ECLI:NL:RBROT:2021:1605

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
ROT 19/2991
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een gastouder met psychische klachten in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een WIA-aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, een gastouder, was uitgevallen voor haar werk vanwege psychische klachten en had een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had haar aanvraag afgewezen, waarbij het stelde dat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft een onafhankelijke deskundige ingeschakeld om de belastbaarheid van eiseres te beoordelen. De deskundige concludeerde dat het UWV de belastbaarheid van eiseres onjuist had vastgesteld. De rechtbank volgde het oordeel van de deskundige en oordeelde dat het bestreden besluit van het UWV op een onjuiste grondslag berustte. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het UWV werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. S. Zahri,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 10 september 2018 afgewezen.
Bij besluit van 8 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar (voormalig) gemachtigde mr. I. Aynan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en bepaald dat verzekeringsarts J.H.M. de Brouwer (de deskundige) als deskundige wordt benoemd om eiseres te onderzoeken en de rechtbank van verslag en advies te voorzien. Op 25 september 2020 heeft de deskundige aan de rechtbank gerapporteerd.
Bij brief van 19 oktober 2020 heeft verweerder op het rapport van de deskundige gereageerd en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 oktober 2020 overgelegd.
Bij brief van 28 oktober 2020 heeft de gemachtigde van eiseres op het rapport van de deskundige en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd.
Bij brief van 2 november 2020 heeft de rechtbank de deskundige verzocht om te reageren op de reacties van de gemachtigde van eiseres en verweerder.
Bij brief van 19 november 2020 heeft verweerder een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 november 2020 ingediend.
Bij brief van 8 januari 2021 heeft de deskundige een nadere motivering gegeven naar aanleiding van de reacties van de gemachtigde van eiseres en verweerder.
Eiseres en verweerder hebben toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft vervolgens op 23 februari 2021 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is als gevolg van psychische klachten op 12 september 2016 uitgevallen voor haar werk als gastouder bij [naam bedrijf] . Eiseres heeft zich ziekgemeld vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW).
2.1.
Na het einde van de wachttijd heeft eiseres op 21 mei 2018 een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Eiseres is op 18 juni 2018 verschenen op het spreekuur van de verzekeringsarts voor een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen vastgesteld in zijn rapportage van 25 juli 2018. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de verzekeringsarts op 26 juli 2018 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden.
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in zijn rapportage van 30 augustus 2018 met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen geconcludeerd dat eiseres niet meer in staat is het eigen werk als gastouder te verrichten. Wel heeft zij met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres met behulp van het Claim Beoordeling en Borging Systeem (CBBS) een aantal gangbare functies geduid, te weten Wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), Schoonmaker gebouwen (SBC-code 111334) en Medewerker tuinbouw (SBC-code 111010). Daarnaast zijn de aanvullende functies Productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code111180) en Huishoudelijk medewerker (excl. particulier) (SBC-code 372060) geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden ligt 13,83% lager dan het zogeheten maatmaninkomen.
2.3.
Verweerder heeft in het primaire besluit besloten dat eiseres met ingang van 10 september 2018 geen WIA-uitkering krijgt, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is vastgesteld op 13,83%. Dat leidt tot een arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 35%.
3.1.
In het kader van de heroverweging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 27 maart 2019 geconcludeerd dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest. Omdat inmiddels ook de diagnose fybromyalgie is gesteld heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML aangepast. In de gewijzigde FML van 27 maart 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen opgenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderschrijft in zijn rapportage van 8 mei 2019 de conclusie van de arbeidsdeskundige. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de gewijzigde FML vastgesteld dat twee geduide functies niet langer passend zijn voor eiseres en deze functies laten vervallen en vervolgens de volgende nieuwe functies geduid: Productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code111180), Machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (SBC-code 264122) en Huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334). De aanvullende functie van Huishoudelijk medewerker (excl. particulier) (SBC-code 111333) acht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep na heroverweging met de aangepaste FML nog steeds geschikt voor eiseres. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 24,75%. De arbeidsongeschiktheidsklasse blijft hetzelfde, namelijk minder dan 35%.
