ECLI:NL:RBROT:2021:1562

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
8528554 CV EXPL 20-15969
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding huurovereenkomst wegens drugsoverlast

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonbron en de bewindvoerder van [naam persoon]. Woonbron vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst met [naam persoon] en ontruiming van de woning, omdat de burgemeester had aangekondigd de woning te sluiten wegens drugsoverlast. De huurovereenkomst was gesloten voor bijzondere doelgroepen en bevatte bepalingen die het gebruik van drugs in de woning verboden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de woning niet daadwerkelijk gesloten is, waardoor de voorwaarde voor buitengerechtelijke ontbinding niet is vervuld. De rechter oordeelde dat de verhuurder de overeenkomst alleen kan ontbinden als de woning daadwerkelijk is gesloten, wat in dit geval niet is gebeurd.

Woonbron heeft daarnaast gesteld dat [naam persoon] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door de aanwezigheid van drugs in de woning. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een tekortkoming, maar dat [gedaagde] onvoldoende bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de ontbinding niet gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft de vorderingen van Woonbron toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en [gedaagde] veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen 14 dagen. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8528554 CV EXPL 20-15969
uitspraak: 8 januari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.W. Kox,
tegen
[gedaagde]
,
als bewindvoerder over de goederen van [naam persoon] ,
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.W.E. Ros.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Woonbron’ en ‘ [gedaagde] ’. De heer [naam persoon] wordt hierna aangeduid als ‘ [naam persoon] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 14 mei 2020, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
het tussenvonnis van 17 augustus 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de aantekeningen van de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 21 september 2020.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[naam persoon] huurt van Woonbron de woning aan het [adres] te Rotterdam (hierna: “de woning”).
2.2
Bij beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 22 oktober 2017 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam persoon] onder bewind gesteld en is [gedaagde] benoemd tot bewindvoerder.
2.3
Woonbron en [naam persoon] hebben met elkaar een huurovereenkomst gesloten voor bijzondere doelgroepen onder samenwerkingsovereenkomst zorginstelling. In artikel 5.7 van de huurovereenkomst is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Het is huurder of derden niet toegestaan om in of rond de woning: drugs te verhandelen (…). Het is huurder slechts met toestemming van de zorginstelling toegestaan drugs te gebruiken in het gehuurde.”
2.4
De Algemene huurvoorwaarden 2017 maken deel uit van de huurovereenkomst. In de Algemene Huurvoorwaarden 2017 is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Gebruik
Artikel 9
1. Huurder zal het gehuurde als een goed huurder en overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming gebruiken.
(…)
Overlast
Artikel 11
(…)
2.
Huurder zal in, vanuit of in de nabijheid van het gehuurde geen misdrijven of overtredingen plegen of aanleiding geven tot bestuursdwang door de overheid.
3. Het is huurder niet toegestaan activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld. Het handelen in drugs in en in de nabijheid van de woning is niet toegestaan. Het is huurder evenmin toegestaan voorzieningen aanwezig te hebben om op/in het gehuurde hennep te kweken.
(…)
7. Overtreding van het in de leden 2, 3, 4, 5 en 6 bepaalde wordt aangemerkt als toerekenbare tekortkoming die niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Er zal in die gevallen zonder nadere aankondiging een gerechtelijke procedure worden gestart waarin ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt gevorderd.(…)”
2.5
Nadat [naam persoon] op de openbare weg als verdachte is aangehouden en hij hennep bij zich bleek te hebben, is bij een doorzoeking in het gehuurde 428,6 gram hennep en 14.8 gram hasj aangetroffen.
2.6
In de brief van de gemeente Rotterdam van 29 oktober 2019 gericht aan Woonbron is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Van de rayondirecteur van het gebied IJsselmonde ontving ik een rapportage over de overlast in en vanuit uw woning aan de [adres] te Rotterdam, met het verzoek de betreffende woning te sluiten op grond van mijn bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet. Uit de rapportage van de rayondirecteur van het gebied IJsselmonde ondersteund door de rapportage van de Politie Eenheid Rotterdam, is gebleken dat in genoemde woning drugs is aangetroffen. (…) Gezien de ernst van de constatering, heb ik het voornemen gebruik te maken van mijn bevoegdheid tot bestuursdwang ex artikel 13b Opiumwet door genoemde woning voor een bepaalde periode te sluiten.(…)”
2.7
In de brief van Woonbron van 6 november 2019 gericht aan [naam persoon] is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“Artikel 7:231 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek biedt Woonbron de mogelijkheid om de huurovereenkomst met u buitengerechtelijk te ontbinden zodra de woning gesloten is. Indien de woning daadwerkelijk door de burgemeester gesloten wordt zult u waarschijnlijk moeilijk te bereiken zijn. Om die reden ontbind ik reeds nu alsdan, uitsluitend voor het geval de woning daadwerkelijk wordt gesloten, de huurovereenkomst tussen u en Woonbron met betrekking tot de woning aan de [adres] te Rotterdam.
U dient, indien deze buitenrechtelijke ontbinding werking krijgt, dat wil zeggen indien de woning daadwerkelijk door de burgemeester wordt gesloten, de woning leeg en ontruimd ter beschikking te stellen van Woonbron. (…)”
2.8
In de brief van de burgemeester van de gemeente Rotterdam van 10 december 2019 gericht aan Woonbron en [naam persoon] is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“(…) Met deze brief laat ik u weten dat ik heb besloten de woning aan het [adres] in Rotterdam voor zes maanden te sluiten. Ik neem dit besluit omdat er een handelshoeveelheid verdovende middelen in de woning is gevonden. Dit blijkt uit de politierapportage van 24 oktober 2019. (…)
2.9
[naam persoon] heeft tegen voornoemd besluit van de burgemeester bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2019 is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“(…) De voorzieningenrechter:
-
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar van verzoeker.”
2.1
In de brief van de burgemeester van de gemeente Rotterdam van 13 februari 2020 is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“(…) U diende ook een verzoek tot een voorlopige voorziening in bij de rechtbank Rotterdam. De voorlopige voorziening werd toegewezen op 23 december 2019. Zodoende is de woning nog niet daadwerkelijk gesloten.
(…)
Gezien de overwegingen in het advies en gelet op de toepasselijke wettelijke voorschriften besluit ik:
  • de bezwaren ongegrond te verklaren;
  • en het bestreden besluit te handhaven.
2.11
[naam persoon] heeft tegen voornoemd besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 maart 2020 is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“(…) De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb af;
  • schorst, met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, het primaire besluit tot twee weken na verzending van deze uitspraak. (…)”
2.12
Feitelijke sluiting van de woning heeft (nog) niet plaatsgevonden.

