ECLI:NL:RBROT:2021:1608

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
10/213762-20 en 10/003284-21 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in meervoudige strafzaak met betrekking tot diefstal, bedreiging en mishandeling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2021, zijn twee zaken tegen de verdachte gevoegd. In de eerste zaak werd de verdachte vrijgesproken van diefstal vanuit een woning, omdat hij handelde in de veronderstelling dat hij goederen voor een bekende aan het verhuizen was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet om zich de goederen wederrechtelijk toe te eigenen. In de tweede zaak werd de verdachte echter veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling en beschadiging van een scooter. De verdachte had de aangever met een balpen gestoken na een confrontatie waarbij de aangever met een kettingslot op hem afkwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in deze situatie kon beroepen op noodweer, maar dat zijn handelen bij de bedreiging niet gerechtvaardigd was. De verdachte kreeg een taakstraf van 80 uren, met aftrek van voorarrest, waardoor er geen taakstraf resteerde. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding voor de beschadigde scooter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/213762-20 en 10/003284-21 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 17 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam vedrachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. M. Jansen, advocaat te Spijkenisse.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding met parketnummer 10/213762-20 en in de dagvaarding met parketnummer 10/003284-21, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De teksten van de (gewijzigde) tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van der Meij heeft gevorderd:
  • in de zaak met parketnummer 10/213762-20: vrijspraak van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag; bewezenverklaring van de eveneens onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling; bewezenverklaring van het onder 2 en 3 tenlastegelegde;
  • in de zaak met parketnummer 10/003284-21: bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte ter zake van de te bewijzen feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Vrijspraak in zaak met parketnummer 10/003284-21 ten laste gelegde feit

