ECLI:NL:RBROT:2021:1607

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
ROT 18/5879 en ROT 19/4739
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering op grond van de Wlz en AOW in relatie tot werkzaamheden in Nederland en Oostenrijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 23 februari 2021, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de verzekeringsplicht van eiser voor de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Algemene Ouderdomswet (AOW). Eiser, die in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2015 in Nederland woonde, had een appartementencomplex in Oostenrijk gekocht voor eigen gebruik en verhuur. De rechtbank moest beoordelen of eiser in deze periode verzekerd was voor de Wlz en AOW, gezien het inkomen uit verhuur in Oostenrijk en de werkzaamheden die hij daar verrichtte.

De rechtbank oordeelde dat uit de stukken niet kon worden afgeleid dat eiser minder dan 25% van zijn werkzaamheden in Nederland had verricht. Eiser voerde aan dat hij alleen passief inkomen uit de verhuur had genoten en geen werkzaamheden anders dan in loondienst had verricht. De rechtbank verwierp dit argument en concludeerde dat eiser meer dan 25% van zijn werkzaamheden in Nederland had verricht, waardoor de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing was. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en herstelde de primaire besluiten, waarbij werd vastgesteld dat eiser in de betreffende periode verzekerd was voor de Wlz en AOW.

De rechtbank bepaalde tevens dat verweerder de door eiser betaalde griffierechten moest vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, die op € 2.403,- werden vastgesteld. Deze uitspraak is van belang voor de toepassing van de Basisverordening en de Toepassingsverordening in situaties waarin personen in meerdere lidstaten werkzaamheden verrichten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats: Dordrecht
Bestuursrecht
Zaaknummers: ROT 18/5879 en ROT 19/4739

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2021 in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. C.J. van der Have,
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. P. Stahl-de Bruin.

