ECLI:NL:RBROT:2021:1574

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
8881319 CV EXPL 20-41854
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en huurachterstand met betrekking tot onderverhuur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder (eiseres) en een huurder (gedaagde) over de ontbinding van een huurovereenkomst en een huurachterstand. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. drs. C. Sneevliet, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst, betaling van achterstallige huur en afdracht van inkomsten die de gedaagde zou hebben ontvangen door onderverhuur van de woning. De gedaagde, die in persoon procedeerde, betwistte de onderverhuur en gaf aan voornemens te zijn de huurachterstand in te lopen.

De procedure begon met een dagvaarding op 11 november 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 7 januari 2021, waarbij de gedaagde niet aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een huurachterstand was en dat de gedaagde in strijd met de huurovereenkomst had gehandeld door de woning zonder toestemming van de verhuurder onder te verhuren. De kantonrechter oordeelde dat de tekortkomingen van de gedaagde in de nakoming van de huurovereenkomst voldoende grond vormden voor ontbinding van de overeenkomst.

De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres tot ontbinding van de huurovereenkomst toegewezen, evenals de vordering tot betaling van de huurachterstand. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de proceskosten. De vordering tot afdracht van de onderverhuuropbrengsten werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8881319 CV EXPL 20-41854
uitspraak: 5 februari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. C. Sneevliet,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de dagvaarding van 11 november 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 30 november 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de aanvullende producties van [eiseres] , ingekomen ter griffie op 30 december 2020;
  • de akte van de zijde van [gedaagde] , ingekomen ter griffie op 6 januari 2021.
1.2
Ter zitting van 7 januari 2021 is [eiseres] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [gedaagde] is niet ter zitting verschenen. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde] huurt van [eiseres] de woning aan de [adres] , tegen een huurprijs van laatstelijk € 800,- per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling dient te worden voldaan.
2.2
Op de tussen partijen gesloten huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst woonruimte (hierna: de algemene bepalingen) van toepassing verklaard. In de algemene bepalingen is, voor zover hierbij van belang, het volgende opgenomen:
Gebruik
1.1
Huurder dient het gehuurde – gedurende de gehele duur van de overeenkomst – daadwerkelijk, behoorlijk en zelf te gebruiken uitsluitend overeenkomstig de in de huurovereenkomst aangegeven bestemming en met inachtneming van bestaande beperkte rechten en de van overheidswege, brandweer en de nutsbedrijven gestelde of nog te stellen eisen ten aanzien van het gebruik van het gehuurde. (…)
1.3
Huurder is – zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder – niet bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk in huur, onderhuur of gebruik aan derden af te staan, daaronder begrepen het verhuren van kamers en het verlenen van pension of het doen van afstand van huur. Een door of vanwege verhuurder gegeven toestemming is eenmalig en geldt niet voor andere of opvolgende gevallen.
1.4
Ingeval huurder handelt in strijd met het bepaalde in 1.3 verbeurt hij aan verhuurder per kalenderdag dat de overtreding voortduurt een direct opeisbare boete, gelijk aan driemaal de op dat moment voor huurder geldende huurprijs per dag met een minimum van € 45,-- per dag, onverminderd het recht van verhuurder om nakoming dan wel ontbinding wegens wanprestatie, alsmede schadevergoeding te vorderen voor zover de schade de boete overstijgt. Verder dient huurder alle daardoor verkregen inkomsten aan verhuurder af te dragen.”
2.3
[gedaagde] heeft de woning in gebruik gegeven aan [naam 1] .
2.4
In de betaling van de huur is een achterstand ontstaan.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
ontbinding van de huurovereenkomst;
betaling van € 3.608,42, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.600,- vanaf 2 november 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
betaling van € 800,- per maand voor iedere maand of gedeelte daarvan na november 2020 tot en met de maand waarin de huurovereenkomst wordt ontbonden;
betaling van de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
betaling van de nakosten.
3.2
[eiseres] heeft nakoming van de huurovereenkomst aan haar vordering tot betaling van de achterstallige huurpenningen ten grondslag gelegd. [gedaagde] is op grond van deze huurovereenkomst verplicht de maandelijkse huur te betalen. Hij is deze verplichting niet (volledig) nagekomen, waardoor een huurachterstand is ontstaan. Voorts is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiend uit de huurovereenkomst door de woning zonder toestemming van [eiseres] onder te verhuren via [naam 2] en de website van [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ). Dit is in strijd met de algemene bepalingen. [eiseres] wil de overeenkomst daarom ontbinden en vordert afdracht van de inkomsten die [gedaagde] heeft ontvangen vanwege het onderverhuren van de woning.
3.3
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van [eiseres] . Hij voert daartegen aan dat hij de woning niet heeft onderverhuurd. Er verblijven momenteel weliswaar derden in de woning, maar zij betalen daar niet voor. De website van [naam bedrijf] is hem niet bekend. Eerder is met twee andere personen afgesproken dat zij bij [gedaagde] mochten inwonen tegen betaling. Deze betalingen zijn echter teruggestort. Het klopt wel dat er een huurachterstand is ontstaan, maar [gedaagde] is voornemens deze achterstand in te lopen.