Standpunt officier van justitie
De ten laste gelegde diefstal vanuit een woning aan de [adres delict] te Vlaardingen kan worden bewezen op basis van de aangifte, de camerabeelden en de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten. De hierna te noemen verklaring, die de verdachte op de terechtzitting heeft afgelegd, is niet aannemelijk.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft op de terechtzitting weliswaar erkend dat hij degene is die de in de tenlastelegging bedoelde goederen uit de woning aan de [adres delict] heeft gehaald, maar ontkent stellig dat hij dit heeft gedaan met het oogmerk om zich die goederen wederrechtelijk toe te eigenen. Hij heeft verklaard dat hij de goederen uit de woning heeft gehaald voor [naam persoon 1] , die hij kende via een vriend van hem, [naam persoon 2] . Hij was [naam persoon 1] die dag tegengekomen in de woning van [naam persoon 2] , waar [naam persoon 1] af en toe verbleef. [naam persoon 1] had hem toen gevraagd of hij hem tegen betaling wilde helpen met het verhuizen van een aantal spullen uit de woning aan de [adres delict] . [naam persoon 1] kon de goederen zelf niet naar beneden halen omdat hij door een ongeluk op zijn werk gewond was geraakt aan zijn voet. De verdachte is daarom met [naam persoon 1] meegegaan, kreeg van [naam persoon 1] de sleutel van de woning en heeft de goederen naar beneden gebracht. De goederen stonden al in tassen gereed in de hal van de woning. De verdachte bracht de goederen naar de auto van [naam persoon 1] en [naam persoon 1] bracht ze met zijn auto weg. Dat moest hij meerdere keren doen omdat het niet allemaal tegelijk in zijn auto paste.
Beoordeling
De verklaring van de verdachte komt de rechtbank aannemelijk voor, temeer omdat deze ondersteuning vindt in de volgende omstandigheden:
De verdachte heeft de goederen op klaarlichte dag uit de woning gehaald, die zich bovendien bevindt in een flatgebouw waar meerdere camera’s hangen. Op de fotoafdrukken van deze camerabeelden is te zien dat de verdachte in totaal vijf keer met zichtbaar gevulde tassen het flatgebouw uitliep. Dit heeft bijna drieënhalf uur in beslag genomen. Hij droeg daarbij geen gezichtsbedekking en was duidelijk herkenbaar op de camerabeelden. Ook is te zien dat hij daarbij in de flat enkele andere personen (een vrouw en een schoonmaker) tegenkwam en dat hij met hen contact maakte.
De rechtbank maakt hieruit op dat de verdachte heel openlijk te werk ging, hetgeen gewoonlijk niet past bij iemand die de intentie heeft om te stelen. In ieder geval is niet uit te sluiten dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat sprake was van een verhuizing.
Verder zijn er aanwijzingen dat [naam persoon 1] hierbij aanwezig was, wat de verklaring van de verdachte ook ondersteunt. Op de camerabeelden was, kort voordat de verdachte de flat binnen ging, een auto te zien die langs de hoofdingang reed. Deze auto komt volgens het onderzoek door de politie, waarbij deze auto is vergeleken met de auto van [naam persoon 1] , bijna geheel overeen met de auto van [naam persoon 1] . Er was wel een verschil gezien qua velgen/
wieldoppen, maar nu de auto pas enkele weken later is onderzocht maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat kan worden uitgesloten dat het dezelfde auto betreft. Daarnaast komt uit het dossier naar voren dat [naam persoon 1] en de aangever elkaar kenden. [naam persoon 1] zou af en toe bij de aangever hebben verbleven hetgeen kan verklaren waarom hij een sleutel van de woning had. Bovendien is [naam persoon 1] de volgende dag door de politie in de flat in Schiedam waar [naam persoon 2] woont, aangetroffen met twee tassen met daarin een deel van de weggenomen goederen. De overige goederen zijn daarna aangetroffen in het trappenhuis voor de woning van [naam persoon 2] en in de bij deze woning behorende kelderbox.
Dat op deze dag door de politie zou zijn gezien dat [naam persoon 1] niet mank liep, zoals de officier van justitie stelt, doet niet af aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte. Dat sluit immers niet uit dat [naam persoon 1] dat wel aan de verdachte heeft verteld. De mogelijkheid dat de verdachte door [naam persoon 1] is gebruikt om de goederen weg te nemen, zoals de raadsman heeft gesteld, kan gelet op dit alles niet worden uitgesloten.
De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van de verdachte en dat maakt dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het oogmerk had om zich de goederen wederrechtelijk toe te eigenen.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de in de zaak met parketnummer 10/003284-21 ten laste gelegde diefstal.
5.Vrijspraak in zaak met parketnummer 10/213762-20 onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De verdachte zal hiervan daarom, zonder verdere motivering, worden vrijgesproken.
