ECLI:NL:RBROT:2021:1587

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
10/732039-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor ontucht met minderjarige wegens ontoereikend bewijs

Op 17 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige, geboren op 2005. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van twee maanden. Tijdens de zitting op 3 februari 2021 werd het bewijs besproken, waarbij de verklaringen van het slachtoffer en getuigen aan de orde kwamen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer, hoewel consistent, onvoldoende steun vonden in ander bewijs. De verklaringen van getuigen waren afkomstig uit dezelfde bron en boden geen onafhankelijk bewijs. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, en sprak hem vrij van de tenlastelegging. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende en onafhankelijk bewijs in strafzaken, vooral bij beschuldigingen van seksuele misdrijven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/732039-19
Datum uitspraak: 17 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. M. Wever, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van de duur van de inverzekeringstelling.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie/verdediging
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de verklaringen van het slachtoffer [naam slachtoffer] , die steun vinden in de verklaringen van de verdachte zelf dat hij met [naam slachtoffer] in bed heeft gelegen en dat er tussen hen iets seksueels heeft plaatsgevonden en in de verklaring van de vader van [naam slachtoffer] . Daarnaast was [naam slachtoffer] geëmotioneerd toen zij vertelde wat er gebeurd was. Ook de verklaring van haar broertje [naam] ondersteunt de verklaring van [naam slachtoffer] in die zin dat hij heeft gehoord dat verdachte heeft gezegd dat [naam slachtoffer] aan niemand mocht zeggen wat er was gebeurd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bij pleidooi onder meer aangevoerd dat de verklaringen van [naam slachtoffer] in grote lijnen consistent zijn, maar dat haar verklaringen onvoldoende steun vinden in het dossier en dat daardoor met betrekking tot het ten laste gelegde feit niet is voldaan aan het vereiste van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zodat vrijspraak moet volgen. De verklaring van broertje [naam] , die ook in het bed lag, komt over als een herhaling van wat hij van [naam slachtoffer] heeft gehoord en is daardoor onvoldoende betrouwbaar.
4.1.2.
Beoordeling
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Twee of meer getuigenverklaringen uit dezelfde bron resulteren niet in twee te onderscheiden bewijsgronden die als uitvloeisel van de ‘unus-testis’-regel minimaal zijn vereist ter onderbouwing van de bewezenverklaring als geheel. De strekking van artikel 342, tweede lid, Sv noopt dus tot bijkomend bewijs uit een van die getuige onafhankelijke bron. Voorts gaat het niet slechts – kwantitatief – om het aantal bronnen van redengevende bewijsgronden, maar ook om de vraag of de aangifte in voldoende mate – kwalitatief – wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal, dat wil zeggen: voldoende wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal uit andere bron. Anders gezegd: er dient een inhoudelijk verband te bestaan tussen de verklaring van de getuige en het overige gebezigde bewijsmateriaal. Indien een dergelijk verband ontbreekt, zal ‘onvoldoende steun’ bestaan.
Toegepast op de onderhavige zaak overweegt de rechtbank als volgt.
In haar requisitoir heeft de officier van justitie aandacht besteed aan de vraag of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn. Zij acht de verklaringen van aangeefster consistent en betrouwbaar. De verdediging heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat gezegd kan worden dat de verklaringen van [naam slachtoffer] in grote lijnen consistent zijn.
De vraag, die moet worden beantwoord, is of naast de verklaring van aangeefster in onderhavig procesdossier ondersteunende bewijsmiddelen aanwezig zijn die redengevend zijn voor het ten laste gelegde en een inhoudelijk verband hebben met de verklaringen van aangeefster. Naar het oordeel van de rechtbank versterkt het door de officier van justitie aangevoerde bewijsmateriaal weliswaar de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam slachtoffer] , maar daarmee is nog geen inhoudelijk steunbewijs geleverd. De verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] , de vader van [naam slachtoffer] en haar tante [naam getuige 2] zijn immers afkomstig uit één bron: de verklaringen van [naam slachtoffer] . Over het aan de verdachte ten laste gelegde kunnen zij niets meer vertellen dan wat zij daarover van haar hebben gehoord. Ook de verklaring van haar broertje [naam] biedt dat steunbewijs niet. Hij heeft weliswaar verklaard dat zijn zusje hem, nadat de verdachte uit het bed was gestapt, heeft verteld wat er tussen haar en de verdachte zou zijn gebeurd, maar niet aannemelijk is dat [naam] de ontuchtige handelingen, gelet op de positie waarin hij zich met de verdachte en [naam slachtoffer] in het bed bevond, zelf heeft kunnen waarnemen.
Ook de verklaring van de verdachte kan dit steunbewijs niet bieden aangezien hij de handelingen die hebben plaatsgevonden in een ander kader plaatst en hij ontkent dat het initiatief hiervoor van hem is uitgegaan.
Op basis van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de belastende verklaring van [naam slachtoffer] onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wat er op 27 december 2018 heeft plaatsgevonden. Gelet hierop dient verdachte te worden vrijgesproken. Daarmee is niet gezegd dat [naam slachtoffer] niet de waarheid zou hebben verklaard, maar is alleen een oordeel gegeven over de ontoereikendheid van het bewijs.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op 17 februari 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 december 2018 te Rotterdam
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren,
te weten [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2005),
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk
het betasten van de borsten van die [naam slachtoffer] en/of het duwen van zijn,
verdachtes, geslachtsdeel, tegen de billen, althans het lichaam van die [naam slachtoffer] .