ECLI:NL:RBROT:2021:1594
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen garage/berging
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 24 september 2020, waarin zijn beroep wegens niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van een garage/berging niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant had op 16 januari 2020 een aanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank had ook het beroep tegen het dwangsombesluit ongegrond verklaard en het beroep tegen de buitenbehandelingstelling naar verweerder verwezen.
Tijdens de zitting op 10 februari 2021, waar de opposant en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd de vraag behandeld of de rechtbank terecht zonder zitting had beslist op het beroep van de opposant. De verzetrechter oordeelde dat de inhoudelijke beoordeling van het beroep niet tijdig beslissen nauw samenhangt met de materieelrechtelijke beoordeling op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De verzetrechter concludeerde dat er geen sprake was van zodanige kennelijkheid dat een zitting achterwege kon blijven. Daarom werd het verzet gegrond verklaard, en verviel de eerdere uitspraak. De rechtbank besloot het onderzoek voort te zetten in de stand waarin het zich bevond.
De verzetrechter merkte op dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing was op de aanvraag van de opposant, en dat er mogelijk een vergunning van rechtswege was ontstaan, omdat de beslissing op de aanvraag niet tijdig was bekendgemaakt. De uitspraak werd gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, in aanwezigheid van griffier mr. B. Tijssen, en werd in het openbaar uitgesproken.