6.
Vrijspraak in zaak met parketnummer 10/213762-20 onder 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en mishandeling
Standpunt officier van justitie
Bewezen kan worden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft de aangever [naam slachtoffer 1] (hierna ook: de aangever) tweemaal gestoken met een puntig voorwerp (een mes dan wel een balpen). Hij heeft daarbij onder meer gestoken in de rug ter hoogte van de longen. Daarbij bestond de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht en de verdachte heeft die kans op de koop toegekomen. Dat geldt ook als hij niet met een mes maar met een balpen heeft gestoken. Gelet op de toegebrachte verwondingen moet dit dan een balpen zijn geweest van steviger materiaal dan plastic. De verdachte heeft daarmee dan met forse kracht gestoken, omdat deze balpen door het vest, het shirt en vervolgens door het vel van de aangever heen is gegaan. Het door de verdachte gedane beroep op noodweer dan wel noodweerexces gaat niet op, omdat niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een noodweersituatie. De verdachte heeft verklaard dat hij zich heeft moeten verdedigen, maar heeft lange tijd niet verklaard waaruit die verdediging en de noodzaak daartoe bestond. Eerst op 11 december 2020 heeft hij (in de vorm van een tegenaangifte) een inhoudelijke verklaring afgelegd. Uit die verklaring blijkt duidelijk dat hij toen het dossier al lang en breed kende. Hij verklaarde in deze aangifte dat hij ingesloten zat en geen kant op kon, terwijl hij op 8 september 2020 bij de raadkamer nog verklaarde dat hij makkelijk weg had kunnen rijden. Hij had zich aan de verkeersruzie die tussen hem en de aangever was ontstaan moeten en kunnen onttrekken door weg te rijden toen de aangever naar zijn auto kwam. Hij heeft dat niet gedaan, maar is juist uitgestapt en heeft de confrontatie opgezocht.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De verdachte had geen mes bij zich, maar een balpen. Hij heeft met deze balpen in zijn hand de aangever geslagen. Dit handelen was niet gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft bovendien gehandeld uit zelfverdediging. Nadat de aangever op hem afkwam met een kettingslot, daarmee zwaaiende bewegingen in zijn richting maakte en hem raakte of dreigde te raken, heeft de verdachte zich verweerd door de aangever met een balpen in zijn hand te slaan. De verdachte heeft dus gehandeld uit noodweer. Subsidiair is aangevoerd dat sprake was van noodweerexces.
Beoordeling
Verwondingen aangever
Vast staat dat tijdens de confrontatie tussen de verdachte en de aangever deze laatste door de verdachte met een voorwerp is verwond. De aangever had een oppervlakkige wond van ongeveer twee centimeter op zijn rug aan de linkerzijde ter hoogte van de tepellijn. Deze wond is met één hechting gesloten. Daarnaast had hij een oppervlakkige wond van 0,3 centimeter aan de linkerzijde van zijn lichaam net onder zijn ribben.
Voorwerp waarmee aangever is verwond
De eerste vraag die voorligt is met welk voorwerp de verdachte de verwondingen heeft toegebracht. De aangever en zijn neef [naam getuige 1] verklaren dat de verdachte met een mes heeft gestoken. Zij geven van dit mes echter geen nauwkeurige omschrijving. Zij beschrijven het als een aardappelschilmesje of een zakmes. De verdachte heeft verklaard de aangever te hebben geslagen met een balpen die hij in zijn broekzak had.
Een mes is niet aangetroffen en voor het gebruik van een mes is ook overigens geen objectief bewijs voorhanden. Dit is anders ten aanzien van de balpen. Bij de verdachte thuis is diezelfde dag in zijn broekzak een balpen met bloedsporen aangetroffen. Tevens heeft de Forensische Opsporing van de politie met betrekking tot de perforatie die is aangetroffen in het shirt van de aangever geconcludeerd dat deze perforatie, mede gelet op het grillige patroon hiervan en de vezels die deze perforatie begrenzen, eerder te verwachten is bij een perforatie door een (bot) perforerend voorwerp dan door een snijdend voorwerp. Deze perforatie bevond zich in het achterpand van het shirt, links van het midden, dus op de plek van één van de verwondingen van de aangever.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte de verwondingen niet met een mes, maar met een balpen heeft toegebracht.
Beroep op noodweer/noodweerexces
De volgende vraag die moet worden beantwoord is of de verdachte zich met succes kan beroepen op noodweer dan wel noodweerexces.
De aangever, hierin gesteund door zijn neef [naam getuige 1] , stelt dat hij na de eerste -verbale- confrontatie in het verkeer zijn scooter heeft geparkeerd en op de verdachte is toegelopen om verhaal te halen. De verdachte zou op dat moment zijn uitgestapt en zou hem met een mes hebben bedreigd, hetgeen de aangever ertoe bracht om terug te lopen/rennen naar zijn scooter, hierbij achterna gezeten door de verdachte. Omdat hij te weinig tijd had om weg te rijden, heeft de aangever zijn buddyseat geopend en ter verdediging zijn kettingslot gepakt, aldus de aangever.
