ECLI:NL:RBROT:2021:1572

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
8641394 CV EXPL 20-23857
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Woningbouwvereniging Goeree-Overflakkee (WGO) en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. WGO vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand. De huurder erkende de huurachterstand, maar voerde aan dat hij door financiële omstandigheden, waaronder verlies van zijn baan en de coronacrisis, niet in staat was om de huur te betalen. Hij stelde dat hij inmiddels weer inkomsten had en bereid was een betalingsregeling te treffen.

De kantonrechter oordeelde dat de huurder zijn betalingsverplichtingen niet was nagekomen en dat de huurachterstand van meer dan acht maanden de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De rechter wees de vordering van WGO tot ontbinding en ontruiming toe, maar wees de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat WGO niet had aangetoond dat de huurder een aanmaning had ontvangen. De huurder werd veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8641394 CV EXPL 20-23857
uitspraak: 15 januari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de vereniging
Woningbouwvereniging Goeree-Overflakkee,
gevestigd te Goeree-Overflakkee,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.A. Chedie.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘WGO’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 2 juli 2020, met producties;
de conclusie van antwoord;
de rolbeslissing van 23 oktober 2020;
de conclusie van repliek;
de conclusie van dupliek.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[gedaagde] huurt van WGO de woning aan de [adres] te Dirksland, tegen een huurprijs van laatstelijk € 464,65 per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling dient te worden voldaan.
2.2
In de betaling van de huur is een achterstand ontstaan.

3..Het geschil

3.1
WGO vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
A. ontbinding van de huurovereenkomst;
B. [gedaagde] te veroordelen om het gehuurde te ontruimen en te verlaten met al het zijne en de zijnen en het gehuurde onder afgifte van de sleutels geheel ontruimd ter vrije beschikking van WGO te stellen en te laten;
C. betaling van:
1. een bedrag van € 4.215,61, vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.723,81, te berekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
2. de nog te vervallen huurpenningen vanaf augustus 2020 van € 464,65, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, per maand tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst;
3. als schadevergoeding wegens huurderving na ontbinding van de huurovereenkomst een bedrag van € 464,65, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, per maand (of gedeelte daarvan) dat [gedaagde] het gehuurde na ontbinding van de huurovereenkomst in gebruik houdt;
4. de proceskosten.
3.2
Het door WGO gevorderde bedrag van € 4.215,61 bestaat uit € 3.723,81 aan achterstallige huurpenningen tot en met juli 2020, € 489,38 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw en € 2,42 aan vervallen wettelijke rente.
3.3
WGO heeft nakoming van de huurovereenkomst aan haar vordering ten grondslag gelegd. [gedaagde] is op grond van deze huurovereenkomst verplicht de maandelijkse huur te betalen. Hij is deze verplichting niet (volledig) nagekomen, waardoor een huurachterstand is ontstaan. WGO wil de overeenkomst daarom ontbinden en de woning ontruimen.
3.4
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van WGO. Hij voert - kort samengevat - het volgende aan. [gedaagde] erkent dat er een huurachterstand is ontstaan. Er was sprake van financiële omstandigheden waardoor de huur niet meer betaald kon worden. Hij is zijn baan verloren en was enige tijd in afwachting van de toewijzing van een bijstandsuitkering. Vanwege de corona-crisis bleek het niet mogelijk op korte termijn een nieuwe baan te vinden. Inmiddels heeft [gedaagde] weer inkomsten en is hij in staat om de huurbetalingen weer te voldoen en om een betalingsregeling te treffen met WGO.

4..De beoordeling

4.1
[gedaagde] heeft de hoogte van de door WGO gestelde huurachterstand van € 3.723,81 berekend tot en met de maand juli 2020 niet betwist. De door [gedaagde] gestelde financiële omstandigheden, hoe moeilijk ook, ontslaan hem niet van zijn betalingsverplichtingen jegens WGO. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen.
4.2
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
4.3
Als de huurder zijn verplichting om tijdig de huur betalen niet nakomt, mag de verhuurder de rechter vragen om de huurovereenkomst te ontbinden (artikel 6:265 BW). De rechter wijst deze vordering alleen toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Daarbij wordt wel als uitgangspunt genomen dat een huurachterstand van meer dan drie maanden ontbinding rechtvaardigt, maar de rechter moet alle omstandigheden afwegen. Van belang is bijvoorbeeld of de huur weer wordt betaald en of de achterstand (deels) is ingelopen (zie HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
4.4
[gedaagde] geeft aan de huurbetalingen te zullen hervatten nu hij inmiddels weer inkomsten heeft. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding bedroeg de huurachterstand echter ruim acht maanden en gedurende deze procedure is de achterstand opgelopen. Dit rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Ook dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen. Ingevolge artikel 6:29 BW heeft de kantonrechter niet de bevoegdheid om WGO een betalingsregeling op te leggen. [gedaagde] heeft bovendien terzake ook geen concreet voorstel gedaan. Dit laat overigens onverlet de mogelijkheid om na vonnis te trachten alsnog met WGO een regeling te treffen.
4.5
De verschuldigde huurtermijnen vanaf 1 augustus 2020 tot en met het moment van ontruiming worden eveneens toegewezen, voor zover deze termijnen nog niet zijn voldaan.
4.6
WGO maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Vaststaat dat de huur bij vooruitbetaling moest worden voldaan. [gedaagde] is daarom in verzuim. Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde] buitengerechtelijke kosten verschuldigd is, als WGO hem een termijn van veertien dagen heeft gegeven en [gedaagde] niet binnen die termijn heeft betaald (artikel 6:96 lid 6 BW). WGO stelt dat zij [gedaagde] op 7 mei 2020 een brief heeft gestuurd waarin zij [gedaagde] aanmaant om 14 dagen vanaf de dag nadat de brief bij hem is bezorgd tot betaling over te gaan. [gedaagde] heeft de ontvangst van deze brief betwist. Op grond van het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 BW moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Aangezien [gedaagde] de ontvangst van de brief betwist, geldt dat WGO feiten of omstandigheden dient te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat de brief door haar is verzonden. Zij heeft dit niet gedaan. Hierdoor kan niet vast komen te staan dat [gedaagde] de brief van 7 mei 2020 heeft ontvangen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
4.7
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen ten aanzien van de woning gelegen aan de [adres] Dirksland en veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van WGO te stellen;
veroordeelt [gedaagde] aan WGO te betalen een bedrag van € 3.726,23, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 3.723,81 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan WGO te betalen € 464,65 per maand, met ingang van de maand augustus 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, een en ander voor zover met ingang van de maand augustus 2020 geen huur is betaald;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van WGO vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 102,96 aan dagvaardingskosten en € 420,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416