3.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het primaire besluit gehandhaafd.
4. Eiseres voert in beroep – kort samengevat – aan dat zij meer beperkt is dan door verweerder is vastgesteld. Zij heeft psychische klachten, psychoses, auditoire hallucinaties en dissociatieve verschijnselen. Verweerder heeft dit onvoldoende onderkend, aldus eiseres. Zij verwijst hiervoor naar de brieven van Stichting Sarya van 13 juli 2018, 8 november 2018 en 8 maart 2019. Daarnaast stelt eiseres dat zij ook fysiek meer beperkt is. Zij lijdt aan fybromyalgie en heeft als gevolg daarvan onder meer pijn in haar nek, schouders, rug en linkerknie. Ook heeft eiseres ontstekingen in haar voet en heeft zij last van haar handen.
Voorts stelt eiseres dat de geduide functies niet passend zijn. De functie Productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code111180) is niet passend, omdat uit de functiebeschrijving blijkt dat er in een ruime productiehal in een groep van drie à zes collega’s gewerkt wordt. Eiseres is door haar psychische klachten hier niet toe in staat. Daarnaast kan eiseres niet in hoog tempo zeer nauwkeurig werken en een productie eis halen en heeft zij concentratieproblemen. De functie Machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (SBC-code 264122) is eveneens niet geschikt. Er zijn immers diverse signaleringen ten aanzien van de functiebelasting. Voorts is het in deze functie vereist dat er nauwkeurig wordt gewerkt en zijn een goede oog-hand-coördinatie en soepele vingers van belang. Eiseres heeft echter last van zwetende en opgezwollen handen. Tot slot is de functie Huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) ongeschikt. Van eiseres wordt verwacht dat zij veel werkzaamheden moet verrichten en in de functie moet er veel gestaan worden. Daarnaast dient eiseres bij het schoonmaken veel kracht te zetten. Dit is voor haar niet mogelijk in verband met haar rugklachten en klachten aan haar handen. Dit geldt ook voor de aanvullend geduide functie Huishoudelijk medewerker (excl. particulier) (SBC-code 111333). Eiseres stelt dat in deze functie een overschrijding is ten aanzien van schroefbewegingen.
5. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.
6. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht met ingang van 10 september 2018 (datum in geding) heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6.1.
Naar aanleiding van de gronden van beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 8 januari 2020 een aanvullende rapportage opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert daarin dat de psychotische kenmerken bij eiseres van na de datum in geding zijn, zodat deze klachten niet meegewogen kunnen worden.
6.2.
Omdat tussen de datum in geding en de brief van 8 november 2018 van de Stichting Sarya slechts een periode van twee maanden zit, heeft de rechtbank aanleiding gezien om nader onderzoek te laten verrichten en een onafhankelijke deskundige te benoemen.
6.3.
De deskundige heeft in zijn rapportage van 25 september 2020 geconcludeerd dat eiseres meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen in de FML van 27 maart 2019.
De deskundige kan zich vinden in het fysieke deel van de FML, namelijk de dynamische handelingen en statische houdingen. De deskundige concludeert dat de pijnklachten van eiseres niet te herleiden zijn tot vaststelbare afwijkingen van het bewegingsapparaat. Er zijn namelijk geen ontstekingsverschijnselen en de gewrichten zijn niet beperkt in hun beweeglijkheid. Er is geen medische reden om aan te nemen dat een patroon van normaal bewegen en belasten zal leiden tot schade of meer (pijn)klachten. De deskundige concludeert dat normale, fysiek niet te zware activiteiten mogelijk zijn.
