ECLI:NL:RBROT:2021:1619

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
10/289357-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en vrijheidsbeperkende maatregel voor poging tot zware mishandeling met mes

Op 23 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 12 november 2020 in Rotterdam met een mes meerdere keren heeft gestoken naar aangever [naam slachtoffer 2], wat resulteerde in verwondingen aan zijn arm en benen. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en concludeerde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De poging tot doodslag werd niet bewezen geacht, maar de poging tot zware mishandeling werd wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en een vrijheidsbeperkende maatregel van twee jaar, inhoudende een contactverbod met de aangevers. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen strafblad had. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/289357-20
Datum uitspraak: 23 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsvrouw mr. T. Sandrk, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 2 jaar, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] met 2 weken vervangende hechtenis per overtreding;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit, omdat de verdachte met zijn handelen niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Primair is aangevoerd dat de verdachte niet actief heeft gestoken maar slechts een klap met een hamer en trappen van aangever heeft afgeweerd, terwijl hij een mes in zijn hand had. Subsidiair - voor zover zou worden vastgesteld dat de verdachte actief heeft gestoken - is aangevoerd dat het steken met een mes in de richting van een arm of in een bovenbeen geen poging tot doodslag dan wel poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat het dossier geen informatie geeft over de grootte van het mes en de diepte van de wonden van aangever.
Beoordeling
De verklaring van aangever [naam slachtoffer 2] , dat hij door de verdachte is gestoken met een mes, vindt steun in de verklaring van [naam slachtoffer 1] . Bovendien volgt uit de medische verklaring van de Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond dat [naam slachtoffer 2] drie verwondingen heeft opgelopen, te weten aan zijn bovenarm, aan zijn enkel en aan de binnenkant van zijn bovenbeen. De wonden moesten gehecht worden. De rechtbank acht dit letsel gezien de locaties minder passend bij het afweren van een slaande of trappende beweging, zoals door de verdachte is aangevoerd, maar passend bij steekverwondingen. De rechtbank stelt op basis van het voorgaande dan ook vast dat de verdachte aangever [naam slachtoffer 2] actief heeft gestoken.
Wat betreft het opzet van de verdachte merkt de rechtbank het volgende op. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood of zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten (vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049).
Uit de summiere medische informatie blijkt niet dat de verwondingen van aangever [naam slachtoffer 2] op genoemde plekken op zichzelf potentieel dodelijk zijn. Gelet op de aard en de ernst van het door aangever opgelopen letsel acht de rechtbank de ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen.
Wel acht de rechtbank de kans op zwaar lichamelijk letsel, als gevolg van drie messteken, aanmerkelijk. Door in totaal drie keer te steken, waaronder in de richting van de borst en in het bovenbeen van aangever, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. De rechtbank acht een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
De verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Vrijspraak feit 2
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] zich schuldig hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging. Zij hebben de confrontatie opgezocht met de aangevers [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 3] door met een auto naar de [plaats delict] te rijden, uit de auto te stappen met een mes en hiermee richting de drie aangevers te lopen. De verdachte heeft vervolgens aangever [naam slachtoffer 2] meermalen gestoken en de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] hebben stekende bewegingen gemaakt richting [naam slachtoffer 1] . Geen van de verdachten heeft afstand genomen van het geweld van de anderen en de verdachten hebben ieder een significante bijdrage geleverd aan het geweld.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat er twee tegenstrijdige versies zijn van dat wat er op 12 november 2020 in de [plaats delict] in Rotterdam heeft plaatsgevonden. In de versie van de groep waar de aangevers toe behoorden, waren de verdachte en de medeverdachten de agressors en in de versie van de groep van de verdachte en de medeverdachten is de groep waartoe aangevers behoorden de agressor. Met betrekking tot beide versies zijn verschillende, elkaar ondersteunende verklaringen in het dossier te vinden. Daarbij merkt de rechtbank op dat veel van de getuigenverklaringen zijn te koppelen aan ofwel de aangevers, ofwel de verdachte en zijn medeverdachten. Om die reden gaat de rechtbank terughoudend om met deze ‘gekleurde’ getuigen. Uiteindelijk kan op basis van het dossier slechts vastgesteld worden dat aangever [naam slachtoffer 1] een hamer bij zich had, dat verdachte een mes in zijn handen hield en dat verdachte op enig moment aangever [naam slachtoffer 2] heeft verwond met dat mes.
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden kan niet worden afgeleid dat medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] zich hebben aangesloten bij de geweldshandelingen van de verdachte en dat er aldus sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Vrijspraak feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 12 november 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe brengen, met dat opzet
- die [naam slachtoffer 2] meermalen met een mes
in de arm en benen heeft gestoken en
- met een mes in de richting van de borst van die [naam slachtoffer 2] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Noodweer
Standpunt verdediging
Indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen beroept de verdachte zich op noodweer. De verdachte werd aangevallen met een hamer door aangever [naam slachtoffer 2] en werd door hem getrapt. De verdachte heeft de aanval afgeweerd door aangever [naam slachtoffer 2] van zich af te duwen, terwijl hij een mes in zijn hand vasthield.
Beoordeling
Zoals hierboven is overwogen past het letsel dat aangever [naam slachtoffer 2] als gevolg van de confrontatie met de verdachte heeft opgelopen niet bij het afweren van een slaande of trappende beweging door de verdachte, maar duidt het letsel op steekverwondingen. De verklaring van de verdachte, dat hij het geweld van aangever af moest weren, vindt geen steun in de bewijsmiddelen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte zich bevond in een situatie van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen noodzakelijke verdediging geboden was.
Het beroep op noodweer slaagt niet.
Conclusie
Het bewezen feit levert op:

