ECLI:NL:RBROT:2021:1567

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
8755556 CV EXPL 20-32105
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. D.L. Spierings
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige zorgpremies en buitengerechtelijke kosten

In deze zaak heeft Menzis Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde die een zorgverzekeringsovereenkomst met hen had gesloten. De gedaagde had een achterstand in de premiebetaling laten ontstaan, wat leidde tot een dagvaarding door Menzis. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de hoofdsom van € 1.225,00 niet heeft betwist, en heeft deze vordering toegewezen. Menzis vorderde daarnaast wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, die ook zijn toegewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Menzis niet verplicht kan worden tot een betalingsregeling zonder instemming, maar heeft de gedaagde wel aangemoedigd om een betalingsregeling te treffen. De gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de buitengerechtelijke kosten en proceskosten, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde in het ongelijk is gesteld en deze kosten zijn toegewezen. Het vonnis is uitgesproken op 12 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8755556 CV EXPL 20-32105
uitspraak: 12 februari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Menzis Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Wageningen,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 31 augustus 2020,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Menzis” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 het schriftelijke antwoord van [gedaagde] ;
 de conclusie van repliek, met producties;
 de schriftelijke reactie van [gedaagde] .
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] heeft met Menzis een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten, die bij Menzis is geregistreerd onder referentienummer [referentienummer 1] .
2.2.
Uit hoofde van deze zorgverzekeringsovereenkomst is [gedaagde] periodiek premie aan Menzis verschuldigd. [gedaagde] dient de premie te betalen vóór aanvang van de periode waarop de premie ziet.
2.3.
[gedaagde] heeft een achterstand laten ontstaan in de premiebetaling. Menzis heeft deze achterstand in productie 1 bij de dagvaarding als volgt gespecificeerd:
Referentie Menzis
Periode van tot
Bedrag
Datum
Herkomst
[referentienummer 2]
01.08.2019 tot.31.08.2019
€ 122,00
31.07.2019
premie
[referentienummer 3]
01.09.2019 tot.30.09.2019
€ 122,00
24.08.2019
premie
[referentienummer 4]
01.10.2019 tot.31.10.2019
€ 122,00
21.09.2019
premie
[referentienummer 5]
01.11.2019 tot.30.11.2019
€ 122,00
19.10.2019
premie
[referentienummer 6]
01.12.2019 tot.31.12.2019
€ 122,00
23.11.2019
premie
[referentienummer 7]
01.01.2020 tot.31.01.2020
€ 123,00
04.01.2020
premie
[referentienummer 8]
01.02.2020 tot.29.02.2020
€ 123,00
18.01.2020
premie
[referentienummer 9]
01.03.2020 tot.31.03.2020
€ 123,00
22.02.2020
premie
[referentienummer 10]
01.04.2020 tot.30.04.2020
€ 123,00
21.03.2020
premie
[referentienummer 11]
01.05.2020 tot.31.05.2020
€ 123,00
18.04.2020
premie
Totaal hoofdverzekering
€ 1.225,00
2.4.
Menzis heeft [gedaagde] verschillende zogeheten veertiendagenbrieven gestuurd, waarin telkens een bedrag ad € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten is aangezegd indien [gedaagde] de achterstand niet binnen de in de desbetreffende brief genoemde termijn zou betalen. Het gaat om brieven van 5 november 2019 (premiemaanden augustus/ september 2019), 30 december 2019 (oktober/november 2019), 27 februari 2020 (december 2019/januari 2020), 29 april 2020 (februari/maart 2020) en 26 juni 2020 (april/mei 2020).
2.5.
Deze brieven hebben niet geleid tot betalingen door [gedaagde] .

