Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De verdere beoordeling
3..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is er een geschil ontstaan tussen eiseres en gedaagde over de prijsafspraak voor rechtsbijstand in een echtscheidingsprocedure. Eiseres stelt dat er een uurtarief van € 225,- is overeengekomen, terwijl gedaagde betwist dat er geen vaste prijs is afgesproken. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 9 oktober 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 3 december 2020. Tijdens deze behandeling heeft eiseres zijn stelling herhaald dat het uurtarief van toepassing is, terwijl gedaagde aanvoert dat er een vaste prijs is afgesproken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde de Nederlandse taal machtig is en de inhoud van de opdrachtbevestiging had moeten begrijpen. Gedaagde heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat er een vast tarief is afgesproken en heeft ook geen andere omstandigheden aangedragen die zijn betwisting onderbouwen.
Eiseres heeft 11 uur en 18 minuten aan werkzaamheden verricht en heeft een factuur van € 2.960,26 ingediend, waarvan € 1.000,- door gedaagde is betaald. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de factuur mogelijk onjuist zou zijn en heeft daarom de hoofdsom toegewezen. Eiseres heeft ook aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, maar deze zijn afgewezen omdat de aanmaningen niet voldeden aan de wettelijke vereisten. De kantonrechter heeft de wettelijke rente toegewezen over de hoofdsom en gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. S.H. Poiesz.