Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
beschikking
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,
[naam minderjarige 1] ,
[naam vader] ,
[naam moeder] ,
Het procesverloop
De feiten
Het verzoek
De standpunten
De beoordeling
De beslissing
Den Haag.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [voornaam minderjarige 1]. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming op 16 december 2020, met als doel de minderjarige voor een periode van zes maanden onder toezicht te stellen. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. E.J. Eijsberg, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond aanwezig waren. De vader is opgeroepen maar niet verschenen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] wordt uitgeoefend door beide ouders, en dat de minderjarige bij de moeder en haar ouders woont. De Raad heeft aangegeven dat er zorgen zijn over de veiligheid van [voornaam minderjarige 1] vanwege huiselijk geweld en alcoholproblematiek bij de ouders. De moeder heeft echter positieve stappen gezet in haar hulpverlening en de relatie met de vader is verbroken, wat de situatie heeft verbeterd. De vader daarentegen is onvoldoende gemotiveerd om aan zijn problemen te werken.
Na beoordeling van de feiten en de standpunten van de betrokken partijen, concludeert de kinderrechter dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [voornaam minderjarige 1] is en dat de zorgen over de veiligheid niet langer aanwezig zijn. De kinderrechter wijst het verzoek van de Raad af, omdat niet is voldaan aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.