De beoordeling van het geschil
6. [verweerster] is niet in de procedure verschenen en heeft geen verweer gevoerd.
7. Vastgesteld wordt dat [verzoekster] haar verzoekschrift op 30 september 2020 per fax heeft ingediend ter griffie van deze rechtbank en dus binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Op grond van het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 BW is [verzoekster] dan ook ontvankelijk in haar verzoek.
8. Gelet op het voorgaande geldt dat [verweerster] op het moment van indiening van het verzoekschrift, te weten op 30 september 2020, nog bestond. Dat [verweerster] nadien is ontbonden en beëindigd doet aan de ontvankelijkheid van het verzoek niets af.
9. Met het aanvullend verzoekschrift heeft [verzoekster] haar eis vermeerderd. Ingevolge artikel 283 Rv is in geval van een vermeerdering van een verzoek artikel 130 Rv. van overeenkomstige toepassing. Artikel 130 lid 3 Rv. bepaalt:
‘Indien een partij niet in het geding is verschenen, is een verandering of vermeerdering van eis tegen die partij uitgesloten, tenzij de eiser de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt. (…)’.De ratio van artikel 130 lid 3 Rv is dat voorkomen moet worden dat de niet verschenen gedaagde (of in dit geval verweerder) tot iets wordt veroordeeld waarvan hij niet weet en niet kan weten dat het wordt gevorderd. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake. Hoewel [verweerster] niet in het geding is verschenen, is haar directeur, [naam persoon] , verschenen met zijn gemachtigde mr. Petit. Laatstgenoemde heeft voorafgaande aan de mondelinge behandeling stukken overgelegd. [naam persoon] heeft er bovendien blijk van gegeven dat hij het aanvullend verzoekschrift heeft ontvangen. Nu de directeur van [verweerster] , [naam persoon] , dus op de hoogte was van het verzoekschrift, de mondelinge behandeling daarvan en het aanvullend verzoekschrift, zal op het aanvullend verzoekschrift worden beslist.
10. Als onweersproken gesteld staat vast dat [verzoekster] in de twaalf maanden voorafgaande aan 1 januari 2020 een gemiddeld salaris genoot van € 573,96 bruto per maand. Deze twaalf maanden vormen een representatieve periode, ook dat is onweersproken. Op grond van artikel 7:610b BW zal bij de beoordeling van het verzoek daarom van een maandsalaris van € 573,96 worden uitgegaan.
11. De kantonrechter is met [verzoekster] van oordeel dat de e-mail van [verweerster] van 31 juli 2020 moet worden gezien als een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Als niet weersproken staat vast dat sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW. [verzoekster] heeft immers niet met die opzegging ingestemd en geen van de situaties genoemd in artikel 7:671 BW lid 1 sub a tot en met i is van toepassing.
12. [verzoekster] heeft berust in de beëindiging en verzocht om toekenning van een billijke vergoeding. Nu sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, kan een billijke vergoeding worden verzocht op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW. [verweerster] heeft [verzoekster] ontslagen zonder dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst daartoe mogelijkheden bood. Het van de ene op de andere dag onregelmatig opzeggen van de arbeidsovereenkomst, zoals hier aan de orde is, valt [verweerster] ernstig aan te rekenen en leidt tot ernstige verwijtbaarheid. Reeds om die reden is [verweerster] een billijke vergoeding verschuldigd. Met inachtneming van het New Hairstyle-arrest (ECLI:NL:HR:2017:1187) houdt de kantonrechter bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding met de volgende omstandigheden rekening. 13. Zoals hiervoor overwogen heeft [verweerster] de arbeidsovereenkomst onregelmatig opgezegd, hetgeen haar ernstig kan worden aangerekend. Daarbij komt blijkens de onweersproken stelling van [verzoekster] dat [verweerster] [verzoekster] lange tijd in het ongewisse heeft gelaten over haar arbeidsovereenkomst en haar toekomst bij
[verweerster] . Immers, al op 18 maart 2020 is de winkel in de Markthal in
verband met de coronacrisis gesloten, maar pas op 31 juli 2020 heeft [verweerster] [verzoekster] bericht dat de arbeidsovereenkomst werd beëindigd. De winkel had naar de stelling van [verzoekster] per 1 juni 2020 weer open gemogen, maar daartoe is door [verweerster] kennelijk niet besloten, overigens zonder [verzoekster] daarvan op de hoogte te stellen en houden. Blijkens de eveneens onweersproken stelling van [verzoekster] heeft [verweerster] in elk geval over de maand april 2020 een beroep gedaan op de steunmaatregelen van de overheid in het kader van de corona-crisis, terwijl [verzoekster] over die periode haar salaris niet heeft ontvangen. Ook wordt in aanmerking genomen dat [verzoekster] tot het moment van sluiting van de winkel op 18 maart 2020, tweeëneenhalf jaar naar kennelijke tevredenheid voor [verweerster] heeft gewerkt. Hoewel de Hoge Raad in het New Hairstyle-arrest er op heeft gewezen dat de billijke vergoeding geen punitief karakter heeft, heeft zij expliciet aangegeven dat de vergoeding ook mede tot doel heeft de werkgever te doen inzien dat haar handelen niet juist is geweest. In dat kader ziet de kantonrechter aanleiding de billijke vergoeding te bepalen op een bedrag van € 3.400,-- bruto. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat [verzoekster] heeft verklaard dat zij sinds 18 november 2020 weer werk heeft en dat zij gedurende drie maanden een ww-uitkering en een (eenmalige) now-uitkering heeft ontvangen.
14. De verzochte transitievergoeding van € 558,02 bruto zal gelet op artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 BW en als overigens niet weersproken worden toegewezen.
15. Gelet op de onregelmatige opzegging, is [verweerster] een vergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 11 BW verschuldigd, zijnde een vergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. In het geval van [verzoekster] gaat het om het loon over de maand augustus 2020 en dus om een bedrag van € 573,96 bruto. Dat bedrag zal worden toegewezen.
16. Als onweersproken gesteld staat vast dat [verweerster] het loon van [verzoekster] over de periode van 17 maart tot en met 31 juli 2020 niet heeft voldaan. Daartoe was zij gelet op de nog bestaande arbeidsovereenkomst wel gehouden. [verweerster] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van het loon van [verzoekster] van
€ 573,96 bruto per maand over deze periode, voor zover van toepassing te vermeerderen met emolumenten, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50%.
17. De wettelijke rente over de billijke vergoeding is toewijsbaar vanaf veertien dagen na de uitspraak, omdat het hier gaat om een constitutieve beslissing en de kantonrechter een betalingstermijn van veertien dagen redelijk acht, zodat in die zin zal worden beslist.
De wettelijke rente over de transitievergoeding zal op grond van artikel 7:686a BW worden toegewezen vanaf 31 augustus 2020, zijnde vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De wettelijke rente over de vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal op grond van artikel 7:686a BW worden toegewezen vanaf 31 juli 2020, zijnde de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De wettelijke rente over het achterstallig loon zal worden toegewezen telkens vanaf het moment van opeisbaarheid van het loon over de verschillende maanden. Voor zover [verzoekster] wettelijke rente heeft gevorderd over de wettelijke verhoging, zal dat worden afgewezen nu die wettelijke rente slechts toewijsbaar is na ingebrekesteling en niet gesteld of gebleken is dat [verzoekster] [verweerster] op dit punt in gebreke heeft gesteld.
18. [verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.