ECLI:NL:RBROT:2021:1595

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
ROT 19/472
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur op documenten van het dekenberaad

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 1 maart 2021, wordt een beroep behandeld dat is ingesteld door een eiser tegen de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten. De zaak betreft de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) op documenten die betrekking hebben op het dekenberaad. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 8 oktober 2020 vastgesteld dat het besluit van 21 december 2018, dat betrekking had op de openbaarmaking van bepaalde documenten, een motiveringsgebrek vertoonde. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen. In het vervolg op deze tussenuitspraak heeft verweerder op 5 november 2020 een nieuw besluit genomen, waarbij enkele documenten zijn ingetrokken en andere documenten zijn beoordeeld op hun openbaarheidsstatus.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de documenten die betrekking hebben op het dekenberaad niet onder de Wob vallen, omdat het dekenberaad niet als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. Dit betekent dat de documenten die zijn opgesteld door het dekenberaad, zoals memo's en notities, niet openbaar hoeven te worden gemaakt. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het beroep van eiser, voor zover dit gericht is tegen het besluit van 21 december 2018, niet-ontvankelijk is, omdat dit besluit inmiddels was ingetrokken. Het beroep tegen het besluit van 5 november 2020, dat betrekking heeft op document 17, is gegrond verklaard, en de rechtbank heeft dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden, maar heeft geen proceskostenvergoeding toegewezen, omdat eiser niet is bijgestaan door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/472 en ROT 19/3917

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2021 in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

en

de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, verweerder,

gemachtigde: mr. M.E. Veenboer.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 8 oktober 2020 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 21 december 2018 (zaaknummer ROT 19/472), voor zover dat ziet op de stukken, die betrekking hebben op het dekenberaad, een motiveringsgebrek vertoont en heeft zij verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. In die tussenuitspraak is verder bepaald dat in beide procedures (ROT 19/472 en 19/3917) iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Bij besluit van 5 november 2020 heeft verweerder van de gelegenheid gebruik gemaakt het door de rechtbank in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen, wat inhoudt dat het eerdere besluit van 21 december 2018 is ingetrokken met betrekking tot de documenten met de nummers 15, 17, 42, 46, 50, 55, 59, 65, 68, 70, 72, 74, 77, 79, en 80 en het bezwaar met betrekking tot het document met nummer 80 gegrond is verklaard, het bezwaar ongegrond is verklaard met betrekking tot de documenten met nummers 46, 65, 68, 70 en 74 en het bezwaar deels gegrond en deels ongegrond is verklaard met betrekking tot de documenten met nummers 15, 17, 42, 50, 55, 59, 72, 77 en 79.
Eiser heeft bij brief van 16 november 2020 een zienswijze op de wijze van herstel van het gebrek door verweerder gegeven waarbij hij te kennen heeft gegeven dat het beroep, geregistreerd onder zaaknummer ROT 19/472, uitsluitend nog betrekking heeft op de documenten met nummers 17, 46, 65, 68, 70 en 74.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek op 19 november 2020 gesloten.