De rechtbank acht de verklaringen van de aangever en zijn neef [naam getuige 1] op dit punt ongeloofwaardig. Ten eerste valt niet in te zien hoe wegrijden onmogelijk zou zijn, maar het openen van de buddyseat nog wel mogelijk zou zijn indien de verdachte op korte afstand, zoals de aangever verklaart, achter hem aanrende met een mes. Dit is des te onwaarschijnlijker nu de aangever stelt de buddyseat met de reservesleutel te hebben geopend, die hij naar eigen zeggen in zijn zak had. Daarbij komt dat uit de stukken blijkt dat de aangever zelf in zijn eerste verklaring tegen de politie heeft verklaard dat hij, nadat hij zijn scooter had geparkeerd, op dat moment zijn kettingslot al uit de buddyseat had gepakt en daarmee -dus voorafgaande aan de eerste fysieke confrontatie- op de verdachte is afgelopen. Deze gang van zaken vindt bevestiging in de verklaringen van de verdachte en getuige [naam getuige 2] (de vriendin van de verdachte) en ook in de verklaring van [naam getuige 1] , de neef van de aangever, die bij de rechter-commissaris verklaarde dat het gevecht zich vanaf het begin bij de auto van de verdachte afspeelde. Hierbij past niet dat de aangever zijn kettingslot pas heeft gepakt, na door de verdachte te zijn achtervolgd met een mes.
Op het moment dat de aangever op de verdachte afliep, naar de rechtbank aanneemt met zijn kettingslot, is de verdachte uitgestapt en is het tot een handgemeen gekomen, waarbij de aangever de verdachte met het slot heeft geslagen en de verdachte –naar zijn zeggen- de aangever heeft geslagen met in zijn handen een balpen , die hij voorafgaande aan het uit de auto stappen in zijn broekzak had gedaan.
Gelet op het door de slagen met de balpen toegebrachte letsel en de beweging die de verdachte maakte toen hij deze beweging op de terechtzitting voordeed, namelijk een zijwaartse slag met de balpen in zijn hand, wordt dit aangemerkt als een steekbeweging. De aangever sloeg de verdachte met het kettingslot op zijn hoofd en de verdachte weerde zich af door met de balpen een steekbeweging richting de aangever te maken en raakte hem daarbij. De aangever ging toen wat naar achteren, maar kwam opnieuw met het kettingslot op de verdachte af en raakte hem daarmee op zijn rug. De verdachte maakte daarop opnieuw een steekbeweging met de balpen en raakte de verdachte nog een keer.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of dreiging daarvan waartegen de verdachte zich heeft verdedigd, ofwel een noodweersituatie. Het handelen van de verdachte voldoet ook aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De aangever kwam snel op de verdachte af met in zijn hand een kettingslot, dat in de gegeven omstandigheden geen andere functie kon hebben dan die van een wapen. De verdachte stond met zijn auto, waarin zijn vriendin zat, in een drukke winkelstraat waar op dat moment veel verkeer was. De rechtbank is van oordeel dat om die redenen in redelijkheid niet van de verdachte kon worden gevergd dat hij zich aan de situatie zou onttrekken, althans niet zonder het risico te lopen dat de aangever schade zou toebrengen aan de auto waarmee hij was.
Ook stond het door de verdachte gebruikte verdedigingsmiddel in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Hij heeft gelet op het toegebrachte letsel weliswaar vrij fors uitgehaald met de balpen, maar tegenover de aanval door de aangever met een zwaar kettingslot van een scooter, is dit naar het oordeel van de rechtbank niet disproportioneel. De conclusie is dan ook dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Poging tot zware mishandeling of eenvoudige mishandeling?
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor poging tot zware mishandeling. Het maken van steekbewegingen met een balpen had, gelet op de kracht waarmee dit gepaard moet zijn gegaan, mogelijk kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Nu echter sprake was van een verdedigingsreactie, kan met onvoldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte die aanmerkelijke kans op het toebrengen van dat zwaar lichamelijk letsel ook bewust heeft aanvaard. Er is daarom geen bewijs voor opzet bij de verdachte daarop, ook niet in voorwaardelijke zin. Dit brengt mee dat de verdachte van de poging tot zwarte mishandeling zal worden vrijgesproken.
Omdat de verdachte handelde uit noodweer en zijn handelen dus gerechtvaardigd was, komt daarmee de wederrechtelijkheid aan zijn handelen te ontvallen. Daarom zal de verdachte ook worden vrijgesproken van de hem verweten mishandeling.

