ECLI:NL:RBROT:2021:1426

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
C/10/605404 / HA ZA 20-961
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot proceskostenzekerheid in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een incident betreffende een vordering tot proceskostenzekerheid, ingediend door Minerva Holding & Investments B.V. en andere gedaagden in de hoofdzaak. De vordering was gebaseerd op artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat stelt dat een eiser die geen woonplaats in Nederland heeft, op verzoek van de wederpartij zekerheid moet stellen voor de proceskosten. Minerva c.s. stelden dat de curator, die handelt in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van MVM Schiedam B.V., gelijkgesteld kan worden met een eiser in de zin van artikel 224 Rv, omdat er op voorhand vaststaat dat hij niet aan een proceskostenveroordeling zal voldoen. De curator verweerde zich door te stellen dat artikel 224 Rv niet van toepassing is op eisers die in de EU zijn gevestigd en dat hij, als curator in een Nederlands faillissement, niet verplicht is om zekerheid te stellen.

De rechtbank overwoog dat de vordering van Minerva c.s. niet kon worden toegewezen, omdat de curator zijn woonplaats in Nederland heeft en derhalve niet onder de reikwijdte van artikel 224 Rv valt. De rechtbank wees de incidentele vordering af en veroordeelde Minerva c.s. in de proceskosten van het incident, die zijn vastgesteld op € 721,00. De zaak zal op 24 maart 2021 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van Minerva c.s. Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en ondertekend door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/605404 / HA ZA 20-961
Vonnis in incident van 17 februari 2021
in de zaak van
[naam eiser], TE DEZEN HANDELEND IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN CURATOR IN HET FAILLISSEMENT VAN MVM SCHIEDAM B.V.,
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. R. Wijn en mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MINERVA HOLDING & INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2.
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MV NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Schiedam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HYPERION CONSULTANCY B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. A.P. Macro te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de curator en Minerva c.s. genoemd worden. Gedaagden afzonderlijk zullen Minerva, [naam gedaagde], MVN respectievelijk Hyperion genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 september 2020;
  • de akte houdende overlegging producties tevens wijziging van eis, met producties 1 tot en met 90;
  • de incidentele conclusie tot het stellen van zekerheid;
  • de conclusie van antwoord in incident, met producties 91 en 92.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident op grond van artikel 224 Rv.

