ECLI:NL:RBROT:2021:1540

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
8792943 VZ VERZ 20-18024
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en toekenning van vergoedingen na onregelmatige opzegging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en een verweerster over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. De verzoekster, die als verkoopmedewerkster bij de verweerster in dienst was, verzocht om een billijke vergoeding, een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en achterstallig salaris. De verzoekster was in dienst getreden op basis van een oproepovereenkomst en had gemiddeld een vast aantal uren per week gewerkt. De verweerster had de arbeidsovereenkomst op onregelmatige wijze opgezegd, wat in strijd was met artikel 7:671 BW. De kantonrechter oordeelde dat de verzoekster ontvankelijk was in haar verzoek, ondanks dat de verweerster inmiddels was ontbonden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster recht had op de gevraagde vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding van € 3.400,00 bruto, en heeft de verweerster veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, de transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De verweerster werd ook veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8792943 / VZ VERZ 20-18024
uitspraak: 25 februari 2021

beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. W.H.J.W. de Brouwer,
tegen
[verweerster]
,
gevestigd te [plaats] ,
verweerster,
niet verschenen.
Partijen worden hierna [verzoekster] en [verweerster] genoemd.

Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift met producties, ontvangen op 30 september 2020;
  • het aanvullend verzoekschrift met één productie, ontvangen op 4 december 2020;
  • de stukken die per e-mail van 6 december 2020 door mr. P.J.M. Petit namens de heer
[naam persoon] , directeur van [verweerster] (hierna: [naam persoon] ), naar de griffie zijn verstuurd.
De mondelinge behandeling stond aanvankelijk gepland op 7 december 2020 via een digitale verbinding met het programma Skype voor bedrijven. [verzoekster] en haar gemachtigde zijn toen verschenen en [naam persoon] en mr. Petit hebben zich als belangstellenden gemeld. De mondelinge behandeling heeft toen echter geen doorgang gevonden omdat de kantonrechter zich heeft verschoond. De mondelinge behandeling heeft vervolgens met een andere kantonrechter plaatsgevonden op 14 januari 2021 via een digitale verbinding met het programma Skype voor bedrijven. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens [verweerster] is niemand verschenen. Wel is als belangstellende verschenen [naam persoon] , met zijn gemachtigde mr. Petit.

Omschrijving van het geschil

De feiten
1. [verzoekster] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 september 2017 bij
[verweerster] in dienst getreden als verkoopmedewerkster.
2. Per e-mail van 31 juli 2020 heeft [naam persoon] het volgende aan [verzoekster] bericht:
‘Zoals ik in het telefoongesprek al heb aangegeven, gaat de winkel in de Markthal dicht. Daarover is met de verhuurder ook overeenstemming bereikt. De BV wordt aan het einde van deze maand opgeheven.
Helaas betekent dat de BV ook geen gebruik meer zal maken van het oproepcontract. Langs deze weg wil ik jou hartelijk bedanken voor de inzet en de plezierige samenwerking. (…)’
3. In het handelsregister is geregistreerd dat [verweerster] als gevolg van een ontbindingsbesluit met ingang van 1 oktober 2020 is ontbonden en beëindigd.
Het verzoek
4. [verzoekster] verzoekt – na eiswijziging – om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad [verweerster] te veroordelen tot betaling van:
  • een billijke vergoeding aan [verzoekster] van € 13.775,04 bruto;
  • de wettelijke transitievergoeding van € 558,02 bruto;
  • de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 573,96 bruto;
  • het maandsalaris van € 573,96 bruto, vermeerderd met emolumenten vanaf 17 maart 2020 tot en met 31 juli 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
  • de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten.
5. [verzoekster] stelt daartoe – samengevat – het volgende.
Zij is in dienst getreden op basis van een oproepovereenkomst. In de praktijk werkte zij gemiddeld een vast aantal uren per week. [verweerster] had haar per 1 januari 2020 een aanbod moeten doen voor een vaste arbeidsomvang ten minste gelijk aan de arbeidsomvang in 2019. Het gemiddelde salaris over de twaalf maanden van het jaar 2019 bedroeg € 573,96 bruto per maand, zodat op basis van het rechtsvermoeden arbeidsomvang het bruto salaris van [verzoekster] op € 573,96 moet worden gesteld. De e-mail van 31 juli 2020 geldt als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. Het betreft een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, maar [verzoekster] heeft daarin berust. Zij verzoekt evenwel om toekenning van een billijke vergoeding van € 13.775,04 bruto, de transitievergoeding van € 558,02 bruto, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 573,96 bruto en om betaling van achterstallig salaris over de periode van 16 maart 2020 tot en met 31 juli 2020 met de wettelijke verhoging.

