ECLI:NL:RBROT:2021:1558

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
8693804 CV EXPL 20-27579
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van koopovereenkomst en finale kwijting

In deze zaak vordert eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.C.Y. Cheung, betaling van een openstaande factuur van € 1.682,02 van gedaagde. De factuur betreft een ijsblokjesmachine die door eiseres aan gedaagde is geleverd. Eiseres heeft de factuur op 4 juni 2019 verzonden, maar gedaagde heeft deze niet betaald. Gedaagde heeft wel andere facturen aan haar kredietverzekeraar Atradius betaald, maar de onderhavige factuur is niet aan Atradius overgedragen. Eiseres heeft gedaagde herinnerd aan de openstaande factuur, maar gedaagde stelt dat zij op 5 juni 2020 een betaling heeft gedaan aan Flanderijn tegen finale kwijting, waardoor eiseres niets meer van haar te vorderen heeft.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet op de finale kwijting kan vertrouwen, omdat de factuur niet was overgedragen aan Atradius en dus geen onderdeel uitmaakte van de incassoprocedure. De rechter stelt vast dat gedaagde had moeten bijhouden welke facturen openstonden en dat zij niet heeft aangetoond dat de finale kwijting ook op deze factuur van toepassing was. De vordering van eiseres wordt toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

De beslissing van de kantonrechter is dat gedaagde aan eiseres moet betalen, inclusief rente en kosten, en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8693804 CV EXPL 20-27579
uitspraak: 8 januari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres]
,
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.C.Y. Cheung,
tegen:
[gedaagde]
,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: [naam gemachtigde] .
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 31 juli 2020, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
het tussenvonnis van 5 oktober 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de aantekeningen van de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 8 december 2020.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
Partijen hebben in het verleden zaken met elkaar gedaan. Zij hebben onder meer een koopovereenkomst met elkaar gesloten inzake een ijsblokjesmachine. Het product is door [eiseres] geleverd aan [gedaagde] .
2.2
[eiseres] heeft ter zake deze ijsblokjesmachine [gedaagde] op 4 juni 2019 een factuur gestuurd ten bedrage van € 1.682,02 met factuurnummer [factuurnummer] met als vervaldatum 4 juli 2019.
2.3
[eiseres] heeft in oktober 2019 een aantal onbetaalde aan [gedaagde] gerichte facturen ter incasso overgedragen aan haar kredietverzekeraar Atradius. [gedaagde] heeft deze facturen aan Atradius betaald, maar niet de rente en incassokosten. Atradius heeft vervolgens Flanderijn ingeschakeld om deze rente en kosten te innen..
2.4
[eiseres] heeft de factuur met nummer [factuurnummer] niet aan Atradius overgedragen. Op de sommatie tot betaling die Atradius op 3 oktober 2019 aan [gedaagde] heeft gezonden, staat deze factuur niet vermeld. Via een e-mail van 10 mei 2020 heeft [eiseres] [gedaagde] herinnerd aan deze openstaande factuur.
2.5
In een e-mailbericht van Flanderijn van 3 juni 2020 gericht aan [gedaagde] staat, voor zover hierbij van belang, het volgende vermeld:
“Zoals zojuist besproken zullen wij de zaak in trekken indien u uiterlijk 07-06 het bedrag (…) tegen finale kwijting voldoet.”In de antwoordmail van [gedaagde] van diezelfde dag staat, voor zover hierbij van belang, het volgende vermeld:
“(…) Uiterlijk vrijdag 5 juni zal het bedrag bij u op de rekening staan. Dit tegen finale kwijting waardoor [eiseres] niets meer op ons te vorderen heeft. (…)”

