ECLI:NL:RBROT:2021:1561

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
8921842 VV EXPL 20-527
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over mondelinge koopovereenkomst van een paard met stalgebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, de koopster van een paard, en gedaagde, de verkoper. Eiseres stelt dat het paard lijdt aan een stalgebrek, ook wel 'weven' genoemd, en dat de verkoper heeft verzwegen dat het paard gebreken had. De koopovereenkomst zou daarom vernietigd zijn op grond van bedrog of dwaling. Eiseres vordert onder andere terugbetaling van de koopsom van € 3.000,- en schadevergoeding voor stallings- en verzorgingskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke koopovereenkomst is en dat de contractpartij niet kan worden vastgesteld. Dit betekent dat er nadere bewijslevering nodig is, wat niet mogelijk is in een kort geding. De vorderingen van eiseres zijn daarom afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die in persoon procedeerde.

De procedure begon met een dagvaarding op 7 januari 2020, en de mondelinge behandeling vond plaats op 18 januari 2021. Tijdens de zitting is gebleken dat gedaagde een schriftelijk antwoord had ingediend, maar dit was niet tijdig aan de kantonrechter gepresenteerd. De kantonrechter heeft de uitspraak op 1 februari 2021 gedaan, waarbij hij de vorderingen van eiseres afwees en haar in de proceskosten heeft veroordeeld. De zaak illustreert de complexiteit van mondelinge overeenkomsten en de noodzaak van bewijs in civiele procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8921842 VV EXPL 20-527
uitspraak: 1 februari 2021
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 7 januari 2020,
gemachtigde: mr. D. de Vries te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
 de dagvaarding, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [gedaagde] is verschenen, vergezeld door zijn partner [naam 1] . De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken. Ter zitting is gebleken dat [gedaagde] op donderdag 14 januari 2021 een schriftelijk antwoord met producties bij de rechtbank heeft ingeleverd. Dit is echter niet voorafgaand aan de zitting ter kennis van de kantonrechter gesteld. Daarom is dit stuk buiten beschouwing gelaten, met uitzondering van de verklaring van [naam 2] en [naam 3] van 12 januari 2021, die ter zitting door [gedaagde] is overhandigd.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.
Op 12 oktober 2020 heeft [gedaagde] aan [eiseres] een WhatsApp-bericht gestuurd met twee video’s van een paard en de volgende tekst:
“Weet jij iemand voor deze
helemaal goed gekeurd
hals en rug”
2.2.
Vervolgens hebben partijen telefonisch contact gehad over het paard. In dit gesprek heeft [eiseres] een bod gedaan van € 3.000,-.
2.3.
Na dit gesprek, eveneens op 12 oktober 2020, heeft [gedaagde] aan [eiseres] het volgende WhatsApp-bericht gestuurd:
“Gefeliciteerd je heb hem voor 3000€
Heb je een goeie koop aan…”
2.4.
[gedaagde] heeft het paard genaamd [naam paard] op 14 oktober 2020 afgeleverd bij de stal van [eiseres] op het adres [adres]
,tezamen met het paardenboekje van [naam paard] , en heeft het bedrag van € 3.000,00 in ontvangst genomen.
2.5.
Bij brief van 29 oktober 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] medegedeeld dat zij de koopovereenkomst vernietigt, primair op grond van bedrog en subsidiair op grond van dwaling.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
a. om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van € 3.450,00;
b. om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de wettelijke rente over € 3.450,00 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
c. om het paard genaamd [naam paard] binnen twee dagen na het te wijzen vonnis op te halen op het adres [adres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] na betekening van het vonnis hiermee in gebreke blijft;
d. om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen terzake schadevergoeding voor stallings- en verzorgingskosten een bedrag van € 450,00 per maand voor elke maand of gedeelte van een maand vanaf 14 november 2020 dat [gedaagde] het paard [naam paard] niet heeft opgehaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata tot de dag van algehele voldoening;
e. om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de kosten van deze procedure, waaronder een bedrag aan noodzakelijke verschotten zulks met bepaling dat [gedaagde] over het bedrag van deze proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn na betekening van het te wijzen vonnis.
3.2.
Aan haar vorderingen heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd. Zij heeft met betrekking tot [naam paard] een koopovereenkomst gesloten met [gedaagde] . Het paard lijdt echter aan een stalgebrek (“weven”) en rijdt zo hard, dat iemand ermee kan verongelukken. [gedaagde] heeft gegarandeerd dat het paard helemaal goedgekeurd was. Hij heeft verzwegen dat het paard gebreken had. [gedaagde] wist dat [eiseres] van de koop had afgezien als zij van die gebreken kennis had gehad: het paard is vanwege die gebreken immers niet geschikt voor het beoogde en bij [gedaagde] bekende doel: de paardensport. Daarom heeft [eiseres] de koopovereenkomst terecht vernietigd op grond van bedrog althans dwaling. [gedaagde] heeft de koopsom echter niet terugbetaald en het paard niet opgehaald. Tevens maakt [eiseres] aanspraak op schadevergoeding, bestaande uit stallings- en overige verzorgingskosten ten bedrage van € 450,00 per maand.
Nu [naam paard] een levend wezen is dat veel (kostbare) zorg vereist en het paard bovendien door het weven onrust bij de andere paarden veroorzaakt, heeft [eiseres] een spoedeisend belang bij haar vordering.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop in het kader van de beoordeling
– indien van belang – nader zal worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Met de stelling van [eiseres] dat [naam paard] onrust veroorzaakt bij de andere paarden in de stal doordat hij “weeft”, is voldoende gebleken dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening. Zij is dan ook in zoverre ontvankelijk in haar vordering.
4.2.
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] kan worden aangemerkt als de contractspartij van [eiseres] . [gedaagde] heeft in dat verband gesteld dat niet hij, maar een klant van hem genaamd [naam 4] de eigenaar was van [naam paard] en dat hij slechts voor de eigenaar optrad. Hij heeft dit tijdens het telefoongesprek op 12 oktober 2020 aan [eiseres] medegedeeld, aldus [gedaagde] . Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] deze mededelingen niet gedaan en mocht zij er daarom van uit gaan dat [gedaagde] contractspartij was.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat er geen schriftelijke koopovereenkomst is opgesteld. Het antwoord op de vraag of iemand in eigen naam dan wel voor een ander is opgetreden, hangt af van hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (Hoge Raad 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877). Op grond van hetgeen partijen in dit verband hebben aangevoerd en de door hen overgelegde stukken, kan de kantonrechter op dit moment niet vaststellen of [gedaagde] als contractspartij van [eiseres] kan worden aangemerkt. Daarvoor zal nadere bewijslevering nodig zijn. Naar zijn aard leent een kort geding-procedure zich daar echter niet voor.
4.5.
Dit brengt mee dat de vorderingen van [eiseres] – die immers zijn gebaseerd op de stelling dat tussen haar en [gedaagde] een koopovereenkomst met betrekking tot het paard tot stand is gekomen – in dit kort geding niet kunnen worden toegewezen.
4.6.
Gelet hierop kan in deze procedure in het midden blijven of het paard lijdt aan een stalgebrek, zoals door [eiseres] gesteld en door [gedaagde] is betwist. Tevens kan in het midden blijven of [naam paard] veilig bereden kan of (na training) zal kunnen worden en wat door [gedaagde] in dat kader aan [eiseres] is medegedeeld.
4.7.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . Die proceskosten worden begroot op nihil, omdat [gedaagde] in persoon procedeert.

5..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478