Procesverloop

ROT 18/5879
Bij besluit van 14 juni 2018 (primair besluit I) heeft verweerder vastgesteld dat eiser vanaf
1 juli 2015 verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz) en van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2015 niet verzekerd is voor de Wlz.
Bij besluit van 4 oktober 2018 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
ROT 19/4739
Bij besluit van 4 oktober 2018 (primair besluit II) heeft verweerder zijn besluit van
29 december 2017 ingetrokken en vastgesteld dat eiser vanaf 15 november 1969 tot en met 31 december 2005 en vanaf 1 juli 2015 tot en met 3 oktober 2018 pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) heeft opgebouwd en vanaf 1 januari 2006 tot en met
30 juni 2015 geen AOW heeft opgebouwd.
Bij besluit van 8 augustus 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit I en II beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaak met zaaknummer ROT 18/5879 heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2019. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn zoon [naam zoon eiser] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om de zaak gevoegd te behandelen met de zaak met zaaknummer ROT 19/4739 en om eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen.
Het onderzoek ter zitting in de gevoegde zaken heeft plaatsgevonden op 8 januari 2021. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn zoon [naam zoon eiser] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of eiser in de periode van
1 januari 2006 tot en met 30 juni 2015 (de periode in geding) verzekerd was voor de Wlz en de AOW.
2. Eiser, in de periode in geding wonend in Nederland, heeft in augustus 2005 een appartementencomplex gekocht in Oostenrijk voor eigen gebruik en voor verhuur van appartementen (de appartementen). In 2015 heeft eiser het appartementencomplex verkocht.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de correspondentie die is gevoerd met de Oostenrijkse autoriteiten volgt dat eiser in de periode in geding verzekeringsplichtig was in Oostenrijk. Bovendien heeft eiser het merendeel van de werkzaamheden ten behoeve van de verhuur van de appartementen in Oostenrijk verricht. In de periode in geding was dus op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van de Basisverordening de Nederlandse socialezekerheidswetgeving niet van toepassing op eiser. Dat betekent dat hij op grond van de artikelen 2.1.2, aanhef en onder b, van de Wlz en 6a, aanhef en onder b, van de AOW niet verzekerd was voor de Wlz en de AOW.
4. Eiser voert aan dat hij ook in de periode in geding verzekerd was voor de Wlz en AOW. Eiser heeft geen werkzaamheden anders dan in loondienst verricht. Hij heeft slechts passief inkomen uit verhuur van de appartementen genoten. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Oostenrijk verzekeringsplichtig was.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
5.2.
Eiser heeft verklaard ten behoeve van de verhuur van de appartementen diverse activiteiten te hebben verricht, zoals acquisitie, de boekhouding en het onderhoud en de schoonmaak van de appartementen. Het betoog van eiser dat hij slechts passief inkomen genoot uit de verhuur van de appartementen en hij dus geen werkzaamheden anders dan in loondienst heeft verricht, slaagt daarom niet.
5.3.
Op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van de Basisverordening is op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten van toepassing de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht. De beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden anders dan in loondienst in een lidstaat wordt verricht gebeurt op grond van artikel 14, achtste lid, van de Toepassingsverordening mede op grond van de volgende indicatieve criteria: de omzet, de arbeidstijd, het aantal verleende diensten en/of het inkomen. In het kader van een algemene beoordeling geldt een aandeel van minder dan 25% voor de bovengenoemde criteria als indicatie dat een substantieel gedeelte van de werkzaamheden niet in de betrokken lidstaat wordt verricht.
5.4.
Ter zitting heeft eiser gedetailleerd uitleg gegeven over de activiteiten die hij ten behoeve van de verhuur van de appartementen heeft verricht en waar hij deze heeft verricht. Eiser heeft – kort samengevat – verklaard dat in het complex zes appartementen waren waarvan er vier werden ingezet voor de verhuur. De overige twee appartementen werden gebruikt door eiser en zijn familie als zij in Oostenrijk waren in verband met de verhuur en voor eigen vakanties. De verhuur liep niet zoals gehoopt, vooral in de zomer werd weinig verhuurd. De verhuur werd ook door de zoon van eiser gedaan, de zoon heeft zich daartoe ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De huurders bestonden voornamelijk uit Nederlanders. Eiser deed acquisitiewerkzaamheden voor de verhuur vanuit huis in Nederland. Deze werkzaamheden bestonden uit adverteren, bijvoorbeeld via de ANWB, contacten met reisbureaus onderhouden en vakantiebeurzen in Nederland bezoeken. Ook de afhandeling van de boekingen en administratie gebeurde vanuit Nederland. Als er een appartement was verhuurd, gingen, afwisselend, eiser, eisers vrouw, eisers zoon en/of eisers dochter naar Oostenrijk om het appartement klaar te maken en de sleutel over te dragen, soms slechts voor een enkele dag. Ook werd de overdracht soms verzorgd door een Nederlandse vriend die in buurt woonde. Wanneer eiser, zijn vrouw, zijn zoon en/of zijn dochter in hun appartement waren, deden zij de voorkomende werkzaamheden zoals schoonmaken, ontbijt verzorgen als de gasten dat wilden, en klein onderhoud. In het begin werd ook wel een snack verzorgd. Het plan om een restaurant te beginnen is niet gelukt omdat daar geen vergunning voor werd verleend. Er werd ook geen drank verkocht. In totaal verbleef eiser er doorgaans in de winter vier á vijf weken en vooral in de beginjaren ook drie á vier weken in de zomer.
5.5.
De rechtbank ziet geen reden om aan de verklaringen van eiser te twijfelen. De schriftelijke verklaringen van eiser gedurende de procedures over de aard en omvang van zijn werkzaamheden komen overeen met zijn verklaringen ter zitting. Uit de verklaringen van eiser volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser meer dan 25% van de werkzaamheden die hij heeft verricht in verband met de verhuur van de appartementen in Nederland heeft verricht. Dat de echtgenote van eiser op enig moment heeft verklaard dat zij niet de enige mensen zijn die in Nederland wonen en geld verdienen in het buitenland en dat zij even naar Oostenrijk zijn gegaan om daar keihard te werken voor de krokusvakantie biedt onvoldoende grond voor een andersluidend oordeel. Datzelfde geldt voor de stukken van de Oostenrijkse autoriteiten die zijn overgelegd. Uit de brief van het Sozialversicherungsanstalt der gewerblichen Wirtschaft (SVA) van 25 april 2019 volgt weliswaar dat eiser volgens de Oostenrijkse autoriteiten van 2005 tot en met 2010 en in 2013 verzekeringsplichtig was in Oostenrijk, maar uit die enkele mededeling kan niet worden afgeleid dat eiser in die jaren minder dan 25% van de werkzaamheden in Nederland heeft verricht. Ook uit de overige stukken kan dat niet worden afgeleid. Het enkele gegeven dat de Oostenrijkse autoriteiten desgevraagd niet gereageerd hebben op de conclusie van verweerder dat eiser ook in de 2011, 2012, 2014 en 2015 economisch actief was in Oostenrijk biedt ook geen grond voor het oordeel dat eiser in deze jaren minder dan 25% van zijn werkzaamheden ten behoeve van de verhuur van de appartementen in Nederland heeft verricht.
5.6.
Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de documenten van de Oostenrijkse autoriteiten op grond van artikel 5, eerste lid, van de Toepassingsverordening bindend zijn, volgt de rechtbank dat standpunt niet. De brief van SVA van 25 april 2019 noch de overige stukken van de Oostenrijkse autoriteiten die zijn overgelegd kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als documenten die de Oostenrijkse
autoriteiten hebben afgegeven voor de toepassing van de Basisverordening en de Toepassingsverordening. Was dit wel het geval geweest, dan had het gelet op hetgeen onder 5.3. is overwogen op de weg van verweerder gelegen om op grond van artikel 5, tweede lid, van de Toepassingsverordening de Oostenrijkse autoriteiten te verzoeken die documenten in te trekken.
5.7.
Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond en dienen de bestreden besluiten I en II te worden vernietigd wegens strijd met artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a van de Basisverordening. In het belang van finale geschilbeslechting zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten te herroepen en te bepalen dat eiser in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2015 verzekerd was voor de Wlz en de AOW.
5.8.
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser de door hem betaalde griffierechten vergoedt.
5.9.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat beide zaken met betrekking tot de proceskosten als één zaak worden beschouwd. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.403,- (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften
,1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van de beroepschriften
,en 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting van 15 oktober 2019 en 8 januari 2021, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten I en II;
- herroept de primaire besluiten I en II en bepaalt dat eiser van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2015 verzekerd was voor de Wlz en de AOW;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten.
- bepaalt dat verweerder aan eiser de betaalde griffierechten van € 46,- en € 47,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.403,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier
.Deze uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 februari 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage wettelijk kader

