In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder (eiseres) en een huurder (gedaagde) over de ontbinding van een huurovereenkomst en een huurachterstand. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. drs. C. Sneevliet, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst, betaling van achterstallige huur en afdracht van inkomsten die de gedaagde zou hebben ontvangen door onderverhuur van de woning. De gedaagde, die in persoon procedeerde, betwistte de onderverhuur en gaf aan voornemens te zijn de huurachterstand in te lopen.
De procedure begon met een dagvaarding op 11 november 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 7 januari 2021, waarbij de gedaagde niet aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een huurachterstand was en dat de gedaagde in strijd met de huurovereenkomst had gehandeld door de woning zonder toestemming van de verhuurder onder te verhuren. De kantonrechter oordeelde dat de tekortkomingen van de gedaagde in de nakoming van de huurovereenkomst voldoende grond vormden voor ontbinding van de overeenkomst.
De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres tot ontbinding van de huurovereenkomst toegewezen, evenals de vordering tot betaling van de huurachterstand. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de proceskosten. De vordering tot afdracht van de onderverhuuropbrengsten werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.