7..Bewijs in zaak met parketnummer 10/213762-20 onder 2 tenlastegelegde

Standpunt officier van justitie
De ten laste gelegde bedreigingen zijn wettig en overtuigend bewezen. Vastgesteld kan worden dat de verdachte aan de beide aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] dreigend een puntig voorwerp heeft getoond en daarmee steekbewegingen heeft gemaakt. Ook de woordelijke bedreigingen en het dreigen met een taser kunnen worden bewezen. De verklaringen van de aangevers, die elkaar op dit punt versterken, zijn daarvoor voldoende.
Standpunt verdediging
De ten laste gelegde woordelijke bedreigingen en het dreigen met een mes en een taser kunnen niet worden bewezen. Met betrekking tot het maken van steekbewegingen met een puntig voorwerp heeft de verdediging zich gerefereerd. Gelet op de aard van deze handeling, namelijk het maken van steekbewegingen met een balpen ter verdediging, en de context waarin dit plaatsvond, namelijk na de aanval van de aangever [naam slachtoffer 1] met het kettingslot, ontbreekt de redelijke vrees bij de aangevers dat hij het misdrijf waarmee werd gedreigd zou plegen.
Beoordeling
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte op de terechtzitting, staat het volgende vast. De verdachte is op de beide aangevers afgelopen met in zijn hand een puntig voorwerp, namelijk de balpen. Hij heeft dit voorwerp aan hen getoond, althans op zodanige wijze vastgehouden dat ze het hebben kunnen zien, en daarmee steekbewegingen gemaakt. Anders dan de raadsman heeft gesteld, kon door deze handeling bij de aangevers en ook in objectieve zin beschouwd de redelijke vrees ontstaan dat de verdachte hen zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het daaraan voorafgaande handelen van de aangever [naam slachtoffer 1] , namelijk de aanval met het kettingslot, maakt dat niet anders. De verdachte heeft met de balpen ook daadwerkelijk letsel toegebracht bij de aangever [naam slachtoffer 1] . Bewezen is daarom dat de verdachte de beide aangevers heeft bedreigd met zware mishandeling.
De overige ten laste gelegde bedreigingshandelingen acht de rechtbank niet bewezen. Een taser is niet bij de verdachte aangetroffen en de enkele beschrijving daarvan door de aangevers is onvoldoende voor het bewijs dat het inderdaad om een taser ging. Voor de woordelijke bedreigingen is onvoldoende bewijs omdat alleen aangever [naam slachtoffer 1] hierover heeft verklaard. De verdachte wordt daarom van deze beide onderdelen van de ten laste gelegde bedreiging vrijgesproken.

8..Verdere bewijsmotivering en bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/213762-20 onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hieronder zal worden weergegeven.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van de wettige bewijsmiddelen, houdende de redengevende feiten en omstandigheden voor de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10/213762-20 onder 3 ten laste gelegde. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte dit bewezen verklaarde feit heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit feit heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer: 10/213762-20
2.
hij op 22 augustus 2020 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door
  • met een puntig voorwerp, op die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] af te lopen en een puntig voorwerp, te tonen,
  • met een puntig voorwerp meerdere steekbewegingen te maken richting die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , ;
3.
hij op 22 augustus 2020 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een scooter, die aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer 1] toebehoorde, heeft beschadigd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

9..Strafbaarheid feiten en strafbaarheid verdachte

Kwalificaties
De bewezen feiten leveren op:
2.
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
3.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Beroep op noodweer(exces)
Standpunt verdediging
De verdachte dient ten aanzien van feit 3 te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij ook bij het omver trappen van de scooter van de aangever [naam slachtoffer 1] handelde uit noodweer dan wel noodweerexces.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank was er op het moment dat de verdachte de scooter van de aangever [naam slachtoffer 1] omver trapte geen sprake meer van een noodweersituatie. Hij werd toen niet meer aangevallen. Het beroep op noodweer of noodweerexces wordt daarom verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of de verdachte uitsluiten of opheffen.
De feiten en de verdachte zijn dus strafbaar.