3..Het geschil

3.1.
Menzis heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 1.464,75 (bestaande uit € 1.225,00 aan hoofdsom, € 17,41 aan verschenen wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW en € 222,34 aan buitengerechtelijke kosten), vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.225,00 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft Menzis - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Menzis heeft van [gedaagde] uit hoofde van de zorgverzekeringsovereenkomst opeisbaar te vorderen een bedrag van € 1.225,00 aan achterstallige premies voor de maanden augustus 2019 tot en met mei 2020. Ondanks herhaalde aanzegging heeft [gedaagde] dit bedrag niet betaald. Menzis heeft zich door dit betalingsverzuim genoodzaakt gezien de vordering uit handen te geven aan haar gemachtigde. Zij vordert daarom ook vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Menzis heeft, na samenvoeging van de diverse incassodossiers, de buitengerechtelijke incassokosten herberekend op € 222,34 (€ 183,75 plus € 38,59 btw). Ten slotte lijdt Menzis door de wantbetaling van [gedaagde] vermogensschade. Zij vordert daarom ook de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de verzuimdata van de premies.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop de kantonrechter in het kader van de beoordeling zal ingaan.

4..De beoordeling

4.1.
In zijn schriftelijke reactie op de conclusie van repliek heeft [gedaagde] aangegeven dat hij de gevorderde hoofdsom van € 1.225,00 niet kan weerleggen. Nu [gedaagde] de gevorderde hoofdsom dus niet heeft betwist, zal de kantonrechter deze vordering toewijzen.
4.2.
[gedaagde] wil de vordering door middel van een betalingsregeling voldoen. Op grond van artikel 6:29 BW kan Menzis echter niet worden verplicht in te stemmen met een betalingsregeling en is de kantonrechter niet gerechtigd om een betalingsregeling vast te stellen zonder instemming van Menzis. Menzis heeft die instemming in deze procedure niet gegeven, maar heeft in de conclusie van repliek wel aangegeven dat zij, onder verband van vonnis, bereid is een betalingsregeling met [gedaagde] te treffen. De kantonrechter geeft [gedaagde] daarom in overweging zich binnen korte termijn na ontvangst van dit vonnis (nogmaals) tot de gemachtigde van Menzis te wenden, om te proberen een passende betalingsregeling overeen te komen.
4.3.
De gevorderde wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW wordt - als onbetwist en op de wet - gegrond toegewezen.
4.4.
Menzis maakt voorts aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft de kantonrechter verzocht om de buitengerechtelijke incassokosten voor rekening van Menzis te laten, vanwege de volgens hem niet correcte en volledige medewerking van en communicatie door Menzis.
De kantonrechter ziet daarvoor echter geen aanleiding. In de eerste plaats niet gelet op de
- door [gedaagde] niet weersproken - stelling van Menzis dat geen enkele reactie van [gedaagde] is ontvangen op alle verstuurde veertiendagenbrieven, die overigens voldoen aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Aangezien [gedaagde] hieromtrent geen verweer heeft gevoerd, wordt van de ontvangst van deze veertiendagenbrieven door [gedaagde] uitgegaan. Daarnaast staat vast dat [gedaagde] niet binnen de in de veertiendagenbrieven gestelde termijnen tot volledige betaling van de gevorderde hoofdsom is overgegaan.
De vergoeding waarop ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aanspraak kan worden gemaakt dient te worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. De kantonrechter zal de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten daarom toewijzen tot een bedrag van € 222,34 (inclusief btw).
4.5.
Tot slot heeft [gedaagde] verzocht de gevorderde proceskosten af te wijzen, omdat deze procedure, net als de werkwijze van de gemachtigde van Menzis, onredelijk is.
Ten aanzien van de proceskosten overweegt de kantonrechter het volgende. Voorop staat dat ingevolge artikel 237 Rv de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, in de proceskosten wordt veroordeeld. Nu [gedaagde] de gevorderde premieachterstand niet heeft betwist en de kantonrechter deze, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, zal toewijzen, wordt [gedaagde] in dit vonnis aangemerkt als in het ongelijk gestelde partij. Hierin ligt ook besloten dat Menzis [gedaagde] niet nodeloos in rechte heeft betrokken.
Een en ander leidt tot het oordeel dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Menzis worden vastgesteld op € 604,09 aan verschotten (€ 105,09 aan dagvaardingskosten en € 499,00 aan griffierecht) en € 374,00 aan salaris voor de gemachtigde van Menzis (2 punten à € 187,00 per punt).

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Menzis tegen kwijting te betalen € 1.464,75, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 1.225,00 vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Menzis vastgesteld op € 604,09 aan verschotten en € 374,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478