2..Het geschil in incident op grond van artikel 224 Rv

2.1.
Minerva c.s. vorderen de curator te veroordelen om zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan de curator zou kunnen worden veroordeeld, en wel binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, het bedrag van de zekerheid te bepalen op de som van € 32.776,00, kosten rechtens.
2.2.
Minerva c.s. hebben hieraan – kort samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. De curator kan volgens Minerva c.s. gelijkgesteld worden met een eiser als bedoeld in artikel 224 Rv, te weten een eiser waarop geen verhaal van een proceskostenveroordeling mogelijk is. Het artikel is volgens Minerva c.s. bedoeld voor alle eisers waarvan op voorhand vaststaat dat die niet aan een proceskostenveroordeling zullen voldoen, en moet ruimer geïnterpreteerd worden. Het is niet enkel bedoeld is om te voorkomen dat verhaal op de eiser bemoeilijkt wordt omdat de eiser het centrum van zijn sociale en economische activiteiten buiten Nederland heeft. Maar ook wanneer geen reflexwerking toegekend zou worden aan artikel 224 Rv zou dit volgens Minerva c.s. geen reden moeten zijn om de vordering tot zekerheidstelling af te wijzen. Een curator is ertoe gehouden rekening te houden met een mogelijke proceskostenveroordeling bij het verkrijgen van een financiering die hem in staat stelt een procedure te voeren. De curator zou ook daarom op vordering een zekerheidsstelling moeten afgeven. Minerva c.s. gaan ervan uit dat de curator een beroep heeft gedaan op de Garantstellingsregeling curatoren 2012 waardoor het stellen van een zekerheid niet bezwaarlijk zou moeten zijn. Van Minerva c.s. kan niet verwacht worden dat zij in een kostbare procedure worden betrokken waarbij op voorhand reeds vaststaat dat aan een proceskostenveroordeling nimmer voldaan zal worden. De verwachte proceskosten bedragen volgens Minerva c.s. € 32.776,00, te weten acht en een half punten vermenigvuldigd met een tarief ad € 3.856,00.
2.3.
Het verweer van de curator strekt tot afwijzing van de vordering van Minerva c.s. en met veroordeling van Minerva c.s. in de kosten van het incident, één en ander uitvoerbaar bij voorraad.
2.4.
De curator heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat artikel 224 Rv niet van toepassing is en dat het stellen van zekerheid bovendien niet nodig is, hetgeen als volgt is toegelicht. Artikel 224 Rv is niet van toepassing op eisers die in de EU zijn gevestigd. Van eisers in een Nederlandse procedure die in de EU zijn gevestigd, kan geen zekerheidsstelling worden gevorderd. Niet valt in te zien dat dan op basis van artikel 224 Rv wél zekerheidsstelling kan worden gevorderd van een Nederlandse curator die in een Nederlands faillissement van een in Nederland gevestigde vennootschap procedeert. Jurisprudentie of literatuur waarin de door gedaagden voorgestane reflexwerking van artikel 224 wordt verdedigd is er niet. De curator betwist dan ook dat reflexwerking toegekend kan worden aan artikel 224 Rv
.Verder procedeert de curator op basis van de Garantstellings-regeling curatoren 2012 en deze geeft dekking voor een eventuele proceskostenveroordeling en schadevergoeding. Minerva c.s. lopen dus geen risico, reden waarom de vordering van Minerva c.s. ook wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen, nog daargelaten dat volgens de curator het gevorderde bedrag van ruim € 32.000,00 (veel) te hoog is.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3..De beoordeling in het incident op grond van artikel 224 Rv

3.1.
De incidentele vordering is tijdig en vóór alle weren ingesteld. De rechtbank overweegt dat een eiser die geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft, krachtens artikel 224 lid 1 Rv verplicht is op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten, waarin hij zou kunnen worden veroordeeld.
3.2.
Uit de tekst en de parlementaire geschiedenis volgt dat artikel 224 Rv als doel heeft te voorkomen dat de gedaagden(n) een vonnis waarin de eiser is veroordeeld in de proceskosten, niet ten uitvoer kan leggen, omdat de eiser het centrum van zijn sociale en economische activiteiten in het buitenland heeft en het vonnis in dat buitenland niet ten uitvoer gelegd kan worden. Andere omstandigheden die maken dat kan worden gevreesd dat verhaal van de proceskosten moeilijk of niet mogelijk zal zijn, leveren geen grond op om de eiser gedurende de door hem ingestelde procedure te verplichten zekerheid te stellen voor de proceskosten. De stelling van Minerva c.s. dat artikel 224 Rv ruimer geïnterpreteerd dient te worden, en bedoeld is voor alle eisers waarvan op voorhand vaststaat dat die niet aan een proceskostenveroordeling zullen voldoen, kan dan ook niet worden gevolgd.
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de curator gevestigd is in Nederland en daar ook een vestigingsplaats heeft. Het feit dat de curator zijn woonplaats en gewone verblijfplaats in Nederland heeft, staat in de weg aan het toewijzen van een incidentele vordering tot zekerheidsstelling ex artikel 224 Rv. De incidentele vordering wordt door de rechtbank afgewezen.
3.4.
Minerva c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident ex artikel 224 Rv worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de curator tot op heden vastgesteld op € 721,00 aan salaris advocaat.

4..De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het door Minerva c.s. gevorderde af;
4.2.
veroordeelt Minerva c.s. in de proceskosten van dit incident, aan de zijde van de curator begroot op een bedrag van € 721,00;
4.3.
verklaart dit vonnis in incident ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 24 maart 2021 voor conclusie van antwoord aan de zijde van Minerva c.s.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 17 februari 2021.
3361/3078/638