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot:
betaling aan [eiseres] van € 1.682,02;
betaling van primair de overeengekomen rente van 18% per jaar over de hoofdsom vanaf de vervaldatum tot 24 juli 2020, zijnde € 708,13, subsidiair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over de hoofdsom vanaf de vervaldatum tot 24 juli 2020;
betaling van primair de overeengekomen rente van 18% per jaar over de hoofdsom vanaf 24 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over de hoofdsom vanaf 24 juli 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 252,30 exclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2
[eiseres] legt nakoming van de koopovereenkomst aan haar vordering ten grondslag. Uit hoofde van deze overeenkomst moet [gedaagde] nog aan haar betalingsverplichting voldoen.
3.3
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van [eiseres] . Zij voert aan dat zij ter zake de facturen van [eiseres] op 5 juni 2020 een bedrag aan Flanderijn heeft betaald tegen finale kwijting en dat [eiseres] dus niets meer van haar te vorderen heeft.

4..De beoordeling

4.1
[gedaagde] betwist niet dat zij het bedrag genoemd in factuur [factuurnummer] diende te betalen. Zij voert echter als verweer dat partijen later zijn overeengekomen dat deze factuur zou komen te vervallen, aangezien partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend. [eiseres] betwist dat de finale kwijting betrekking had op deze factuur.
4.2
Voor het antwoord op de vraag welke afspraken er tussen partijen gelden, is doorslaggevend wat partijen hebben bedoeld en wat zij over en weer van elkaar mochten verwachten. Het gaat er steeds om hoe partijen elkaars verklaringen en gedragingen mochten begrijpen.
4.3
Vaststaat dat de factuur [factuurnummer] niet is overgedragen aan Atradius en dus geen onderdeel was van de incassoprocedure bij Flanderijn. Vast staat ook dat deze incassoprocedure alleen nog zag op rente en kosten en niet op openstaande facturen. [gedaagde] mocht er dan ook niet op vertrouwen dat de finale kwijting die zij met Flanderijn heeft afgesproken ook zag op deze factuur. Zeker niet omdat [eiseres] [gedaagde] nog vlak voordat deze finale kwijting werd afgesproken via de mail heeft geattendeerd op het feit dat deze factuur nog niet was betaald (zie hiervoor onder 2.4). Het had vervolgens op de weg van [gedaagde] gelegen om bij Flanderijn na te gaan of ook deze factuur onder de finale kwijting zou vallen. Dit heeft zij niet gedaan.
De kantonrechter kan de stelling van [gedaagde] begrijpen dat het voor haar niet duidelijk was wat de verhouding tussen [eiseres] , Atradius en Flanderijn precies was, maar dit betekent niet dat zij daarom de onderhavige factuur niet meer hoeft te betalen. Van een debiteur mag verwacht worden goed bij te houden welke facturen zij heeft betaald en welke facturen nog openstaan. [gedaagde] had dus aan de hand van haar eigen administratie moeten zien dat onderhavige factuur nooit betaald was en hierop actie moeten ondernemen. Factuur [factuurnummer] moet dus nog betaald worden. Dit deel van de vordering wordt daarom toegewezen.
4.4
[gedaagde] betwist dat de algemene leveringsvoorwaarden van [eiseres] van toepassing zijn op de overeenkomst. Naar aanleiding daarvan heeft [eiseres] ter zitting verklaard af te zien van het vorderen van de primair gevorderde contractuele rente. De wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW zal worden toegewezen, omdat daartegen geen verweer is gevoerd.
4.5
[eiseres] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] is buitengerechtelijke kosten verschuldigd, als [eiseres] haar ten minste een aanmaning heeft gestuurd en [gedaagde] naar aanleiding daarvan niet tot betaling is overgegaan. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij de bij dagvaarding overgelegde aanmaning van 24 september 2019 heeft ontvangen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten wordt dus toegewezen.
4.6
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder een bedrag aan nakosten.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.682,02, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over dit bedrag vanaf 4 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 87,99 aan dagvaardingskosten en € 360,- aan salaris voor de gemachtigde, genoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de uitspraak van het vonnis tot aan de dag der voldoening;
en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 90,- aan nakosten en de kosten van betekening voor zover betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416