ECLI:NL:RBROT:2021:1544

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
FT EA 18.578
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en verlening van de schone lei

Op 10 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van de schuldenares, die onder de schuldsaneringsregeling valt. De bewindvoerder had verzocht om tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 sub c van de Faillissementswet, omdat de schuldenares niet naar behoren zou hebben voldaan aan de sollicitatieverplichting. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de schuldenares, die een Wajong-uitkering ontvangt, vanwege haar beperkingen in principe geen sollicitatieverplichting had. Dit werd bevestigd door een arbeidsdeskundig onderzoek van het UWV, waaruit bleek dat de schuldenares niet in staat was tot het verrichten van betaalde arbeid.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de sollicitatieplicht. Daarom werd het verzoek om tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Vervolgens kwam het verzoek van de bewindvoerder aan de orde om de looptijd van de regeling te verkorten op basis van artikel 354a van de Faillissementswet. De rechtbank concludeerde dat de schuldenares niet tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen en verleende haar de zogenoemde 'schone lei'. Dit betekent dat de vorderingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn.

De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 2.798,-. De uitspraak kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, en moet door een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
weigering tussentijdse beëindiging
beëindiging schuldsaneringsregeling ex artikel 354a Fw: verlening schone lei
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 10 februari 2021
Bij vonnis van deze rechtbank van 24 oktober 2018 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam 1]
[adres]
[woonplaats]
schuldenares,
bewindvoerder: S.A.M. Koppelman.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 23 november 2020 met dit verzoek ingestemd.
De bewindvoerder heeft op 19 januari 2021 aan de rechtbank de laatste stand van zaken verzonden.
De bewindvoerder en schuldenares zijn gehoord ter terechtzitting van 22 januari 2021. Daarnaast zijn de beschermingsbewindvoerder de heer [naam 2] , werkzaam bij Sociaal.nl Schuldsanering, en mevrouw [naam 3] , werkzaam bij Xenelle - Zorg en Welzijn, ter zitting verschenen.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de bewindvoerder verzocht om de schuldsaneringsregeling van schuldenares te verkorten op grond van artikel 354a Fw. De rechter-commissaris heeft op 8 februari 2021 met dit verzoek ingestemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Voor de standpunten van de rechter-commissaris, de bewindvoerder en schuldenares verwijst de rechtbank naar de desbetreffende gedingstukken en het verhandelde ter zitting.

3.De beoordeling

Aan de orde is of de schuldsaneringsregeling van schuldenares tussentijds moet worden beëindigd, vanwege het niet naar behoren nakomen van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (artikel 350 lid 3 sub c Fw). Meer in het bijzonder betreft het de vraag of schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen omdat zij over de periode februari 2020 tot en met april 2020 en juni 2020 tot en met december 2020 niet aantoonbaar heeft gesolliciteerd.
Gebleken is dat schuldenares al geruime tijd – ook al voor de toelating tot de schuldsaneringsregeling – een Wajong-uitkering ontvangt. Ter zitting is besproken dat zij daaraan voorafgaand is gekeurd door het UWV. Dit was de bewindvoerder niet bekend en uit het dossier volgt ook niet dat het met de bewindvoerder of de rechter-commissaris is besproken of anderszins onder hun aandacht is gebracht. Het rapport vormde wel onderdeel van de stukken die zijn overgelegd bij de toelatingsstukken maar ook daar is het rapport niet ter sprake geweest. Ter zitting is het arbeidsdeskundig onderzoek van het UWV besproken. Uit dit onderzoek volgt dat schuldenares beperkingen heeft en dat zij ten gevolge van haar beperkingen niet in staat kan worden geacht tot het verrichten van betaalde arbeid. Gezien het voorgaande stelt de rechtbank vast dat van een tekortkoming in de nakoming van de sollicitatieplicht geen sprake is, aangezien achteraf dient worden vastgesteld dat gedurende de schuldsaneringsregeling schuldenares in principe geen sollicitatieplicht had, in die zin dat aangenomen moet worden dat zij zou zijn vrijgesteld van de inspanningsverplichting op grond van deze beperkingen.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen wegens het niet naar behoren nakomen van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
Daarmee komt aan de orde het verzoek van de bewindvoerder om – samengevat – de looptijd van de regeling te verkorten op de voet van artikel 354a Fw. Dit verzoek is na afloop van de mondelinge behandeling ingediend maar wel onderwerp van gesprek geweest tijdens de mondelinge behandeling. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding schuldenares op dit verzoek nader te horen. De rechtbank stelt vast dat het saldo op de boedelrekening onvoldoende is voor het houden van een verificatievergadering en dat de verplichtingen tot op heden voldoende zijn nagekomen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen valt niet te verwachten dat tijdens de verdere looptijd van de schuldsaneringsregeling nog afloscapaciteit door schuldenares gerealiseerd zal worden. Daarom komt de regeling in aanmerking voor een beëindiging als bedoeld in artikel 354a Fw.
De rechtbank oordeelt dat schuldenares niet in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten. Geen van de schuldeisers heeft redenen aangevoerd om tot een ander oordeel te komen. Aan schuldenares zal daarom de zogenoemde “schone lei” worden verleend.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt vast dat schuldenares niet toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten;
  • verleent de zogenoemde “schone lei” waardoor de na de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bestaande vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn;
  • bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van schuldenares eindigen per heden;
  • stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 2.798,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier, rechter, en in aanwezigheid van S. Caciano, griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2021. [1]