1..Poging tot zware mishandeling

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Noodweerexces
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte een beroep toekomt op noodweerexces.
Beoordeling
Het beroep op noodweerexces kan vanwege het ontbreken van een noodweersituatie zoals hiervoor besproken, evenmin slagen. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft met een mes in de richting van de borst van aangever gestoken en hem met het mes geraakt in zijn arm, in zijn been en in zijn enkel. Het letsel van de aangever is beperkt gebleven, maar had veel erger kunnen zijn. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke misdrijven ondervinden vaak nog geruime tijd last van de impact daarvan. Dat dit ook in dit geval zo is geweest blijkt uit de verklaring van aangever, waarin hij verklaart nog steeds bezig te zijn met het herstelproces.
Het geweld vond plaats op de openbare weg, in het bijzijn van anderen en in het zicht van omwonenden. Ook voor hen zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent de verdachte dit alles aan.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 januari 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het risico op zowel recidive als letselschade wordt ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen en een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, deelname aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een contactverbod met aangevers en een inspanningsverplichting tot het hebben en houden van een zinvolle dagbesteding en het op orde hebben van de financiën, alsmede de verplichting om mee te werken aan interventies ter verbetering van de sociaal-maatschappelijke situatie van verdachte als dat tijdens het toezicht nodig blijkt te zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de straf is aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en is acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In de persoonlijke omstandigheden en het blanco strafblad van de verdachte ziet de rechtbank, gezien de ernst van het feit, geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie maanden en de hierna te noemen maatregel passend en geboden.
Op de zitting is gebleken dat de sfeer tussen aangevers en de verdachte nog steeds broeierig is. De rechtbank zal om die reden tevens een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaar opgelegd, inhoudende een contactverbod met aangevers [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 3] .
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 3] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

8..Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer 2] terzake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 200,- aan materiële schade en een vergoeding van € 8000,- aan immateriële schade.
Standpunt verdediging
Verzocht wordt om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat deze onvoldoende onderbouwd is, dan wel een lager bedrag vast te stellen dan is gevorderd. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de component eigen schuld als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek, hetgeen eveneens dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid. De beoordeling van de eigen schuld levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Beoordeling
Aan de benadeelde partij is door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade toegebracht. De schade zal, ondanks de betwisting door de verdachte, worden geschat op € 100,-. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Aan de benadeelde partij is door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade toegebracht.
Die schade zal op basis van de op dit moment gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering voor het overige ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 november 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] een schadevergoeding betalen van
€ 850,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaar,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
- zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ), [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] ) en [naam slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] );
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 (één) week, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 850,- (zegge: achthonderdvijftig euro),bestaande uit € 100,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] te betalen
€ 850,-(hoofdsom,
zegge: achterhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 850,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
17 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Amperse, voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en E.M. Moerman, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2021.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
Zaak [naam zaak 1]
hij op of omstreeks 12 november 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe brengen, met dat opzet
- die [naam slachtoffer 2] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
in de arm en/of benen, althans het lichaam, heeft gestoken en/of
- meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de
richting van de borst van die [naam slachtoffer 2] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
Zaak [naam zaak 1]
hij op of omstreeks 12 november 2020 te Rotterdam openlijk, te weten, op/aan de
[plaats delict] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het
publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een
persoon te weten [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 3] door
- in de richting van die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 3] te lopen en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te trekken en/of te tonen
en/of
- die [naam slachtoffer 2] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
in de arm en/of benen, althans het lichaam, te steken en/of
- meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de
richting van die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] te steken;
3
Zaak [naam zaak 2]
hij op of omstreeks 12 november 2020 te Rotterdam openlijk, te weten, op/aan de
[plaats delict] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het
publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een
persoon te weten [naam slachtoffer 3] door
- in de richting van die [naam slachtoffer 3] te lopen en/of
- die [naam slachtoffer 3] meermalen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of het
lichaam te slaan en/of te stompen;