De stemmingsstoornis van eiseres leidt volgens de deskundige daarentegen wel tot meer beperkingen. Eiseres wordt door de stemmingsstoornis beperkt in onder andere het vermogen om langdurig geconcentreerd bezig te zijn. Voor de normaalwaarde voor het item 1.1. (vasthouden van de aandacht) geldt dat iemand gedurende minstens een half uur de aandacht moet kunnen richten op één informatiebron. De aandachtspanne van eiseres tijdens de spreekuurcontacten met verweerder bleek mogelijk en dus houdt de deskundige de normaalwaarde aan. Bij het item 1.2. (verdelen van aandacht) wordt als voorbeeld genoemd dat iemand in druk stadsverkeer moet kunnen autorijden. Bij het onderzoek op 18 juni 2018 vertelde eiseres dat ze geen auto durft te rijden uit angst dat er iets zal gebeuren omdat ze er met haar hoofd niet bij is. De deskundige concludeert hieruit dat er voldoende samenhang is met de stemmingsstoornis van eiseres en neemt daarom een beperking op het item 1.2. aan. Voorts concludeert de deskundige dat het item 1.9. specifieke voorwaarden voor persoonlijk functioneren in arbeid passend is. De deskundige ziet gelet op de herhaaldelijk gemelde en gerapporteerde prikkelbaarheid, mede gelet op de door de zoon van eiseres gemelde aanvallen van plotse boosheid, wel aanleiding om op item 2.7 (eigen gevoelens uiten) een beperking op te nemen. De deskundige ziet ook aanleiding om een beperking op emotionele problemen van anderen hanteren (items 2.12.1., en 2.12.2.) op te nemen. De uit de stoornis te verklaren vermoeidheid acht de deskundige voldoende vertaald in de gestelde verminderde arbeidsduur. Noodzaak voor een verdergaande urenbeperking kan de deskundige niet uit zijn onderzoek afleiden.
6.4.
In reactie op het deskundigenrapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 16 oktober 2020 aanvullend gerapporteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt de deskundige niet in zijn conclusie dat eiseres op item 1.2. beperkt is. Eiseres heeft bij de revalidatiearts aangegeven dat zij geen auto rijdt, omdat ze bang is voor de bijwerkingen van de medicatie. Met de bijwerkingen van de medicatie is in de FML al rekening gehouden door item 1.9.9. te beperken en door bij item 2.10 aan te geven dat beroepsmatig vervoer niet is toegestaan. Voorts stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een verzekeringsarts zich bij het opstellen van een FML dient te houden aan de CBBS-instructies. De vuistregel voor item 1.2. is dat als de zelfverzorging normaal is en zeker als de rol in het samenlevingsverband normaal is, geen sprake kan zijn van een stoornis in het item 1.2. (verdelen van de aandacht). Uit het dossier blijkt dat de zelfverzorging van eiseres normaal is en dat zij haar rol als moeder/echtgenoot deels uitvoerde. Gelet hierop is conform de CBBS-instructie een beperking op item 1.2. niet aan de orde, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Voorts stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de concentratieproblemen van eiseres al zijn ondervangen door de beperkingen op de items 1.9.2., 1.9.5., 1.9.6.,1.9.8., en 2.12.5. Ook volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep de deskundige niet in zijn conclusie om eiseres te beperken op de items 2.7. (eigen gevoelens uiten), 2.12.1. (contact klanten) en 2.12.2. (contact patiënten). Een beperking op item 2.7. is aan de orde als het gedrag van eiseres anderen in verwarring brengt. Geprikkeld zijn betekent niet dat iemand dan niet op een normale manier in staat zou zijn de eigen gevoelens te kunnen uiten noch dat zij daarmee anderen in verwarring zou brengen. Tijdens het spreekuur en de hoorzitting werd dit niet als afwijkend geobjectiveerd. Ten aanzien van de items 2.7., 2.12.1., en 2.12.2. stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep vast dat eiseres de beperkingen claimt op basis van informatie van de psycholoog en psychiater. Eiseres heeft het hierbij over een psychose en psychotische klachten. De deskundige heeft in zijn eigen rapport aangegeven dat hij geen aanwijzingen kan vinden voor een duidelijk psychotisch beeld met beperkingen die daaruit voortkomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt de deskundige dan ook niet.
6.5.
Eiseres kan zich vinden in de door de deskundige aangenomen beperkingen.
6.6.
In het rapport van 8 januari 2021 geeft de deskundige een nadere motivering op zijn rapport van 25 september 2020. De deskundige motiveert dat de beperking op 1.2. niet alleen is afgeleid uit het feit dat eiseres niet autorijdt. De deskundige licht voorts toe dat de rol van eiseres in het samenlevingsverband niet normaal is. De behandelaar van eiseres (brief van 13 juli 2018) heeft de stoornis als ernstig gekenmerkt. Gezien de ook aanwezige angsten ziet de deskundige alle reden om de stoornis te scharen onder de diagnose ernstige stoornis. Voor zover dat als entree-eis geldt voor een beperking op het item 1.2., heeft eiseres daaraan voldaan. De deskundige concludeert voorts dat de concentratieproblemen van eiseres ook tot uiting komen in de voorwaarden die de verzekeringsarts bezwaar en beroep noemt, maar dat de aanwezige beperking te fors is om die alleen in de genoemde voorwaarden vast te leggen. Daarnaast is volgens de deskundige het item 1.2. vooral bedoeld om een beperking aan te geven, met andere woorden een negatieve connotatie heeft, en specifieke voorwaarden bedoeld zijn om aan te geven onder welke voorwaarden iemand ondanks zijn klachten nog wel arbeid kan verrichten. Specifieke voorwaarden worden positief gesteld en zijn naar hun aard niet te beschouwen als een beperking, aldus de deskundige.
Voorts stelt de deskundige dat in de CBBS-instructie ook valt te lezen dat het beoordelingspunt 2.7. bedoeld is om de beperkingen te beoordelen die voortkomen uit een stoornis die kan leiden tot gevoelsuitingen die door anderen als overdreven of vreemd ervaren worden. Gelet op de ernst van de aanwezige depressieve stoornis, de daarbij aanwezige verschijnselen van prikkelbaarheid en angst, concludeert de deskundige dat de interactie met anderen totaal geblokkeerd kan raken. In het verlengde daarvan acht de deskundige de gestelde voorwaarden 2.12.1. en 2.12.2. een logisch gevolg. De deskundige merkt nog op dat hij eiseres gevolgd heeft voor zover het ging om de aanwezigheid van de specifieke voorwaarden 2.12.1. en 2.12.2., maar dat hij de onderbouwing daarvoor vanuit de aanwezigheid van een psychose niet deelt.
6.7.
Overeenkomstig vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1565, pleegt de bestuursrechter het oordeel van een door hem ingeschakelde onafhankelijke deskundige te volgen. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven om met betrekking tot het oordeel van de deskundige van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat deze onafhankelijke en onpartijdige deskundige zijn oordeel heeft gebaseerd op alle in het dossier aanwezige op eiseres betrekking hebbende (medische) stukken en op zijn bevindingen van zijn eigen (telefonisch) onderzoek op 7 augustus 2020. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van de deskundige volledig en zorgvuldig geweest. Wat verweerder heeft aangevoerd geeft, mede gelet op de zich in het dossier bevindende medische stukken, onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de deskundige. Daarbij overweegt de rechtbank dat de deskundige in zijn nadere rapportage van 8 januari 2021 heel inzichtelijk heeft verwoord waarom hij het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in diens reactie van 16 oktober 2020 niet deelt.
6.8.
Gelet op de bevindingen en de conclusie van de deskundige is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belastbaarheid van eiseres per 10 september 2018 onjuist heeft vastgesteld en dat ervan moet worden uitgegaan dat eiseres per die datum ook beperkt is op de items 1.2., 2.7., 2.12.1. en 2.12.2. Gelet hierop berust het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank verweerder opdragen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.335,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.335,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 1 maart 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.