ECLI:NL:RBROT:2021:1554

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
8465240 CV EXPL 20-12462
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en toewijzing van wettelijke rente en incassokosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde die in persoon procedeert. De eiseres, Zilveren Kruis, vorderde betaling van een openstaand bedrag van € 50,75, dat voortkwam uit een zorgverzekeringsovereenkomst. De gedaagde had in 2020 maandelijks een premie van € 125,45 verschuldigd, maar had nagelaten de premies voor februari en maart 2020 te betalen. Na een dagvaarding en een deelbetaling van de gedaagde, resteerde er nog een bedrag van € 50,75. De gedaagde voerde aan dat zij het volledige bedrag inmiddels had betaald, maar kon dit niet voldoende onderbouwen met bewijsstukken.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde haar verweer onvoldoende had onderbouwd en dat de vordering van Zilveren Kruis toewijsbaar was. De rechter wees de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten toe, omdat de gedaagde niet had betwist dat zij een aanmaning had ontvangen. De kantonrechter concludeerde dat de betaling van € 250,90 die de gedaagde had gedaan, eerst in mindering moest worden gebracht op de verschenen rente en de incassokosten, waarna het openstaande bedrag van € 50,75 resteerde. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op een totaal van € 469,09.

De beslissing van de kantonrechter werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde het bedrag onmiddellijk moest betalen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8465240 CV EXPL 20-12462
uitspraak: 22 januari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Zilveren Kruis’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 15 april 2020, met producties;
de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van gedaagde;
de conclusie van repliek tevens houdende vermindering van eis, met producties;
de aantekeningen van de griffier van het mondelinge verweer van gedaagde van 25 november 2020 en 23 december 2020, alsmede de aanvullende producties van gedaagde.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
Partijen hebben met elkaar een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten, uit hoofde waarvan [gedaagde] in 2020 maandelijks € 125,45 aan premie basisverzekering verschuldigd was.

3..Het geschil

3.1
Zilveren Kruis vordert – na vermindering van eis – dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan Zilveren Kruis van een bedrag van € 50,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Zilveren Kruis heeft nakoming van de tussen haar en [gedaagde] gesloten zorgverzekerings-overeenkomst aan haar vordering ten grondslag gelegd. [gedaagde] is op grond van deze overeenkomst verplicht de maandelijkse premies bij vooruitbetaling te voldoen. Ondanks aanmaning heeft [gedaagde] nagelaten de verschuldigde verzekeringspremies over de maanden februari en maart 2020 te voldoen, zodat Zilveren Kruis zich genoodzaakt zag [gedaagde] in rechte te betrekken. Na het uitbrengen van de dagvaarding heeft [gedaagde] een deel van de vordering voldaan, zodat nog een bedrag van € 50,75 resteert. Zilveren Kruis heeft haar eis gedurende de procedure dan ook verminderd.
3.3
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van Zilveren Kruis. Zij voert daartoe – kort samengevat – aan dat zij het volledige bedrag inmiddels heeft betaald en daarom niets meer verschuldigd is aan Zilveren Kruis.

4..De beoordeling

4.1
Vaststaat dat [gedaagde] gedurende deze procedure € 250,90 aan Zilveren Kruis heeft voldaan en dat Zilveren Kruis haar eis met dit bedrag verminderd heeft. In geschil is of er nog een bedrag open staat.
4.2
[gedaagde] heeft haar betalingsverplichting uit hoofde van de zorgverzekeringsovereenkomst en de hoogte van de maandelijks verschuldigde premies niet betwist. Zij voert echter als verweer aan dat zij in mei 2020 € 125,- aan Zilveren Kruis heeft betaald en dat de gehele vordering daarmee is voldaan. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar verweer stukken overgelegd met betrekking tot betalingen die zij aan Zilveren Kruis heeft gedaan, waaronder rekeningafschriften. Uit de omschrijvingen die vermeld worden op de rekeningafschriften blijkt echter niet dat deze betrekking hebben op de betaling van de premie over de maanden februari en maart 2020 en/of de verschuldigde kosten vanwege niet tijdige betaling van de premie over deze maanden. Met betrekking tot de gestelde betalingen kan daarmee niet vast komen te staan dat deze zijn verricht ter aflossing van de in deze procedure gevorderde bedragen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] haar verweer daarom onvoldoende onderbouwd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verweer wordt verworpen en de vordering tot betaling van het openstaande bedrag toewijsbaar is.
4.3
Op grond van artikel 6:44 lid 1 BW strekken betalingen ter voldoening van een geldsom eerst in mindering van de kosten, vervolgens van de verschenen rente en ten slotte van de hoofdsom en de lopende rente. Gelet op de betaling die [gedaagde] gedurende deze procedure heeft gedaan, dient beoordeeld te worden of [gedaagde] wettelijke rente en/of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
4.4
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
4.5
Zilveren Kruis maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] is buitengerechtelijke kosten verschuldigd, als Zilveren Kruis haar een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW en [gedaagde] naar aanleiding daarvan niet tot betaling is overgegaan. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij de bij dagvaarding overgelegde aanmaning van 18 februari 2020 heeft ontvangen waarin haar wordt verzocht de hoofdsom binnen 14 dagen vanaf de dag nadat de brief bij haar is bezorgd alsnog te voldoen. Voldoende gebleken is dat hiermee voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
4.6
De betaling van € 250,90 die [gedaagde] gedurende deze procedure heeft gedaan wordt eerst in mindering gebracht op de verschenen rente (€ 2,35) en de buitengerechtelijke incassokosten (€ 48,40), zodat een bedrag aan hoofdsom resteert van € 50,75. De vordering tot betaling van dit bedrag wordt toegewezen.
4.7
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan Zilveren Kruis te betalen een bedrag van € 50,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Zilveren Kruis vastgesteld op € 124,- aan griffierecht, € 105,09 aan dagvaardingskosten en € 240,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416