ECLI:NL:RBROT:2021:1500

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
10/248555-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met gemeen gevaar voor goederen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 3 oktober 2020 samen met een medeverdachte een vuurwerkbom in een geparkeerde auto heeft gegooid. De verdachte heeft een ruit van de auto ingeslagen en een vuurwerkbom aangestoken, wat leidde tot een explosie en brand. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gemeen gevaar voor goederen was, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de explosie levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen strafblad had en een stabiele thuissituatie leek te hebben. De rechtbank heeft de straf lager vastgesteld dan geëist door de officier van justitie, omdat de verdachte vrijgesproken is van de zwaardere bestanddelen van de tenlastelegging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/248555-20
Datum uitspraak: 29 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. Scheer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering, zal deelnemen aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en geen contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam 1] en [naam 2] .

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak van het ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunten
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat door de ontploffing die de verdachte in een personenauto heeft teweeggebracht en de brand die daardoor is ontstaan, zowel gemeen gevaar voor goederen als gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor andere personen te duchten was. De officier van justitie heeft dit gebaseerd op de zwaarte van de door verdachte gebruikte vuurwerkbommen, de plaats waar deze zijn afgegaan en het rapport dat medewerkers van de Forensische Opsporing over de brand en de gevolgen daarvan hebben opgemaakt, waarin zij tot de conclusie zijn gekomen dat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten is geweest.
De verdediging heeft aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om de conclusie te kunnen trekken dat door het handelen van de verdachte levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer personen te duchten was. De verdediging heeft vrijspraak van deze bestanddelen bepleit.
4.1.2.
Beoordeling
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
In de nacht van 2 op 3 oktober 2020 heeft de verdachte samen met een medeverdachte een vuurwerkbom in een geparkeerde personenauto gegooid. De verdachte heeft met een ruitentikker een van de ruiten van de auto ingeslagen. De medeverdachte heeft vervolgens een Cobra 6, die was vastgemaakt aan een flesje gevuld met benzine, aangestoken en in de auto gegooid. De vuurwerkbom is ontploft in de auto. De verdachte had op dat moment een tweede, soortgelijke vuurwerkbom in zijn handen, die hij door de klap liet vallen. Onduidelijk is waar deze vuurwerkbom terecht is gekomen. Verbalisanten die ter plaatse waren, hebben verscheidene harde knallen uit de richting van de auto gehoord en vlammen van een paar meter hoog uit de auto zien komen. Door de ontploffing en de daardoor ontstane brand is de auto zwaar beschadigd. De binnenkant is nagenoeg geheel uitgebrand en van het dak is niets overgebleven. Verder is schade ontstaan aan goederen in de nabijheid van de auto. De auto stond geparkeerd op ongeveer twee meter afstand van de gevel van de portiekwoning aan de [adres 1] . Er zijn barsten ontstaan in twee ruiten van deze woning. Van een scooter, die ongeveer 40 centimeter van de gevel van die woning stond, zijn kunststof delen gesmolten; de scooter vertoonde volgens de Forensische Opsporing ook beginnende brandschade.
Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander
De rechtbank stelt voorop dat van algemene bekendheid is dat een vuurwerkbom, bestaand uit zwaar, illegaal vuurwerk, waaraan een fles met brandversnellende vloeistof is vastgemaakt, een zeer gevaarzettend karakter heeft.
In algemene zin kan dus worden gezegd dat het laten ontploffen van een dergelijke vuurwerkbom in een auto gevaarlijk is voor mensen die zich in de directe omgeving daarvan bevinden.
De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord, is echter of door de ontploffing die de verdachte (mede) teweeg heeft gebracht en de daaruit ontstane brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Zodanig gevaar kan aangenomen worden als uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de ontploffingen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Uit het dossier blijkt dat ten tijde van de ontploffing en de brand verscheidene personen in de portiekwoningen aan [adres 2] aanwezig waren. Ook de bewoner van [adres 1] de woning die het dichtst bij de uitgebrande auto was gelegen, was thuis. Dat zich op het moment van de ontploffing op straat mensen nabij de auto bevonden, is niet gebleken.
In het proces-verbaal van de Forensische Opsporing is geconcludeerd dat er levensgevaar voor de personen in de portiekwoningen te duchten is geweest. De brand had zich verder kunnen ontwikkelen in de woning aan [adres 1] , gelet op de afstand en hittestraling van de brand, de smelt- en beginnende brandschade aan de scooter die tegen de gevel van deze woning stond en de hittebreuken in twee ruiten van de woning, waarachter gordijnen hingen.