Op grond van artikel 2.1.1, eerste lid, onder a van de Wlz is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene die ingezetene is.
Op grond van artikel 1.2.1 van de Wlz is ingezetene in de zin van deze wet degene die in Nederland woont.
Op grond van artikel 2.1.2 aanheb en onder b van de Wlz wordt zo nodig in afwijking van artikel 2.1.1 en de daarop berustende bepalingen niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
Op grond van artikel 6, eerste lid, onder a, van de AOW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en ingezetene is.
Op grond van artikel 2 van de AOW is ingezetene degene die in Nederland woont.
Op grond van artikel 6a, aanhef en onder b, wordt zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
VERORDENING (EG) Nr. 883/2004 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Basisverordening).
Artikel 13 Verrichten van werkzaamheden in twee of meer lidstaten
2. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:
a. a) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht.
VERORDENING (EG) Nr. 987/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Toepassingsverordening)
Artikel 5 Juridische waarde van in een andere lidstaat afgegeven documenten en bewijsstukken
1. De door het orgaan van een lidstaat voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening afgegeven documenten over iemands situatie en de bewijsstukken op grond waarvan de documenten zijn afgegeven, zijn voor de organen van de andere lidstaten bindend zolang de documenten of bewijsstukken niet door de lidstaat waar zij zijn afgegeven, zijn ingetrokken of ongeldig verklaard.
2. Bij twijfel omtrent de geldigheid van het document of de juistheid van de feiten die aan de vermeldingen daarin ten grondslag liggen, verzoekt het orgaan van de lidstaat dat het document ontvangt, het orgaan van afgifte om opheldering en eventueel om intrekking van het document. Het orgaan van afgifte heroverweegt de gronden voor de afgifte van het document en, indien noodzakelijk, de intrekking van het document.
Artikel 14 Verduidelijkingen bij de artikelen 12 en 13 van de basisverordening
8. Voor de toepassing van artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening betekent een „substantieel gedeelte van de werkzaamheden die in loondienst of anders dan in loondienst” in een lidstaat worden verricht dat een kwantitatief substantieel deel van alle werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst daar wordt verricht, zonder dat het hierbij noodzakelijkerwijs om het grootste deel van deze werkzaamheden hoeft te gaan.
De beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat wordt verricht, gebeurt mede op grond van de volgende indicatieve criteria:
b) in geval van een werkzaamheid anders dan in loondienst, de omzet, de arbeidstijd, het aantal verleende diensten en/of het inkomen.
In het kader van een algemene beoordeling geldt een aandeel van minder dan 25 % voor de bovengenoemde criteria als indicatie dat een substantieel gedeelte van de werkzaamheden niet in de betrokken lidstaat wordt verricht.