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] een achterstand heeft in de betaling van de huurpenningen. [gedaagde] heeft de hoogte van de door [eiseres] gestelde huurachterstand van € 1.600,- berekend tot en met de maand november 2020 niet betwist. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen.
4.2
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beoordeling moet de kantonrechter alle omstandigheden van het geval betrekken.
4.3
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] niet alleen tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen door een huurachterstand te laten ontstaan, maar ook omdat hij de woning in strijd met de algemene bepalingen heeft onderverhuurd. Deze omstandigheden hebben tot gevolg dat [eiseres] de huurovereenkomst wil ontbinden en voornemens is de huurovereenkomst voort te zetten met de huidige onderhuurder, [naam 1] .
4.4
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord erkend dat [naam 1] in de woning verblijft. Hij voert echter aan dat er geen sprake is van onderverhuur, omdat [naam 1] geen huur aan hem betaalt. [eiseres] heeft haar stelling dat de woning wel is onderverhuurd nader onderbouwd door diverse stukken in het geding te brengen, zoals een screenshot van de website van [naam bedrijf] waarop het appartement te huur wordt aangeboden, een kopie van de huurovereenkomst die [gedaagde] in 2020 gesloten zou hebben met [naam 3] en [naam 4] en de verklaring per e-mail van deze personen dat zij voornemens waren de woning van [gedaagde] te huren. De juistheid van deze stukken is door [gedaagde] niet betwist. Door slechts aan te voeren dat hij de website van [naam bedrijf] niet kent en dat [naam 3] en [naam 4] hun betalingen inzake het inwonen teruggestort hebben gekregen, heeft [gedaagde] zijn verweer onvoldoende onderbouwd. Ook heeft hij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn verweer tijdens de mondelinge behandeling nader te onderbouwen, want daar is hij immers niet verschenen. Het verweer van [gedaagde] wordt verworpen, waardoor vast komt te staan dat hij tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst door de woning te onderverhuren.
4.5
Naar aanleiding van het voorgaande staat vast dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot gevolg hebben dat ontbinding van de overeenkomst met haar gevolgen in dit geval niet gerechtvaardigd is. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst wordt daarom toegewezen.
4.6
De verschuldigde huurtermijnen vanaf 1 december 2020 tot en met het moment van ontbinding worden eveneens toegewezen, voor zover deze termijnen nog niet zijn voldaan.
4.7
Voorts vordert [eiseres] afdracht van het bedrag van € 2.000,- dat [gedaagde] zou hebben ontvangen van [naam 1] vanwege het onderverhuren van de woning. Op grond van artikel 1.4 van de algemene bepalingen dient [gedaagde] alle vanwege de onderverhuur verkregen inkomsten aan [eiseres] af te dragen. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [eiseres] bij dagvaarding een verklaring van [naam 1] in het geding gebracht, waarin hij aangeeft € 2.000,- aan borg te hebben betaald aan [gedaagde] . Nu [gedaagde] deze betaling heeft betwist, ligt het op de weg van [eiseres] om haar stelling nader te onderbouwen. Zij heeft dit echter niet gedaan. Dit deel van de vordering wordt dus als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
4.8
Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aangevoerd voornemens te zijn de huurachterstand in te lopen. Ingevolge artikel 6:29 BW heeft de kantonrechter niet de bevoegdheid om [eiseres] een betalingsregeling op te leggen. [gedaagde] heeft bovendien terzake ook geen concreet voorstel gedaan. Dit laat overigens onverlet de mogelijkheid om na vonnis te trachten alsnog met [eiseres] een regeling te treffen.
4.9
Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke rente berekend dient te worden over het toegewezen deel van de hoofdsom vanaf de aanvangsdatum van het verzuim.
4.1
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en de nakosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen ten aanzien van de woning gelegen aan de [adres] ;
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de aanvangsdatum van het verzuim tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 800,- per maand, met ingang van de maand december 2020 tot en met de maand waarin de huurovereenkomst wordt ontbonden, een en ander voor zover met ingang van de maand december 2020 geen huur is betaald;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 236,- aan griffierecht, € 102,96 aan dagvaardingskosten en € 374,- aan salaris voor de gemachtigde, en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 93,50 aan nakosten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416