De rechtbank is van oordeel dat deze onderbouwing de conclusie van de verbalisanten niet kan dragen. Niet is gebleken dat er brandschade aan de gevel of kozijnen van [adres 1] is ontstaan. Waarom en op welke wijze de door de ontploffing ontstane brand had kunnen overslaan naar de woning aan [adres 1] wordt onvoldoende inzichtelijk gemaakt in het rapport. De auto stond op ongeveer twee meter van de woning. Het proces-verbaal van de Forensische Opsporing bevat geen concrete informatie over de grootte van de brand en de hittestraling in de richting van de woningen. Over de hittebreuken in de ruiten van de woning hebben de verbalisanten enkel gerapporteerd dat deze ontstaan door blootstelling aan hoge temperaturen. Zonder een nadere toelichting hierop is de redenering dat de brand zich vervolgens in de woning had kunnen verspreiden niet navolgbaar. Dat de beginnende brandschade aan de scooter tot brand in de woning had kunnen leiden, is zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt - evenmin begrijpelijk. De scooter was geplaatst op een afstand van ongeveer 40 centimeter van de stenen gevel van de woning. Op de foto’s is te zien dat het raam van de woning relatief hoog gepositioneerd is, ongeveer ter hoogte van de bovenkant van het windscherm van de scooter. Daarnaast is niet beschreven hoe de brand vervolgens tot levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners van de portiekwoningen had kunnen leiden. Zo is niet vastgesteld dat de bewoners niet konden ontkomen aan de brand of moesten worden geëvacueerd uit hun woningen. De verklaring van de aangeefster [naam aangeefster] dat haar vriend - toen hij zag dat op straat een auto in brand stond - de woning verliet om zijn eigen auto in veiligheid te brengen, wijst op het tegendeel.
Gezien het voorgaande biedt het proces-verbaal van de Forensische Opsporing onvoldoende informatie om te kunnen concluderen dat door het teweegbrengen van de ontploffing het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat hiervan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere personen te duchten was. Ook overigens bevat het dossier daar onvoldoende bewijs voor.
Het ten laste gelegde te duchten levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal van deze bestanddelen worden vrijgesproken.
Gemeen gevaar voor goederen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat door het handelen van de verdachten gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten de auto en de in de tenlastelegging genoemde goederen die zich in de directe nabijheid van de auto bevonden. Dit feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 3 oktober 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door vuurwerk aan te steken ten gevolge waarvan een auto gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor een auto, een scooter, meerdere fietsen en een woning te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig en gevaarlijk feit. Hij heeft samen met zijn mededader opzettelijk vuurwerkbommen in en nabij een auto laten ontploffen, die geparkeerd stond in een woonwijk. De vuurwerkbommen bestonden uit zwaar, illegaal vuurwerk en benzine. De verdachte heeft dit gedaan, omdat hij er gemakkelijk geld mee kon verdienen. Een derde had de verdachte en zijn mededader geld geboden om deze auto in brand te steken. De auto is bijna volledig uitgebrand. Ook goederen nabij de auto hebben schade opgelopen, zoals de ruiten van een woning en een scooter, of liepen gevaar om door de brand te worden beschadigd.
De verdachte heeft door zijn handelen de eigenaren van de beschadigde goederen gedupeerd. Verder veroorzaakt een dergelijke autobrand in de nachtelijke uren in een woonwijk gevoelens van angst en onrust bij de buurtbewoners.
De verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden en alleen zijn eigen financiële voordeel voor ogen gehad.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 januari 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte heeft zijn leven ogenschijnlijk op orde. Hij woont bij zijn ouders, heeft een stabiele thuissituatie, volgt een opleiding, gebruikt geen middelen en heeft geen strafblad.
Sinds de zomer van 2020 lijkt er echter een verandering te hebben plaatsgevonden. De verdachte kwam toen voor de eerste keer in beeld bij de politie. De indruk bestaat dat hij omgaat met mensen die zich bezighouden met criminele activiteiten. Mogelijk is de verdachte gevoelig (geweest) voor negatieve invloeden van anderen. Verder lijkt de financiële situatie van de verdachte een risicofactor te zijn. Hij geeft aan daarin geen problemen te ondervinden, maar hij heeft het feit wel vanuit een financiële motivatie gepleegd. Omdat de verdachte zonder de aanwezigheid van noemenswaardige problemen in zijn persoonlijke omstandigheden de keuze heeft gemaakt om over te gaan tot een strafbaar feit, is de kans op herhaling niet uit te sluiten. Gezien de jonge leeftijd van de verdachte en de geconstateerde risicofactoren wordt reclasseringsbemoeienis wenselijk geacht. Geadviseerd wordt om in het geval van een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met voorwaarden die zien op het beheersen van het herhalingsgevaar en het creëren van afstand ten aanzien van zijn netwerk, te weten meldplicht bij de reclassering, deelname aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een contactverbod met de medeverdachten, een verbod om zich in de straat te begeven waar de eigenaar van de uitgebrande auto woont en een avondklok.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van het feit kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan de officier van justitie, omdat zij de verdachte vrijspreekt van het veroorzaken van te duchten levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
In strafverminderende zin heeft de rechtbank de jonge leeftijd van de verdachte meegewogen en de daarmee samenhangende beïnvloedbaarheid. De verdachte heeft bovendien openheid van zaken gegeven en laten zien te beseffen dat hij verkeerd heeft gehandeld.
Een deel van de gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, met de bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, deelname aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en een contactverbod met de medeverdachten en aangever [naam 2] . Voor oplegging van de overige door de reclassering geadviseerde voorwaarden ziet de rechtbank geen aanleiding.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zo lang en zo vaak als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal actief deelnemen aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (solo), of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden; de reclassering bepaalt welke training het wordt; de veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] , [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] en [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als het openbaar ministerie verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 januari 2021.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 oktober 2020 te Rotterdam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door vuurwerk aan te steken en/of
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare
stof
ten gevolge waarvan een auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk
geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor een auto, een scooter, meerdere fietsen en/of de
voorgevel van een woning, althans de ruit van een woning, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was.
(art 157 Wetboek van Strafrecht)