ECLI:NL:RBROT:2021:1532

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
10/242600-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van het voorhanden hebben van harddrugs en de strafoplegging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 februari 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid heroïne en cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 november 2018 in zijn belwinkel in Rotterdam opzettelijk ongeveer 619,8 gram cocaïne en 295,5 gram heroïne aanwezig had. Daarnaast had hij voorwerpen en goederen in zijn bezit die bestemd waren voor het bewerken en verkopen van harddrugs. De rechtbank heeft de beschuldigingen bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 55 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de eerdere veroordeling van de verdachte voor soortgelijke feiten, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en zorg voor een jong kind. De rechtbank heeft geoordeeld dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend is, mede om de verdachte te stimuleren zich aan de wet te houden en om recidive te voorkomen. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RechtbankROTTERDAM
Team Straf 1
Parketnummer: 10/242600-18
Datum uitspraak: 8 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] .
Advocaat van de verdachte: mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.
Officier van justitie: mr. D. van Zetten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 8 februari 2021.

Inhoudsopgave van dit vonnis

De verdachte wordt - samengevat - beschuldigd van het in zijn belwinkel aanwezig hebben van een hoeveelheid heroïne en cocaïne en het voorbereiden van onder andere het bewerken (versnijden) en verkopen van harddrugs. De volledige tekst van de beschuldiging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt de beschuldiging bewezen. De bewezenverklaring, de motivering daarvan, de bespreking van de bewijsverweren en de bewijsmiddelen zijn in hoofdstuk 2 van dit vonnis uiteengezet. In dat hoofdstuk is ook een overzicht van de bewijsmiddelen opgenomen.
De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet verboden gedragingen waar straf op staat. Welke verboden gedragingen dat zijn, is omschreven in hoofdstuk 3 van dit vonnis. In dat hoofdstuk worden ook de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 55 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de dagen die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaar. Hoofdstuk 4 van dit vonnis vermeldt alle onderdelen van de straf en de motivering daarvan.
Hoofdstuk 5 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.

Hoofdstuk 1.De beschuldiging in de tenlastelegging

Feit 1
hij op of omstreeks 27 november 2018 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 619,8 gram cocaïne en/of 295,5 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Feit 2
hij op of omstreeks 27 november 2018 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
een (grote) hoeveelheid fenacetine en/of meerdere, althans één, weegschalen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
1.