3..Het geschil

3.1
Woonbron vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
Primair
A. voor recht te verklaren dat de huurovereenkomst tussen Woonbron en [naam persoon] buitengerechtelijk is ontbonden;
B. [naam persoon] te veroordelen het gehuurde te ontruimen;
Subsidiair
C. de huurovereenkomst tussen Woonbron en [naam persoon] te ontbinden;
D. [naam persoon] te veroordelen het gehuurde te ontruimen;
Primair en subsidiair
E. [naam persoon] te veroordelen te nog nader te bepalen herstelkosten te voldoen;
F. [naam persoon] te veroordelen de kosten van de ontruiming aan Woonbron te betalen indien hij niet vrijwillig aan de veroordeling tot ontruiming voldoet;
G. [naam persoon] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2
Aan haar primaire vorderingen legt Woonbron ten grondslag dat de burgemeester het besluit heeft genomen tot sluiting van de woning wegens drugsoverlast en dat zij de huurovereenkomst daarom buitengerechtelijk mocht ontbinden en de woning mag ontruimen.
3.3
Aan haar subsidiaire vorderingen legt Woonbron ten grondslag dat [naam persoon] tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde Algemene Huurvoorwaarden door de aanwezigheid van softdrugs in de woning. Voorts is er sprake van recidive. Woonbron wil de huurovereenkomst daarom ontbinden en de woning ontruimen.
3.4
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen van Woonbron. Zij voert daartoe – kort gezegd – het volgende aan. De woning is niet daadwerkelijk gesloten geweest, dus Woonbron mocht de huurovereenkomst niet buitengerechtelijk ontbinden. Een gerechtelijke ontbinding is, zelfs als de burgemeesterssluiting in hoger beroep stand zou houden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, omdat er geen sprake is geweest van drugshandel of overlast. Ook heeft [naam persoon] psychische problemen en heeft hij een zwaarwegend belang bij behoud van de woning.