Overwegingen

ROT 19/472
1. In de tussenuitspraak is de rechtbank ingegaan op 11 (met nummers 17, 46, 50, 55, 59, 65, 70, 72, 74, 79 en 80) van de in totaal 15 documenten waarop eisers beroep in de onderhavige procedure op dat moment zag. Dit zijn allen documenten die betrekking hebben op het dekenberaad. Ten aanzien van deze 11 documenten heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak in de eerste plaats de vraag opgeworpen of het dekenberaad wel als bestuursorgaan kan worden gezien. Nu verweerder zich daarover in het besluit van
21 december 2018 niet had uitgelaten, heeft de rechtbank geconcludeerd dat dit besluit in zoverre een motiveringsgebrek vertoonde. De rechtbank heeft verweerder daarom verzocht om nader te motiveren dat het dekenberaad een bestuursorgaan is. Ingeval verweerder zou menen dat het dekenberaad bij nader inzien geen bestuursorgaan is, heeft de rechtbank verweerder verzocht een gemotiveerd standpunt in te nemen waarom de betreffende stukken toch onder de Wob zouden vallen. Daarbij kon volgens de rechtbank onder meer aan de orde komen dat de betreffende stukken in de administratie van verweerder zijn opgenomen dan wel betrekking hebben op de werkzaamheden van verweerder.
Daarnaast was er volgens de rechtbank sprake van een motiveringsgebrek omdat verweerder niet per zelfstandig onderdeel van elk afzonderlijk document had beoordeeld of gegevens openbaar konden worden gemaakt om de reden dat er sprake was van feitelijke gegevens die konden worden gescheiden van de persoonlijke beleidsopvattingen, die niet openbaar mochten worden gemaakt.
2. Verweerder heeft naar aanleiding van deze tussenuitspraak van de gelegenheid gebruik gemaakt om op 5 november 2020 een nieuwe beslissing [beoordeling herstel gebrek in besluitvorming]op bezwaar te nemen onder gelijktijdige intrekking van het eerdere besluit van 21 december 2018. Een aantal documenten waarop het beroep, geregistreerd onder ROT 19/472, ziet, is nu wel door verweerder (gedeeltelijk) openbaar gemaakt. Dit heeft ertoe geleid dat eisers beroep in die procedure volgens zijn zienswijze van 16 november 2020 uitsluitend nog betrekking heeft op een zestal documenten, te weten de documenten met nummers 17, 46, 65, 68, 70 en 74.
3. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het onderhavige beroep mede gericht tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van 5 november 2020. Voor zover het beroep van eiser zich richt tegen de oorspronkelijke beslissing op bezwaar van
21 december 2018, is dit niet-ontvankelijk nu verweerder dit besluit bij het (vervangende) besluit van 5 november 2020 heeft ingetrokken en dit besluit dus niet meer bestaat.
4. De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 5 november 2020.
4.1.
In de tussenuitspraak van 8 oktober 2020 is de rechtbank ingegaan op de status van het dekenberaad, waarop de vijf documenten met nummers 17, 46, 65, 70 en 74 betrekking hebben.
De documenten met nummers 46, 65 en 70 betreffen memo’s en notities, die zijn opgesteld door individuele dekens en die zijn gericht aan het dekenberaad. Documentnummer 74 betreft een verslag van het overleg van het dekenberaad van 5 november 2015, wat eveneens is aan te merken als een intern stuk met betrekking tot beraadslagingen van het dekenberaad.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze vier documenten buiten de reikwijdte van de Wob vallen, nu het dekenberaad niet als bestuursorgaan in de zin van de Awb is aan te merken. De rechtbank verwijst in dit kader naar rechtsoverweging 3.1 van haar tussenuitspraak van 8 oktober 2020 en naar de punten 25 tot en met 30 van het besluit van
5 november 2020 waarin verweerder aan de hand van de Verordening op de advocatuur, die onder meer is gebaseerd op de Verordening op het landelijk dekenberaad toezicht, heeft toegelicht waarom het dekenberaad geen bestuursorgaan in de zin van de Awb is.
Verder stelt de rechtbank vast dat het dekenberaad om louter praktische redenen administratieve ondersteuning bij de NOvA inkoopt. Dat de medewerkers van de NOvA in de hoedanigheid van het dekenberaad stukken opstellen die in het dekenberaad worden besproken, maakt niet dat deze stukken onder de Wob vallen, nu deze stukken niet zijn opgesteld voor, door, of namens de NOvA.
Dit betekent - anders dan verweerder heeft gesteld in het besluit van 5 november 2020 - dat het document met nummer 17 dat door de NOvA is opgesteld ten behoeve van het dekenberaad dus evenmin onder de Wob valt.
4.2.
Ten aanzien van documentnummer 68 is de rechtbank van oordeel dat verweerder openbaarmaking hiervan heeft mogen weigeren op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Het gaat hier om een intern memorandum van 16 augustus 2018 van de (voormalige) voorzitter van de Commissie herijking gedragsregels, dat is gericht aan andere leden van deze commissie. Deze commissie is destijds door verweerder ingesteld om te bezien in hoeverre de gedragsregels voor de advocatuur moesten worden herzien. Na kennis te hebben genomen van de inhoud van dit document, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dit document betrekking heeft op interne beraadslaging en dat, voor zover in dit document al sprake is van feitelijke gegevens, deze zozeer zijn verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen van de opsteller van dit document dat openbaarmaking hiervan kon worden geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob.
Conclusie
5. Het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 21 december 2018, is niet-ontvankelijk.
Het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 5 november 2020 en betrekking heeft op document met nummer 17, is gegrond. Het besluit van 5 november 2020 dient in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Verder bepaalt de rechtbank dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 5 november 2020. Voor het overige is het beroep ongegrond.
Griffierecht
6. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Proceskosten
7. Eiser heeft in beroep verzocht om een proceskostenvergoeding, maar hij heeft geen proceskostenformulier ingevuld. Voorts is niet gebleken dat hij is bijgestaan door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener. Er is daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
ROT 19/3917
8. De rechtbank stelt vast dat dit beroep uitsluitend betrekking heeft op de documenten met de nummers 3 en 6. Het document met nummer 3 betreft een e-mailwisseling tussen de (voormalige) voorzitter van de Commissie herijking gedragsregels en verweerder. Dit document bevat suggesties, opmerkingen, adviezen en voorstellen ten behoeve van verdere beleids- en besluitvorming van verweerder omtrent het provisieverbod.
Het document met nummer 6 bestaat uit een e-mailbericht van 20 november 2018, dat al openbaar is gemaakt en een e-mailbericht van 21 november 2018, dat suggesties, opmerkingen, adviezen en voorstellen ten behoeve van verdere beleids- en besluitvorming van verweerder omtrent het provisieverbod bevat. Beide documenten kunnen worden aangemerkt als documenten ten behoeve van intern beraad. Niet is gebleken dat de (voormalige) leden een ander belang hadden dan verweerder hierover vanuit de eigen ervaring en deskundigheid een opvatting te geven. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3497) en van 18 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1258). Gelet hierop heeft verweerder de betreffende passages uit deze twee documenten, die betrekking hebben op intern beraad, op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob niet openbaar hoeven maken.
Conclusie
9. Het beroep is dus ongegrond.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
in ROT 19/472:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover dit is gericht tegen het besluit van
21 december 2018;
- verklaart het beroep gegrond, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 5 november 2020 en betrekking heeft op document 17;
- vernietigt het besluit van 5 november 2020, voor zover dit betrekking heeft op document 17;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 5 november 2020;
- verklaart het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 5 november 2020 en betrekking heeft op de documenten 46, 65, 68, 70 en 74, ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt.
in ROT 19/3917:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 1 maart 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak van 8 oktober 2021 kan binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.