Hoofdstuk 2.De beslissingen over het bewijs

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de beide feiten zoals deze ten laste zijn gelegd bewezen kunnen worden.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de feiten heeft begaan op de volgende manier:
Feit 1
hij op 27 november 2018 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 619,8 gram cocaïne en 295,5 gram heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Feit 2
hij op 27 november 2018 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van heroïne en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden een hoeveelheid fenacetine en weegschalen voorhanden heeft gehad, waarvan de verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt op de hieronder opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen vormen ook de basis voor de vaststellingen, overwegingen en conclusies die - mede naar aanleiding van de door de verdediging gevoerde bewijsverweren - bij de bewezenverklaring zijn betrokken.
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
Feiten en omstandigheden
In de belwinkel van de verdachte lag op 27 november 2018 in plastic zakken die verstopt waren in het systeemplafond van de winkel een hoeveelheid heroïne en cocaïne. Op de balie in de winkel lag een kleine weegschaal. In de keuken achterin de stond een kartonnen doos met daarin zakken versnijdingsmiddel, een grotere weegschaal waarop bruin poeder zichtbaar was en een lepel waarop wit poeder zichtbaar was. In een tasje van de verdachte zat heroïne.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft verklaard dat de in het systeemplafond aangetroffen drugs niet van hem waren en dat hij in de periode rondom de verweten feiten door drugsgebruik en afwezigheid geen goed zicht had op de personen die in zijn winkel aanwezig waren en hij soms enkele uren tot enkele dagen voor hem liet waarnemen. Hij zegt niet geweten te hebben dat de andere ten laste gelegde goederen aanwezig waren of dat er vanuit zijn winkel in drugs gehandeld is. Namen van de personen die volgens de verdachte wel eens in zijn winkel stonden en die mogelijk voor de drugs verantwoordelijk zouden zijn, kan de verdachte niet noemen. De heroïne die in zijn tasje werd aangetroffen, was van hem en was voor eigen gebruik. Nu niet kan worden uitgesloten dat deze verklaring van de verdachte juist is, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte was zowel eigenaar van de winkel als de enige aanwezige die dag. Hij stond achter de balie in de winkel. Niet alleen waren er drugs verstopt in het plafond, maar in het zicht in zowel de winkel als de keuken lagen meerdere weegschalen, een lepel met daarop wit poeder en versnijdingsmiddel. Daarnaast had de verdachte een grote hoeveelheid (100,7 gram) heroïne in zijn tasje. Gelet op die omstandigheden wordt vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en ook wist dat het versnijdingsmiddel en de weegschalen bestemd waren voor (het bewerken en verkopen van) drugs.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Bewijsmiddelen
1.
Onderzoek van de politie [1] (procesverbaalnummer [nummer proces-verbaal 1] )
(proces-verbaalnummer [nummer proces-verbaal 1] )
Op 27 november 2018 was ik ter plaatse aan de [adres delict] te Rotterdam. In het pand troffen wij achter de balie [naam verdachte] aan. In de tas, welke aangewezen werd door [naam verdachte] werd een zakje aangetroffen met daarin een bruine poederachtige stof.
In de winkelruimte werden de volgende goederen aangetroffen en in beslag genomen:
A.01.01 zak voorzien van wit poeder, 51,79 gram;
A.01.02 zak voorzien van bruine brokken, 208,04 gram;
A.01.03 zak voorzien van witte brokken, 341,40 gram;
A.01.04 doos voorzien van wit poeder 315,18 gram;
Deze goederen werden boven het systeemplafond aangetroffen.
A.01.05 kleine weegschaal.
Deze weegschaal werd door mij aangetroffen op de balie achter in de winkel.
In de keuken werden de volgende goederen aangetroffen en in beslag genomen:
B.01.01 zak voorzien van witte kristalachtig poeder;
B.01.03 zak voorzien van witte kristalachtige poeder;
B.01.04 zak voorzien van witte kristalachtige poeder;
Bovengenoemde goederen werden in een kartonnen doos op de grond aangetroffen.
B.01.02 grote weegschaal voorzien van bruine poederachtige stof.
B.01.05 lepel voorzien van wit poeder.
Deze goederen werden gevonden op een plank boven de wasbak.
2.
Onderzoek van de politie [2]
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
Goednummer: [beslagnummer 1]
Verpakking: Zak plastic
Bijzonderheden: A.01.01
Goednummer: [beslagnummer 2]
Verpakking: Zak plastic
Bijzonderheden: A.01.02
Goednummer: [beslagnummer 3]
Bijzonderheden: A.01.03
Goednummer: [beslagnummer 4]
Verpakking: Doos
Bijzonderheden: A.01.04
Goednummer: [beslagnummer 5]
Verpakking: Zak plastic
Bijzonderheden: Aangetroffen in heuptasje van verdachte

Monster sporen

Spoornummer: [nummer 1]
SIN: [SIN-nummer 1]
Bijzonderheden: Netto 184,9 gram wit materiaal
Spoornummer: [nummer 2]
SIN: [SIN-nummer 2]
Bijzonderheden: Netto 108,8 gram wit materiaal
Spoornummer: [nummer 3]
SIN: [SIN-nummer 3]
Bijzonderheden: Netto 326,0 gram wit materiaal
Spoornummer: [nummer 4]
SIN: [SIN-nummer 4]
Bijzonderheden: Netto 194,8 gram bruin materiaal
Spoornummer: [nummer 5]
SIN: [SIN-nummer 5]
Bijzonderheden: Netto 100,7 gram bruin materiaal
De aangeboden partij bestond verder uit:
Goednummer: [beslagnummer 6]
Bijzonderheden: B.01.01
Goednummer : [beslagnummer 7]
Bijzonderheden: B.01.03
Goednummer: [beslagnummer 8]
Bijzonderheden: B.01.04
Uitslag Test: Sporenmateriaal bleek Fenacetine te zijn.
Deskundigensverslag [3]
Kenmerk Omschrijving FO Conclusie
[SIN-nummer 1] 184,9 gram poeder, wit bevat cocaïne
[SIN-nummer 2] 108,8 gram poeder, wit bevat cocaïne
[SIN-nummer 3] 326,0 gram poeder, wit bevat cocaïne
[SIN-nummer 5] 100,7 gram poeder, bruin bevat heroïne
[SIN-nummer 4] 194,8 gram poeder, bruin bevat heroïne

