ECLI:NL:RBROT:2021:1564

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
8528518 CV EXPL 20-15964
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over prijsafspraak voor rechtsbijstand in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is er een geschil ontstaan tussen eiseres en gedaagde over de prijsafspraak voor rechtsbijstand in een echtscheidingsprocedure. Eiseres stelt dat er een uurtarief van € 225,- is overeengekomen, terwijl gedaagde betwist dat er geen vaste prijs is afgesproken. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 9 oktober 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 3 december 2020. Tijdens deze behandeling heeft eiseres zijn stelling herhaald dat het uurtarief van toepassing is, terwijl gedaagde aanvoert dat er een vaste prijs is afgesproken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde de Nederlandse taal machtig is en de inhoud van de opdrachtbevestiging had moeten begrijpen. Gedaagde heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat er een vast tarief is afgesproken en heeft ook geen andere omstandigheden aangedragen die zijn betwisting onderbouwen.

Eiseres heeft 11 uur en 18 minuten aan werkzaamheden verricht en heeft een factuur van € 2.960,26 ingediend, waarvan € 1.000,- door gedaagde is betaald. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de factuur mogelijk onjuist zou zijn en heeft daarom de hoofdsom toegewezen. Eiseres heeft ook aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, maar deze zijn afgewezen omdat de aanmaningen niet voldeden aan de wettelijke vereisten. De kantonrechter heeft de wettelijke rente toegewezen over de hoofdsom en gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. S.H. Poiesz.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8528518 CV EXPL 20-15964
uitspraak: 15 januari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres]
,
gevestigd te [plaats] ,
eiseres,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 9 oktober 2020 en de daarin genoemde stukken;
de akte van de zijde van [eiseres] ;
de aantekeningen van de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 3 december 2020.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis van 9 oktober 2020 heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling bepaald om met partijen te bespreken welke prijsafspraak zij hebben gemaakt inzake de echtscheidingsprocedure. [eiseres] stelt dat partijen een uurtarief met elkaar zijn overeengekomen. [gedaagde] heeft deze stelling betwist en aangevoerd dat partijen mondeling een vaste prijs met elkaar hebben afgesproken.
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de omstandigheden besproken waaronder de prijsafspraak tot stand is gekomen. [eiseres] blijft bij zijn stelling dat partijen een uurtarief van € 225,-, exclusief 5% kantoorkosten en 21% BTW zijn overeengekomen, met een voorschot van € 1.561,50. De ontvangst van de opdrachtbevestiging waarin deze afspraak is opgenomen is door [gedaagde] niet betwist. Ter zitting is gebleken dat [gedaagde] de Nederlandse taal machtig is en de inhoud van de opdrachtbevestiging dus zou moeten hebben kunnen begrijpen. Als hierin onjuistheden zouden zijn opgenomen, had het op de weg van [gedaagde] gelegen hierover contact op te nemen met [eiseres] . [gedaagde] stelt dat hij dit heeft gedaan, maar [eiseres] betwist dat hierover een gesprek heeft plaatsgevonden. [eiseres] voert aan dat hij [gedaagde] heeft uitgenodigd op zijn kantoor, maar dat [gedaagde] niet op de afspraak is verschenen. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij zijn stellingen niet nader kan onderbouwen. [gedaagde] heeft geen andere omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat partijen een vast tarief hebben afgesproken. De kantonrechter zal dus uitgaan van de juistheid van de prijsafspraak in de opdrachtbevestiging van 18 april 2018, zijnde een uurtarief van € 225,- exclusief 5% kantoorkosten en 21% BTW.
2.3
[eiseres] stelt dat hij 11 uur en 18 minuten aan werkzaamheden heeft verricht en dat hij daarvoor overeenkomstig het afgesproken uurtarief € 2.960,26 bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht, waarvan € 2.542,50 aan honorarium. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een urenspecificatie in het geding gebracht. [gedaagde] heeft € 1.000,- betaald, waardoor € 1.960,26 resteert. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de factuur mogelijk niet juist is, aangezien [eiseres] niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt of de urenspecificatie wel overeenkomt met de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] het volledige procesdossier in zijn bezit. [gedaagde] heeft niet nader gemotiveerd welke stukken hij niet zou hebben ontvangen. Ook heeft [gedaagde] niet gespecificeerd welke van de in de urenspecificatie vermelde werkzaamheden niet door [eiseres] zijn verricht. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn betwisting op dit punt nader te motiveren. Nu hij dit niet heeft gedaan, ook niet ter zitting, wordt uitgegaan van de juistheid van het overzicht van [eiseres] . Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de hoofdsom zal worden toegewezen.
2.4
[eiseres] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Niet in geschil is dat [eiseres] per e-mail meerdere aanmaningen naar [gedaagde] heeft gestuurd. De overgelegde aanmaningen voldoen echter niet aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW, nu hierin steeds een te korte betalingstermijn wordt gegeven. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal dus worden afgewezen.
2.5
Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd. Aangezien de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, zal de wettelijke rente slechts worden toegewezen over de hoofdsom.
2.6
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

3..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.059,44, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 1.960,26 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 86,85 aan dagvaardingskosten en € 540,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416