ECLI:NL:RBROT:2021:1424

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
10/741008-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met twee meisjes van 15 jaar. De verdachte heeft in de periode van 1 maart 2019 tot en met 19 mei 2019, in Rotterdam, ontuchtige handelingen gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deze feiten heeft bekend en dat er geen verweer is gevoerd dat tot vrijspraak zou leiden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft geoordeeld dat het opleggen van een beroepsverbod niet mogelijk was, omdat de feiten niet in het kader van het beroep van de verdachte hebben plaatsgevonden. De vorderingen van de benadeelde partijen tot schadevergoeding zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade voor beide slachtoffers heeft vastgesteld op € 2.000,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/741008-20
Datum uitspraak: 29 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, een ambulante behandeling zal volgen bij FPK De Waag of een soortgelijke instantie, geen contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en geen werkzaamheden zal verrichten die zijn gericht op het verzorgen dan wel begeleiden van minderjarigen, met een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2019 tot en met 19 mei 2019 te Rotterdam, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2003), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- brengen en houden van zijn geslachtsdeel in de vagina en de mond van die [naam slachtoffer 1] en/of
- het betasten van de borsten en/of de vagina van die [naam slachtoffer 1] en/of- het likken van de vagina van die [naam slachtoffer 1] ;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2019 tot en met 19 mei 2019 te Rotterdam, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2003), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en houden van zijn geslachtsdeel in de vagina van die [naam slachtoffer 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..1.

met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;

2..