Hoofdstuk 3.De verboden gedragingen en de strafbaarheid

Kwalificatie
De onder 1 en 2 bewezen feiten zijn in de wet verboden gedragingen en leveren de volgende strafbare feiten op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Strafbaarheid feiten en verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

Hoofdstuk 4.De onderbouwing van de straf

Inleiding
De rechtbank zal in dit hoofdstuk beslissen dat aan de verdachte een straf wordt opgelegd en zal uitleggen waarom. Daartoe zullen eerst de feiten en omstandigheden worden besproken die bij de strafoplegging een rol spelen. Dan volgen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte die van belang zijn. Daarna zal de eis van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging over de straf worden besproken. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met de concrete afwegingen van de rechtbank die tot de genoemde straf die aan de verdachte wordt opgelegd heeft geleid.
Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in zijn winkel voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid van zowel heroïne als cocaïne en ook voorwerpen en goederen waarmee andere strafbare feiten met betrekking tot harddrugs gepleegd kunnen worden.
Persoonlijke omstandigheden
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eenmaal eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Nu dit al langere tijd geleden is (in 2013), zal hiermee niet ten nadele van de verdachte rekening worden gehouden.
Op de zitting heeft de verdachte aangegeven op dit moment geen problemen met harddrugsgebruik meer te hebben. Hij heeft werk als bezorger van een grillroom en heeft een jong dochtertje, voor wie hij samen met zijn ex-partner zorg draagt.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zowel een vrijheids- als een taakstraf geëist, bestaande uit een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis als de verdachte deze niet naar behoren verricht en 120 dagen gevangenisstraf, waarvan 55 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Zij gaat daarbij uit van dezelfde feiten als die zijn bewezenverklaard. Kort gezegd baseert de officier van justitie die straf op de ernst van de feiten, de eerdere veroordeling voor soortgelijke feiten van de verdachte, de tijd die ondertussen verstreken is en het feit dat de verdachte zijn leven op dit moment goed op orde lijkt te hebben.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft naar voren gebracht dat een vrijheidsstraf op dit moment niet aangewezen is. Er is al ruim 2 jaar verlopen na het feit, de winkel is vanwege deze feiten gesloten, de verdachte heeft al 65 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht en heeft werk en de zorg voor een klein kind. De raadsvrouwe heeft de rechtbank verzocht in matigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Passende straf
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten met betrekking tot een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. Zowel cocaïne als heroïne vormen een gevaar voor de volksgezondheid en de handel erin leidt tot veel criminaliteit en overlast, mede gezien de grote financiële belangen die met de handel in harddrugs zijn gemoeid. De verdachte heeft ook eerder soortgelijke feiten gepleegd en is daarvoor tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld; hij was zich dus bewust van de ernst en de gevolgen van dergelijke feiten. In beginsel worden voor feiten van deze aard en omvang vrijheidsstraffen van enkele maanden opgelegd.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop tussen het plegen van het feit en de uiteindelijke veroordeling. Daarnaast neemt de rechtbank in haar strafbepaling mee dat hij voor dit feit al 65 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en zijn belwinkel door deze feiten is gesloten. Ook vindt de rechtbank het van belang dat de verdachte zijn werk en persoonlijk leven, dat nu op orde lijkt, voort kan zetten en kan bewijzen op de goede weg te zijn. Een taakstraf of een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van langere duur dan al in voorarrest doorgebracht, vindt de rechtbank nu niet meer passend. Mede als stok achter de deur en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten legt de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op met een proeftijd.
Conclusie
Voor de bewezenverklaarde feiten wordt aan de verdachte opgelegd een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 55 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de dagen die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaar.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

Hoofdstuk 5:Beslissingen in het kort en ondertekening

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen;

bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
55 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;

tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. I.M.A. Hinfelaar en F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 februari 2021.
De oudste en jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.
2.
3.