ECLI:NL:RBROT:2021:1433

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
C/10/609898 / JE RK 20-3480
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de kinderbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [voornaam minderjarige 1]. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming op 16 december 2020, met als doel de minderjarige voor een periode van zes maanden onder toezicht te stellen. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. E.J. Eijsberg, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond aanwezig waren. De vader is opgeroepen maar niet verschenen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] wordt uitgeoefend door beide ouders, en dat de minderjarige bij de moeder en haar ouders woont. De Raad heeft aangegeven dat er zorgen zijn over de veiligheid van [voornaam minderjarige 1] vanwege huiselijk geweld en alcoholproblematiek bij de ouders. De moeder heeft echter positieve stappen gezet in haar hulpverlening en de relatie met de vader is verbroken, wat de situatie heeft verbeterd. De vader daarentegen is onvoldoende gemotiveerd om aan zijn problemen te werken.

Na beoordeling van de feiten en de standpunten van de betrokken partijen, concludeert de kinderrechter dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [voornaam minderjarige 1] is en dat de zorgen over de veiligheid niet langer aanwezig zijn. De kinderrechter wijst het verzoek van de Raad af, omdat niet is voldaan aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/609898 / JE RK 20-3480
datum uitspraak: 25 januari 2021

beschikking

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2013 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 16 december 2020, ingekomen bij de griffie op 16 december 2020.
Op 25 januari 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. E.J. Eijsberg,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- twee vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna te noemen de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] en mw. [naam vertegenwoordigster 3] .
Opgeroepen en niet verschenen is de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] woont samen met de moeder bij de grootouders mz.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] verzocht voor de duur van zes maanden.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De Raad heeft onderzoek gedaan naar beide kinderen in het gezin, [voornaam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] , maar verzoekt enkel voor [voornaam minderjarige 1] een ondertoezichtstelling. [voornaam minderjarige 1] heeft al veel meegemaakt, waaronder een aantal heftige gebeurtenissen. De kinderen zijn hier oog- en oorgetuige van geweest. [voornaam minderjarige 1] heeft behandeling nodig. Met name de vader is hiervoor onvoldoende gemotiveerd. De moeder heeft positieve stappen gezet om haar leven weer op orde te krijgen, maar deze positieve ontwikkeling is nog pril. Bij de vader is een dergelijke positieve ontwikkeling niet zichtbaar. De vader is ambivalent met betrekking tot zijn eigen hulpverlening. Ook zijn er problemen in de ouderrelatie. Het lukt de ouders niet om in het belang van de kinderen te communiceren. Een ondertoezichtstelling voor [naam minderjarige 2] is niet nodig, aangezien de moeder het eenhoofdig gezag over hem heeft en de moeder in staat is gebleken de noodzakelijke hulpverlening voor hem in te zetten.

De standpunten

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. Het is belangrijk dat de vader gaat werken aan zijn alcoholverslaving, zodat hij onbegeleid contact met de kinderen kan hebben. De hulpverlening van de vader komt moeizaam op gang, waardoor de bezoeken begeleid blijven. Daarnaast is de vader erg traag in het geven van toestemming voor hulpverlening van [voornaam minderjarige 1] . Ten aanzien van de moeder zijn de ontwikkelingen pril. De moeder woont nog bij haar ouders en is op zoek naar een eigen woning. Het is belangrijk dit proces te volgen.
Door en namens de moeder is ingestemd in met het verzoek van de Raad. De moeder is echter verbaasd dat het verzoek niet een jaar eerder is gedaan, aangezien een aanzienlijk deel van de problematiek niet meer aan de orde is. De moeder heeft de relatie met de vader verbroken en zij heeft gewerkt aan haar eigen alcoholproblematiek. Voor de moeder is van belang dat de vader gaat werken aan zijn verslaving. Daarnaast hoopt de moeder dat de communicatie met de vader zal verbeteren. De vader komt afspraken niet na, wat bij de kinderen tot teleurstelling leidt. Met [voornaam minderjarige 1] gaat het goed, zowel thuis als op school. De moeder heeft voor [voornaam minderjarige 1] een School Maatschappelijk Werk(st)er geregeld.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er in het verleden grote zorgen waren over de veiligheid van [voornaam minderjarige 1] (en [naam minderjarige 2] ) wegens huiselijk geweld en alcoholproblematiek bij beide ouders. De afgelopen maanden heeft de moeder aan de hand van hulpverlening gewerkt aan haar alcoholverslaving. Zij heeft zich hiervoor opengesteld en daardoor een positief resultaat behaald. Daarnaast is de relatie tussen de ouders verbroken en verblijven zij niet meer in dezelfde woning. De zorgen om de fysieke veiligheid van de kinderen zijn daarom niet langer aanwezig. De zorgen die resteren zijn gelegen bij de vader. De vader is onvoldoende gemotiveerd om aan zijn verslaving te werken en is in de communicatie met de moeder onvoldoende bereikbaar. Ondanks de nog aanwezige zorgen is de kinderrechter van oordeel dat niet kan worden gesproken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige 1] . De moeder heeft in het vrijwillig kader al laten zien in staat en gemotiveerd te zijn om, ondanks de verminderde communicatie met de vader, de nodige hulpverlening voor [voornaam minderjarige 1] in te zetten en te werken aan zichzelf. Daarnaast vertoont [voornaam minderjarige 1] geen kind-eigen-problematiek. Het gaat goed met haar. De kinderrechter ziet onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat het de ouders niet lukt om ook de laatste zorgen in het vrijwillig kader, met behulp van het wijkteam, op te lossen.
Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom het verzoek om [voornaam minderjarige 1] onder toezicht te stellen afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de Raad af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2021 door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 4 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.