4..De beoordeling

4.1
Woonbron heeft de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst met [naam persoon] in haar brief aan hem van 6 november 2019 gekoppeld aan het moment van de feitelijke sluiting van de woning door de burgemeester. Nu vast staat dat de woning niet gesloten is, waardoor deze voorwaarde niet is vervuld, kan het primair verzochte dan ook niet worden toegewezen. Tevens wordt het volgende overwogen. Artikel 7:231 lid 2 BW bepaalt dat de verhuurder de huurovereenkomst buitengerechtelijk kan ontbinden als de woning is gesloten vanwege de aanwezigheid van middelen als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet. Naar het oordeel van de kantonrechter mag de overeenkomst alleen worden ontbonden als de woning daadwerkelijk is gesloten. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de verhuurder de overeenkomst moet kunnen ontbinden omdat vanwege de sluiting naleving van de huurovereenkomst onmogelijk is geworden [1] . Die situatie is alleen aan de orde als de woning daadwerkelijk is gesloten.
4.2
Vaststaat dat weliswaar door de burgemeester is aangekondigd dat de woning gesloten zou worden, maar dat de feitelijke sluiting uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden. Hierdoor is niet voldaan aan de vereisten die artikel 7:231 lid 2 BW stelt voor buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. Woonbron mocht de huurovereenkomst dus niet buitengerechtelijk ontbinden. De primair gevorderde verklaring van recht wordt daarom afgewezen.
4.3
Vervolgens verschillen partijen van mening over de vraag of de aanwezigheid van drugs in de woning een tekortkoming oplevert op grond waarvan de verhuurder de kantonrechter mag vragen om de huurovereenkomst te ontbinden. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van de huurder in de nakoming van een van zijn verbintenissen aan de verhuurder de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval [2] .
4.4
Vaststaat dat de politie drugs en voorzieningen voor het kweken van hennep heeft aangetroffen in de woning. Daarmee heeft [naam persoon] artikel 11 van de Algemene Huurvoorwaarden geschonden en is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. Dit is anders als de tekortkoming van [naam persoon] de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Beoordeeld dient dus te worden of er omstandigheden zijn die tot gevolg hebben dat ontbinding van de huurovereenkomst in dit geval niet gerechtvaardigd is. Het ligt op de weg van [gedaagde] om deze omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen.
4.5
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [naam persoon] niet heeft gehandeld in drugs en dat hij geen overlast heeft veroorzaakt voor omwonenden. Bovendien heeft [naam persoon] vanwege psychische en financiële problemen en de onmogelijkheid om een nieuwe huurovereenkomst te sluiten met een andere woningcorporatie een zwaarwegend belang om in de woning te blijven, aldus [gedaagde] . Bij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning komt [naam persoon] op straat te staan. Daartegenover staat dat Woonbron een zero-tolerancebeleid voert ten aanzien van drugs, onder meer om overlast voor omwonenden tegen te gaan.
4.6
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld om vast te kunnen stellen dat er sprake is van dermate bijzondere omstandigheden dat de gevorderde ontbinding niet gerechtvaardigd is. Volgens [gedaagde] was geen sprake van drugshandel, maar [naam persoon] heeft wel erkend de drugs in de woning aanwezig te hebben gehad, naar eigen zeggen ten behoeve van zijn invalide dochter en enkele van haar kennissen. Nog daargelaten dat deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd geldt dat het [naam persoon] voldoende duidelijk had moeten zijn dat ook dit niet was toegestaan. Tot slot hebben de door [gedaagde] gestelde psychische problemen niet tot gevolg dat [naam persoon] zich hierdoor niet als een goed huurder dient te gedragen. Zijn betoog komt er op neer dat hem een tweede kans dient te worden geboden. Hiermee miskent hij dat hij met de onderhavige huurovereenkomst, waarmee hij met voorrang woonruimte toegewezen heeft gekregen, die tweede kans al heeft gekregen en dus niet heeft benut. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning worden daarom toegewezen.
4.7
Woonbron vordert tevens betaling van de nog nader te bepalen herstelkosten. Zij heeft echter geen feiten gesteld waaruit blijkt dat [gedaagde] herstelkosten dient te betalen. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
4.8
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. De gevorderde kosten voor de ontruiming worden afgewezen omdat deze kosten zich niet vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
ontbindt de huurovereenkomst tussen Woonbron en [naam persoon] ten aanzien van de woning gelegen aan het [adres] te Rotterdam;
veroordeelt [gedaagde] , als bewindvoerder over de goederen van [naam persoon] , om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [naam persoon] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
veroordeelt [gedaagde] , als bewindvoerder over de goederen van [naam persoon] , in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 124,- aan griffierecht, € 100,88 aan dagvaardingskosten en € 360,- aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 90,- aan nakosten en de kosten van betekening voor zover betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416

Voetnoten

1.Zie Stb. 132; kamerstukken 1995/1996, 24 699
2.Zie Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810