ECLI:NL:RBROT:2021:1491

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
ROT 19/6616
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op grond van de Opiumwet wegens handelshoeveelheid drugs en tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De burgemeester van Rotterdam had op 23 mei 2019 een last onder bestuursdwang opgelegd aan de eiser, waarbij de woning voor een periode van zes maanden gesloten werd vanwege de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs. De eiser, die huurder en bewoner van de woning was, had tegen het besluit bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 19 februari 2021 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigden waren wel aanwezig om het standpunt van de eiser te verdedigen.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht had besloten tot sluiting van de woning. Er was voldoende bewijs dat in de woning een aanzienlijke hoeveelheid heroïne en versnijdingsmiddelen was aangetroffen, wat duidde op drugshandel. De rechtbank overwoog dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen en dat de ernst van de situatie niet kon worden genegeerd. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat de aangetroffen middelen niet van hem waren en dat er geen overlast was veroorzaakt vanuit de woning. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onevenredig ingrijpend maakten voor de eiser. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/6616

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. A.J.M. Vélu,
en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. R. Codrington.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting van de woning aan de [adres] (de woning) te Rotterdam voor een periode van zes maanden.
Bij besluit van 25 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2021. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser was huurder en bewoner van de woning. Naar aanleiding van een aantal meldingen van omwonenden dat er een behoorlijke ‘loop’ op het pand zou zijn door personen met uiterlijke kenmerken van harddruggebruikers, heeft de politie op
9 maart 2019 de woning bezocht. Eiser was de enige aanwezige persoon. Eiser heeft de politie toestemming gegeven de woning te doorzoeken. Na onderzoek is gebleken dat in de woning en de berging aanwezig waren:
- 3,4 gram heroïne;
- 9854 gram versnijdingsmiddel;
- een hydraulische pers met mallen en krikken waarmee verdovende middelen in blokvorm worden geperst;
- diverse zeven en stofmaskers.
Verder is geconstateerd dat het washok zwaar vervuild was met stof en bruinkleurig poeder.
Standpunten van partijen
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat in de woning een handelshoeveelheid verdovende middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet is aangetroffen. Verweerder acht het op grond van zijn beleid noodzakelijk gebruik te maken van zijn bevoegdheid de woning te sluiten om de bekendheid van de woning als drugspand in het criminele circuit teniet te doen en zodoende de openbare orde en het woon- en leefklimaat te herstellen en herhaling te voorkomen. Daarbij overweegt verweerder dat, naast de handelshoeveelheid verdovende middelen, attributen die gebruikt worden voor het vervaardigen van harddrugs zijn aangetroffen. Daarnaast bestaat het vermoeden dat er harddrugs versneden zijn in het washok aangezien het aangetroffen washok zwaar vervuild was met stof en bruinkleurig poeder. Er is sprake van een ernstig geval waarbij het aannemelijk is dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dat de woning is gelegen in een veiligheidsrisicogebied, draagt bij aan de noodzaak de woning te sluiten. Eiser is verantwoordelijk voor wat zich afspeelt in zijn woning. Het door eiser gestelde dat de drugs niet van hem waren, wat daar ook van zij, doet niet af aan de ernst van de aangetroffen situatie en betekent overigens niet dat hij geen enkele verantwoordelijkheid draagt. Gelet op de ernst van de situatie kon niet worden volstaan met een waarschuwing. De sluitingsduur van zes maanden is overeenkomstig het beleid.
3. Eiser heeft aangevoerd dat de aangetroffen middelen en attributen niet van hem zijn maar aan hem in bewaring waren gegeven. Verweerder heeft geen reden om te veronderstellen dat dit anders is. Eiser is in het verleden verslaafd geweest aan heroïne en cocaïne maar is al meer dan tien jaar clean. Er is niet aangetoond dat er overlast is veroorzaakt vanuit de woning. Ook is niet gebleken dat eiser betrokken was bij drugshandel of overlast heeft veroorzaakt. Verweerder had kunnen volstaan met een waarschuwing en niet is gebleken dat verweerder een belangenafweging heeft toegepast.
Beoordelingskader
4.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is, of een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
4.2.
Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft verweerder de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019 (de Beleidslijn) vastgesteld. Op grond van de Beleidslijn wordt na het voor de eerste maal aantreffen van drugs in een woning in beginsel besloten tot sluiting voor de duur van zes maanden, maar zal nadrukkelijk worden overwogen of kan worden volstaan met een waarschuwing, waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden van het geval. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs en de gevolgen daarvan voor de openbare orde en veiligheid zijn dermate ernstig dat herstel daarvan als algemeen belang door verweerder in ieder geval zwaarder wordt geacht dan enkel het individuele financiële belang van een eigenaar. Bij de afweging van de belangen van de bewoner is een aantal indicatoren van belang. De indicatorenlijst is niet limitatief. In de belangenafweging wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het specifieke geval. De rechtbank acht dat beleid in het algemeen niet onredelijk.
4.2
Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de Beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) moet verweerder bij het beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, alle omstandigheden van het geval betrekken. [1] Bij de beoordeling of er bijzondere omstandigheden zijn is in de eerste plaats van belang in hoeverre voor het sluiten van een pand een noodzaak bestaat. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding. Daarnaast moet worden beoordeeld of de sluiting evenredig is. Bij deze beoordeling spelen de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting een rol. Aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning - die een inmenging in het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht kunnen vormen – dient een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.
Noodzaak
5. Niet in geschil is dat in de woning heroïne is aangetroffen in een hoeveelheid die ruimschoots de door het openbaar ministerie als voor eigen gebruik aangemerkte hoeveelheid overschrijdt. Verweerder heeft zich, gelet op deze hoeveelheid, op het standpunt mogen stellen dat er sprake is van een handelshoeveelheid die bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Daarbij is van belang dat in dit geval ook een grote hoeveelheid versnijdingsmiddelen en diverse attributen zijn aangetroffen die worden gebruikt voor het vervaardigen van harddrugs. Verder geeft de in het washok aangetroffen vervuiling sterk aanleiding voor het vermoeden dat daar harddrugs is versneden. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zich al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. In dit geval speelt mee dat de woning ligt in een veiligheidsrisicogebied. De rechtbank acht, gelet op de aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs en de aangetroffen attributen en vervuiling van het washok, aannemelijk gemaakt dat de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van de woning op ernstige wijze zijn aangetast, zodat de maatregel noodzakelijk was om de openbare orde in en rond de woning te herstellen. Verder is van belang dat de controle in de woning heeft plaatsgevonden na klachten van buurtbewoners over ‘loop’ op de woning van vermoedelijke harddrugsgebruikers en uit de bestuurlijke rapportage van de politie blijkt van een lange historie van soortgelijke klachten. Daarbij overweegt de rechtbank dat de sluiting in het bestuursrecht is gerelateerd aan de woning en niet aan een (voor de overtreding verantwoordelijke) persoon. Dat, zoals eiser stelt, de aangetroffen drugs en attributen niet van hem waren en dat niet is aangetoond dat er overlast is veroorzaakt vanuit de woning – wat hier ook van zij – doet dan ook geen afbreuk aan de noodzaak van de last. [2] Voor het mogen aanwenden van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is evenmin vereist dat eiser een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. [3]
Verwijtbaarheid en evenredigheid
7. De vraag of eiser een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. In dit geval is van belang dat (de gemachtigde van) eiser aanvankelijk schriftelijk heeft verklaard dat de aangetroffen heroïne voor eigen gebruik was, maar later heeft verklaard dat de aangetroffen middelen niet van hem waren maar bij hem in bewaring waren gegeven.
Reeds gelet op deze tegenstrijdige verklaringen komt daaraan geen betekenis toe. Dat eiser zelf al jaren clean is, zoals hij aanvoert, maakt dit niet anders. Verder is van belang dat de woning door de politie werd bezocht naar aanleiding van meldingen van omwonenden, dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs en attributen voor en sporen van handel in harddrugs zijn aangetroffen en dat de wijk waarin de woning staat is aangewezen als een veiligheidsrisicogebied. Uit wat eiser heeft aangevoerd blijkt niet dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de gevolgen van de woningsluiting onevenredig ingrijpend zijn voor eiser.
Conclusie
8. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep van eiser is daarom ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 25 februari 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:185.