4.1.1.Standpunten
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat door de ontploffing die de verdachte in een personenauto heeft teweeggebracht en de brand die daardoor is ontstaan, zowel gemeen gevaar voor goederen als gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor andere personen te duchten was. De officier van justitie heeft dit gebaseerd op de zwaarte van de door verdachte gebruikte vuurwerkbommen, de plaats waar deze zijn afgegaan en het rapport dat medewerkers van de Forensische Opsporing over de brand en de gevolgen daarvan hebben opgemaakt, waarin zij tot de conclusie zijn gekomen dat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten is geweest.
De verdediging heeft aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om de conclusie te kunnen trekken dat door het handelen van de verdachte levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer personen te duchten was. De verdediging heeft vrijspraak van deze bestanddelen bepleit.
4.1.2.Beoordeling
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
In de nacht van 2 op 3 oktober 2020 heeft de verdachte samen met een medeverdachte een vuurwerkbom in een geparkeerde personenauto gegooid. De verdachte heeft met een ruitentikker een van de ruiten van de auto ingeslagen. De medeverdachte heeft vervolgens een Cobra 6, die was vastgemaakt aan een flesje gevuld met benzine, aangestoken en in de auto gegooid. De vuurwerkbom is ontploft in de auto. De verdachte had op dat moment een tweede, soortgelijke vuurwerkbom in zijn handen, die hij door de klap liet vallen. Onduidelijk is waar deze vuurwerkbom terecht is gekomen. Verbalisanten die ter plaatse waren, hebben verscheidene harde knallen uit de richting van de auto gehoord en vlammen van een paar meter hoog uit de auto zien komen. Door de ontploffing en de daardoor ontstane brand is de auto zwaar beschadigd. De binnenkant is nagenoeg geheel uitgebrand en van het dak is niets overgebleven. Verder is schade ontstaan aan goederen in de nabijheid van de auto. De auto stond geparkeerd op ongeveer twee meter afstand van de gevel van de portiekwoning aan de [adres 1] . Er zijn barsten ontstaan in twee ruiten van deze woning. Van een scooter, die ongeveer 40 centimeter van de gevel van die woning stond, zijn kunststof delen gesmolten; de scooter vertoonde volgens de Forensische Opsporing ook beginnende brandschade.
Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander
De rechtbank stelt voorop dat van algemene bekendheid is dat een vuurwerkbom, bestaand uit zwaar, illegaal vuurwerk, waaraan een fles met brandversnellende vloeistof is vastgemaakt, een zeer gevaarzettend karakter heeft.
In algemene zin kan dus worden gezegd dat het laten ontploffen van een dergelijke vuurwerkbom in een auto gevaarlijk is voor mensen die zich in de directe omgeving daarvan bevinden.
De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord, is echter of door de ontploffing die de verdachte (mede) teweeg heeft gebracht en de daaruit ontstane brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Zodanig gevaar kan aangenomen worden als uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de ontploffingen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Uit het dossier blijkt dat ten tijde van de ontploffing en de brand verscheidene personen in de portiekwoningen aan [adres 2] aanwezig waren. Ook de bewoner van [adres 1] de woning die het dichtst bij de uitgebrande auto was gelegen, was thuis. Dat zich op het moment van de ontploffing op straat mensen nabij de auto bevonden, is niet gebleken.
In het proces-verbaal van de Forensische Opsporing is geconcludeerd dat er levensgevaar voor de personen in de portiekwoningen te duchten is geweest. De brand had zich verder kunnen ontwikkelen in de woning aan [adres 1] , gelet op de afstand en hittestraling van de brand, de smelt- en beginnende brandschade aan de scooter die tegen de gevel van deze woning stond en de hittebreuken in twee ruiten van de woning, waarachter gordijnen hingen.
De rechtbank is van oordeel dat deze onderbouwing de conclusie van de verbalisanten niet kan dragen. Niet is gebleken dat er brandschade aan de gevel of kozijnen van [adres 1] is ontstaan. Waarom en op welke wijze de door de ontploffing ontstane brand had kunnen overslaan naar de woning aan [adres 1] wordt onvoldoende inzichtelijk gemaakt in het rapport. De auto stond op ongeveer twee meter van de woning. Het proces-verbaal van de Forensische Opsporing bevat geen concrete informatie over de grootte van de brand en de hittestraling in de richting van de woningen. Over de hittebreuken in de ruiten van de woning hebben de verbalisanten enkel gerapporteerd dat deze ontstaan door blootstelling aan hoge temperaturen. Zonder een nadere toelichting hierop is de redenering dat de brand zich vervolgens in de woning had kunnen verspreiden niet navolgbaar. Dat de beginnende brandschade aan de scooter tot brand in de woning had kunnen leiden, is zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt - evenmin begrijpelijk. De scooter was geplaatst op een afstand van ongeveer 40 centimeter van de stenen gevel van de woning. Op de foto’s is te zien dat het raam van de woning relatief hoog gepositioneerd is, ongeveer ter hoogte van de bovenkant van het windscherm van de scooter. Daarnaast is niet beschreven hoe de brand vervolgens tot levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoners van de portiekwoningen had kunnen leiden. Zo is niet vastgesteld dat de bewoners niet konden ontkomen aan de brand of moesten worden geëvacueerd uit hun woningen. De verklaring van de aangeefster [naam aangeefster] dat haar vriend - toen hij zag dat op straat een auto in brand stond - de woning verliet om zijn eigen auto in veiligheid te brengen, wijst op het tegendeel.
Gezien het voorgaande biedt het proces-verbaal van de Forensische Opsporing onvoldoende informatie om te kunnen concluderen dat door het teweegbrengen van de ontploffing het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat hiervan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere personen te duchten was. Ook overigens bevat het dossier daar onvoldoende bewijs voor.
Het ten laste gelegde te duchten levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal van deze bestanddelen worden vrijgesproken.
Gemeen gevaar voor goederen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat door het handelen van de verdachten gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten de auto en de in de tenlastelegging genoemde goederen die zich in de directe nabijheid van de auto bevonden. Dit feit is wettig en overtuigend bewezen.