Op 10 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van de schuldenares, die onder de schuldsaneringsregeling valt. De bewindvoerder had verzocht om tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 sub c van de Faillissementswet, omdat de schuldenares niet naar behoren zou hebben voldaan aan de sollicitatieverplichting. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de schuldenares, die een Wajong-uitkering ontvangt, vanwege haar beperkingen in principe geen sollicitatieverplichting had. Dit werd bevestigd door een arbeidsdeskundig onderzoek van het UWV, waaruit bleek dat de schuldenares niet in staat was tot het verrichten van betaalde arbeid.
De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de sollicitatieplicht. Daarom werd het verzoek om tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Vervolgens kwam het verzoek van de bewindvoerder aan de orde om de looptijd van de regeling te verkorten op basis van artikel 354a van de Faillissementswet. De rechtbank concludeerde dat de schuldenares niet tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen en verleende haar de zogenoemde 'schone lei'. Dit betekent dat de vorderingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn.
De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 2.798,-. De uitspraak kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, en moet door een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof.