In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot diefstal met geweld en subsidiair poging tot afpersing. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H. Yilmaz. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 3 februari 2021. De officier van justitie, mr. N. van der Meij, eiste bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld en veroordeling tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bewijsvoering niet voldoende was om de verdachte te veroordelen. Hoewel er camerabeelden waren waarop een man te zien was die overeenkwam met het signalement van de verdachte, was er onvoldoende bewijs om met zekerheid vast te stellen dat de verdachte de dader was. De verdachte ontkende de feiten en er was geen direct bewijs van zijn aanwezigheid bij de woning van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de herkenningen van de verdachte door getuigen en verbalisanten niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen.
Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de oudste rechter niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.