse Faillissementswet verkregen schone lei kan dan ook niet tegen vorderingen van een schuldeiser te Curaçao worden ingeroepen, behoudens voor zover deze daaraan gebonden zijn op grond van een verdrag of verordening. Van een dergelijk verdrag of verordening is echter geen sprake. Curaçao is niet gebonden aan de Verordening (EU) 2015/848 betreffende Insolventieprocedures. Dit brengt mee dat de in Nederland verkregen schone lei niet meebrengt dat de vordering van Island Finance niet langer afdwingbaar is.
5.8.
[persoon A] heeft nog gesteld dat bij de executie de beslagvrije voet niet, althans niet goed is toegepast. Tussen partijen is niet in geschil dat de (Nederlandse) beslagvrije voet dient te worden gerespecteerd bij de executie. Nu [persoon A] echter tegenover het verweer van Island Finance dat geen beslag is gelegd in strijd met de beslagvrije voet, zijn stelling op dit punt niet nader heeft geconcretiseerd, gaat de kantonrechter hieraan voorbij.
5.9.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vorderingen van [persoon A] in conventie worden afgewezen. Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom onbesproken blijven.
5.10.
[persoon A] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Island Finance in conventie, begroot op een bedrag van € 622,00 voor het salaris van de gemachtigde (2 punten à € 311,00).
5.11.
De vorderingen in reconventie zullen eveneens worden afgewezen. Voor zover Island Finance met haar primaire vordering beoogt een executiegeschil in de toekomst te voorkomen, dan geldt dit in zijn algemeenheid niet mogelijk is en ook niet kan worden bereikt met toewijzing van de vordering om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 april 1997 te gehengen en te gedogen. Aldus is niet gebleken van een rechtens te respecteren belang bij toewijzing van deze vordering. Voor toewijzing van de subsidiaire vordering is alleen al geen grond nu Island Finance reeds over een executoriale titel beschikt.
5.12.
Island Finance wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in reconventie. De proceskosten aan de zijde van [persoon A] worden begroot op nihil, nu de tegenvordering van Island Finance rechtstreeks voortvloeit uit de vordering in conventie en door [persoon A] geen schriftelijke conclusie in reconventie is genomen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [persoon A] af;
6.2.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Island Finance begroot op € 622,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen van Island Finance af;
6.5.
veroordeelt Island Finance in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [persoon A] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
145