De beoordeling van het geschil

6. [verweerster] is niet in de procedure verschenen en heeft geen verweer gevoerd.
7. Vastgesteld wordt dat [verzoekster] haar verzoekschrift op 30 september 2020 per fax heeft ingediend ter griffie van deze rechtbank en dus binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Op grond van het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 BW is [verzoekster] dan ook ontvankelijk in haar verzoek.
8. Gelet op het voorgaande geldt dat [verweerster] op het moment van indiening van het verzoekschrift, te weten op 30 september 2020, nog bestond. Dat [verweerster] nadien is ontbonden en beëindigd doet aan de ontvankelijkheid van het verzoek niets af.
9. Met het aanvullend verzoekschrift heeft [verzoekster] haar eis vermeerderd. Ingevolge artikel 283 Rv is in geval van een vermeerdering van een verzoek artikel 130 Rv. van overeenkomstige toepassing. Artikel 130 lid 3 Rv. bepaalt:
‘Indien een partij niet in het geding is verschenen, is een verandering of vermeerdering van eis tegen die partij uitgesloten, tenzij de eiser de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt. (…)’.De ratio van artikel 130 lid 3 Rv is dat voorkomen moet worden dat de niet verschenen gedaagde (of in dit geval verweerder) tot iets wordt veroordeeld waarvan hij niet weet en niet kan weten dat het wordt gevorderd. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake. Hoewel [verweerster] niet in het geding is verschenen, is haar directeur, [naam persoon] , verschenen met zijn gemachtigde mr. Petit. Laatstgenoemde heeft voorafgaande aan de mondelinge behandeling stukken overgelegd. [naam persoon] heeft er bovendien blijk van gegeven dat hij het aanvullend verzoekschrift heeft ontvangen. Nu de directeur van [verweerster] , [naam persoon] , dus op de hoogte was van het verzoekschrift, de mondelinge behandeling daarvan en het aanvullend verzoekschrift, zal op het aanvullend verzoekschrift worden beslist.
10. Als onweersproken gesteld staat vast dat [verzoekster] in de twaalf maanden voorafgaande aan 1 januari 2020 een gemiddeld salaris genoot van € 573,96 bruto per maand. Deze twaalf maanden vormen een representatieve periode, ook dat is onweersproken. Op grond van artikel 7:610b BW zal bij de beoordeling van het verzoek daarom van een maandsalaris van € 573,96 worden uitgegaan.
11. De kantonrechter is met [verzoekster] van oordeel dat de e-mail van [verweerster] van 31 juli 2020 moet worden gezien als een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Als niet weersproken staat vast dat sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW. [verzoekster] heeft immers niet met die opzegging ingestemd en geen van de situaties genoemd in artikel 7:671 BW lid 1 sub a tot en met i is van toepassing.
12. [verzoekster] heeft berust in de beëindiging en verzocht om toekenning van een billijke vergoeding. Nu sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, kan een billijke vergoeding worden verzocht op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW. [verweerster] heeft [verzoekster] ontslagen zonder dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst daartoe mogelijkheden bood. Het van de ene op de andere dag onregelmatig opzeggen van de arbeidsovereenkomst, zoals hier aan de orde is, valt [verweerster] ernstig aan te rekenen en leidt tot ernstige verwijtbaarheid. Reeds om die reden is [verweerster] een billijke vergoeding verschuldigd. Met inachtneming van het New Hairstyle-arrest (ECLI:NL:HR:2017:1187) houdt de kantonrechter bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding met de volgende omstandigheden rekening.
13. Zoals hiervoor overwogen heeft [verweerster] de arbeidsovereenkomst onregelmatig opgezegd, hetgeen haar ernstig kan worden aangerekend. Daarbij komt blijkens de onweersproken stelling van [verzoekster] dat [verweerster] [verzoekster] lange tijd in het ongewisse heeft gelaten over haar arbeidsovereenkomst en haar toekomst bij
[verweerster] . Immers, al op 18 maart 2020 is de winkel in de Markthal in