10..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft twee mannen op straat bedreigd met een puntig voorwerp (balpen) en hen daarmee bang gemaakt. Ook heeft hij de scooter van één van die mannen beschadigd door deze omver te trappen. Hiermee heeft hij geen respect getoond voor de eigendommen van anderen.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 januari 2021 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Omdat dit geen recente veroordelingen betreft, weegt dit niet in het nadeel van de verdachte mee.
De verdachte heeft in deze zaak 165 dagen in voorarrest doorgebracht.
Gezien een en ander en tevens gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, zoals die onder meer tot uitdrukking komen in de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, wordt een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van een deel van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 40 dagen, passend en geboden geacht. Dat betekent dat door deze aftrek geen te verrichten taakstraf resteert.

11..Benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregel

Vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
  • [naam slachtoffer 2] : ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/213762-20 onder 2 ten laste gelegde feit. Hij vordert een vergoeding van € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met het verzoek om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • [naam slachtoffer 1] : ter zake van de in de zaak met parketnummer 10/213762-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Hij vordert een vergoeding van € 1.424,48 aan materiële schade (bestaande uit € 371,53 voor het eigen risico van de zorgverzekering, € 235,- voor de schade aan zijn kleding en € 817,95 voor de schade aan zijn scooter) en een vergoeding van € 3.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook verzoekt hij om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Beoordeling

Vordering [naam slachtoffer 2]
In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst en/of schrik vallen niet onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] niet aangevoerd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering [naam slachtoffer 1]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] door het in de zaak met parketnummer 10/213762-20 onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade aan zijn scooter is toegebracht. De omvang van de gevorderde vergoeding voor deze schade groot € 817,95 is genoegzaam onderbouwd en door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) weersproken. Daarom zal de vordering in zoverre worden toegewezen.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Voor zover de vordering ziet op psychisch leed als gevolg van de onder 2 ten bewezen bedreiging, is de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk omdat niet is aangevoerd dat sprake is van ernstige psychische schade als hiervoor bedoeld. Alle overige gestelde materiële en immateriële schade is gegrond op hetgeen onder 1 ten laste is gelegd. In verband met de vrijspraak voor dit feit is de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal bepalen dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 22 augustus 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte tevens worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Teneinde de inningsmogelijkheden van het verschuldigde bedrag te vergemakkelijken wordt tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

12..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

13..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

14..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10/213762-20 onder 1 en in de zaak met parketnummer 10/003284-21 ten laste gelegde feiten
heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10/213762-20 onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren;
beveelt dat een deel van de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 40 dagen, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
0 (nul) urenoftewel geen te verrichten
taakstrafresteren;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [naam slachtoffer 1], te betalen een bedrag van
€ 817,95 (zegge: achthonderdzeventien euro en vijfennegentig eurocent), ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de
benadeelde partij [naam slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 817,95(zegge: achthonderdzeventien euro en vijfennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 817,95 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
16 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de
benadeelde partij [naam slachtoffer 1], tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Teksten (gewijzigde) tenlasteleggingen
Tenlastelegging in zaak met parketnummer: 10/213762-20
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 augustus 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of de schouder en/of de zij en/of de buik, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 augustus 2020 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of de schouder en/of de zij en/of de buik, althans het lichaam te steken;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 22 augustus 2020 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
  • die [naam slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "ik maak jouw dood, ik ben nog niet klaar met jou, weet je wel wie ik ben, ik ben de Antilliaan van West!", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of door dreigend:
  • met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] af te lopen en/of het mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen,
  • met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere steekbewegingen te maken richting die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , en/of
  • (daarbij en/of vervolgens) een taser aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te tonen en/of een taser meermalen af te laten gaan en/of (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen: “ik ga jou taseren, ik maak jou dood!”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 22 augustus 2020 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een scooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Gewijzigde tenlastelegging in de zaak met parketnummer 10/003284-21
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 juli 2020 te Vlaardingen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, aan de [adres delict] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond,
  • een of meerdere videogames/spelletjes,
  • een of meerdere beeldschermen,
  • een of meerdere spelcomputers,
  • een of meerdere laptops,
  • een of meerdere controllers,
  • een of meerdere computer accessoires,
  • een of meerdere gereedschappen,
  • een of meerdere cd-spelers,
  • een of meerdere ventilators,
  • een of meerdere tondeuses en/of
  • een of meerdere stofzuigers,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;