met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft meerdere malen ontucht gepleegd met twee 15-jarige meisjes. De verdachte heeft een van de meisjes op straat aangesproken, dat hem vervolgens in contact bracht met het andere meisje; zij hebben telefoonnummers uitgewisseld en zijn een app-groep begonnen. Via WhatsApp heeft de verdachte verscheidene keren afgesproken met de meisjes, waarna hij meerdere keren seks met hen had. De verdachte was destijds 38 jaar.
Vijftienjarigen zijn nog volop in ontwikkeling, ook op seksueel gebied, waarbij zij in het algemeen nog niet of in onvoldoende mate in staat worden geacht om zelf hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Om deze ontwikkeling normaal te laten verlopen, moet de minderjarige beschermd worden tegen seksueel contact met volwassenen, ook wanneer de seksuele handelingen met wederzijdse instemming worden verricht. De verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt dat de feiten nog altijd een grote impact hebben op de slachtoffers en hun familie. De verdachte heeft zich kennelijk louter laten leiden door zijn eigen lustgevoelens.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een zedendelict, zodat het strafblad niet strafverhogend werkt.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 april 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het gedrag van de verdachte wordt beïnvloed door de staat van zijn leven. Op het moment dat dingen tegenzitten, zoals zijn verbroken relatie ten tijde van de tenlastegelegde feiten, maakt de verdachte minder verantwoorde keuzes, kan hij impulsief zijn en zoekt hij externe afleiding. Ook is er sprake van een seksuele preoccupatie, waarbij hij op momenten seks gebruikt als een manier om zijn zorgen te vergeten. Het risico op herhaling wordt ingeschat als matig tot hoog. Geadviseerd wordt om, indien de verdachte wordt veroordeeld, een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling met als doel het aanleren van een gezonde copingstijl en minder impulsief handelen bij stress of tegenslagen, om herhaling van dit soort feiten in de toekomst te voorkomen. Verder wordt geadviseerd een verbod op te leggen om gedurende de proeftijd werkzaam te zijn als verzorger of woonbegeleider van kwetsbare en/of afhankelijke personen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De verdediging heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank zou daarmee echter geen recht worden gedaan aan de feiten. De aard en ernst van de feiten en het gegeven dat de feiten meermalen en met meer slachtoffers zijn gepleegd, verzetten zich daartegen. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt dan ook passend en geboden geacht.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Verder wordt in positieve zin rekening gehouden met de houding van de verdachte, die de feiten heeft bekend en ook ter zitting grotendeels verantwoordelijkheid heeft genomen. Gelet daarop komt de rechtbank tot een lagere strafoplegging dan de officier van justitie heeft geëist. Een deel van de gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij FPK De Waag of een soortgelijke instantie en een contactverbod met beide slachtoffers.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar eis om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf ook de bijzondere voorwaarde te verbinden dat de verdachte gedurende de proeftijd geen werkzaamheden mag verrichten die zijn gericht op het verzorgen dan wel begeleiden van minderjarigen.
In artikel 251 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is bepaald dat de in artikel 28 Sr vermelde bijkomende straf van ontzetting van het recht een bepaald beroep uit te oefenen bij een veroordeling voor dit feit kan worden uitgesproken indien de verdachte het in de uitoefening van dat beroep heeft begaan. De bewezenverklaarde feiten hebben echter niet plaatsgevonden in het kader van het beroep van de verdachte. Het is in dit geval dus niet mogelijk om aan de verdachte een beroepsverbod op grond van artikel 28 Sr op te leggen. Het stellen van de geëiste bijzondere voorwaarde zou neerkomen op het omzeilen van de voorwaarden die gelden voor het opleggen van een beroepsverbod als bedoeld in artikel 28 Sr en is daarom in dit geval ontoelaatbaar.
Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zoals de officier van justitie heeft geëist. Voorwaarden kunnen dadelijk uitvoerbaar worden verklaard indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank is van oordeel dat daarvan niet gebleken is. Weliswaar is sprake van herhalingsgevaar, maar op dit moment niet in die mate dat de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden noodzakelijk is. De verdachte is niet eerder voor een zedenmisdrijf veroordeeld. Hij is sinds het plegen van de feiten bijna twee jaren geleden, niet meer met justitie in aanraking gekomen. Er zijn al geruime tijd beschermende factoren in het leven van de verdachte zoals een woning, werk en een relatie. Bovendien heeft hij verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
Alles afwegend acht de rechtbank passend en geboden het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij FPK De Waag of een soortgelijke instantie en een contactverbod met de beide slachtoffers.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] , daarbij vertegenwoordigd door [naam 1] . De benadeelde partij vordert, na wijziging van de vordering op de terechtzitting, een vergoeding van
€ 3.500,00 aan immateriële schade en € 2.000,00 aan affectieschade.
Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd [naam benadeelde 2] , daarbij vertegenwoordigd door [naam 2] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot vergoeding van de immateriële schade kunnen worden toegewezen en dat de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van affectieschade.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, wegens onvoldoende onderbouwing, subsidiair de vordering te matigen. De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te matigen.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
De vordering van [naam 1] tot vergoeding van affectieschade ten bedrage van
€ 2.000,- wordt niet-ontvankelijk verklaard. Naasten van slachtoffers kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding van affectieschade indien sprake is van (overlijden of) ernstig en blijvend letsel van het slachtoffer. Daarvan is tot nu toe niet gebleken bij het slachtoffer [naam benadeelde 1] .
Ten aanzien van benadeelde partijen [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2]
De vorderingen tot vergoeding van de immateriële schade zijn gegrond op artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (‘aantasting van de persoon op een andere wijze’) door onrechtmatig handelen van de verdachte. Van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ is volgens de Hoge Raad in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Hiervan is in beide zaken – mede gelet op de betwisting door de verdachte en het ontbreken van bewijsstukken – onvoldoende gebleken.
Maar ook als het bestaan van geestelijk letsel in eerdergenoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon eveneens met concrete gegevens moeten onderbouwen, tenzij de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
In deze zaak is de rechtbank van oordeel dat de door de verdachte gepleegde strafbare feiten een dusdanig ernstige inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijk integriteit van de benadeelde partijen vormen, dat dit op zichzelf als een aantasting van de persoon dient te worden beschouwd. Hieruit is immateriële schade ontstaan, zoals ook is gebleken uit de toelichtingen op de vorderingen tijdens de terechtzitting en de vooraf toegezonden stukken.
Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten, de tot nu toe gebleken gevolgen en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken plegen toe te wijzen, zal de rechtbank de hoogte van het te vergoeden bedrag aan immateriële schade voor beide benadeelde partijen op € 2.000,00 vaststellen, zodat de vorderingen tot dit bedrag zullen worden toegewezen. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 19 mei 2019.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet zowel de benadeelde partij [naam benadeelde 1] als de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2019. Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van FPK De Waag of een soortgelijke instelling en zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, gedurende twee jaren na ingang van de proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met de zorgverlener verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2003 te [geboorteplaats slachtoffer 1] , en [naam slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2003 te [geboorteplaats slachtoffer 2] , gedurende twee jaren na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van affectieschade; bepaalt dat deze vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen een bedrag van
€ 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen een bedrag van
€ 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vorderingen; bepaalt dat dit deel van de vorderingen slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat:
- ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 2.000,00(hoofdsom,
zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.000,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
- ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 2.000,00(hoofdsom,
zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.000,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 januari 2021.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 maart 2019 tot en met 19 mei 2019 te Rotterdam,
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had
bereikt, te weten met [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2003), buiten echt
ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- brengen en/of houden van zijn geslachtsdeel in de vagina en/of de mond van
die [naam slachtoffer 1] en/of
- het betasten van de borsten en/of de vagina van die [naam slachtoffer 1] en/of
- het likken van de vagina van die [naam slachtoffer 1] ;
(art. 245 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 maart 2019 tot en met 19 mei 2019 te Rotterdam,
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had
bereikt, te weten met [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2003), buiten echt
ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
brengen en/of houden van zijn geslachtsdeel in de vagina van die [naam slachtoffer 2] .
(art. 245 Wetboek van Strafrecht)