verband met de coronacrisis gesloten, maar pas op 31 juli 2020 heeft [verweerster] [verzoekster] bericht dat de arbeidsovereenkomst werd beëindigd. De winkel had naar de stelling van [verzoekster] per 1 juni 2020 weer open gemogen, maar daartoe is door [verweerster] kennelijk niet besloten, overigens zonder [verzoekster] daarvan op de hoogte te stellen en houden. Blijkens de eveneens onweersproken stelling van [verzoekster] heeft [verweerster] in elk geval over de maand april 2020 een beroep gedaan op de steunmaatregelen van de overheid in het kader van de corona-crisis, terwijl [verzoekster] over die periode haar salaris niet heeft ontvangen. Ook wordt in aanmerking genomen dat [verzoekster] tot het moment van sluiting van de winkel op 18 maart 2020, tweeëneenhalf jaar naar kennelijke tevredenheid voor [verweerster] heeft gewerkt. Hoewel de Hoge Raad in het New Hairstyle-arrest er op heeft gewezen dat de billijke vergoeding geen punitief karakter heeft, heeft zij expliciet aangegeven dat de vergoeding ook mede tot doel heeft de werkgever te doen inzien dat haar handelen niet juist is geweest. In dat kader ziet de kantonrechter aanleiding de billijke vergoeding te bepalen op een bedrag van € 3.400,-- bruto. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat [verzoekster] heeft verklaard dat zij sinds 18 november 2020 weer werk heeft en dat zij gedurende drie maanden een ww-uitkering en een (eenmalige) now-uitkering heeft ontvangen.
14. De verzochte transitievergoeding van € 558,02 bruto zal gelet op artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 BW en als overigens niet weersproken worden toegewezen.
15. Gelet op de onregelmatige opzegging, is [verweerster] een vergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 11 BW verschuldigd, zijnde een vergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. In het geval van [verzoekster] gaat het om het loon over de maand augustus 2020 en dus om een bedrag van € 573,96 bruto. Dat bedrag zal worden toegewezen.
16. Als onweersproken gesteld staat vast dat [verweerster] het loon van [verzoekster] over de periode van 17 maart tot en met 31 juli 2020 niet heeft voldaan. Daartoe was zij gelet op de nog bestaande arbeidsovereenkomst wel gehouden. [verweerster] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van het loon van [verzoekster] van
€ 573,96 bruto per maand over deze periode, voor zover van toepassing te vermeerderen met emolumenten, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50%.
17. De wettelijke rente over de billijke vergoeding is toewijsbaar vanaf veertien dagen na de uitspraak, omdat het hier gaat om een constitutieve beslissing en de kantonrechter een betalingstermijn van veertien dagen redelijk acht, zodat in die zin zal worden beslist.
De wettelijke rente over de transitievergoeding zal op grond van artikel 7:686a BW worden toegewezen vanaf 31 augustus 2020, zijnde vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De wettelijke rente over de vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal op grond van artikel 7:686a BW worden toegewezen vanaf 31 juli 2020, zijnde de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De wettelijke rente over het achterstallig loon zal worden toegewezen telkens vanaf het moment van opeisbaarheid van het loon over de verschillende maanden. Voor zover [verzoekster] wettelijke rente heeft gevorderd over de wettelijke verhoging, zal dat worden afgewezen nu die wettelijke rente slechts toewijsbaar is na ingebrekesteling en niet gesteld of gebleken is dat [verzoekster] [verweerster] op dit punt in gebreke heeft gesteld.
18. [verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen haar loon van
€ 573,96 bruto per maand over de periode van 17 maart tot en met 31 juli 2020, voor zover van toepassing te vermeerderen met emolumenten, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en met de wettelijke rente over het loon en de eventuele emolumenten, telkens vanaf het opeisbaar worden daarvan tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen de transitievergoeding van €558,02 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2020 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen een billijke vergoeding van € 3.400,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de datum van uitspraak van deze beschikking tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 573,96 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2020 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 499,-- aan griffierecht en € 498,-- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.A.M. Schellekens en uitgesproken door
mr. G.A.F.M. Wouters ter openbare terechtzitting.
773