ECLI:NL:RBROT:2021:1406

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
10/810388-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging in telefoongesprek tussen verdachte en medeverdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging van het slachtoffer, werkzaam in het Detentiecentrum Rotterdam. De tenlastelegging was gebaseerd op een telefoongesprek tussen de verdachte en de medeverdachte, waarin bedreigende taal zou zijn gebruikt. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de bedreiging en een taakstraf, maar de rechtbank oordeelde dat niet was gebleken dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had om het slachtoffer te bedreigen. De rechtbank overwoog dat de uitlatingen in het telefoongesprek weliswaar beangstigend waren, maar dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich bewust was van de kans dat het slachtoffer van de bedreiging op de hoogte zou raken. De rechtbank concludeerde dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen was en sprak de verdachte vrij. De uitspraak benadrukt het belang van (voorwaardelijk) opzet in strafzaken en de noodzaak van overtuigend bewijs voor een veroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/810388-20
Datum uitspraak: 12 februari 2021
Tegenspraak ex art. 279 Sv
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. I.K. Oosterveen, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 29 januari 2021 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft zich samen met haar vriend, de medeverdachte, in een telefoongesprek schuldig gemaakt aan de bedreiging van het slachtoffer [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer] ) die werkzaam was in het Detentiecentrum Rotterdam. In het telefoongesprek is het adres en de achternaam van [naam slachtoffer] genoemd en is gesproken over barbecueën, een appel voor de deur, 7 kleine, kapsalons en rattattah. Dit is slang voor messen, villen, handgranaat en automatische wapens. Het is algemeen bekend dat de gesprekken die met een telefoon van het Detentiecentrum worden gevoerd, opgenomen worden. Aangenomen kan dan ook worden dat de verdachte en de medeverdachte bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat [naam slachtoffer] op de hoogte zou raken van de bedreiging. De verdachte heeft het adres van [naam slachtoffer] doorgegeven aan de medeverdachte. Het was bekend dat de medeverdachte en [naam slachtoffer] niet met elkaar door één deur kunnen. De medeverdachte heeft bovendien veel antecedenten en was op dat moment verdachte van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De bedreiging is daarom van dien aard geweest en onder zodanige omstandigheden gebeurd, dat bij [naam slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan voor brandstichting, zware mishandeling en/of een misdrijf tegen zijn leven gericht.
4.1.2.
Beoordeling
De vraag die door de rechtbank beantwoord dient te worden is of de verdachte zich door het voeren van het telefoongesprek op 1 september 2020 samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [naam slachtoffer] . Andere strafbare feiten (zoals voorbereiding van een geweldsdelict jegens [naam slachtoffer] ) zijn niet ten laste gelegd.
De rechtbank stelt voorop dat de bewoordingen die in het telefoongesprek tussen de verdachte en de medeverdachte zijn geuit, beangstigend zijn geweest voor [naam slachtoffer] en grote gevolgen voor hem hebben gehad.
Het is echter de vraag of de verdachte en de medeverdachte (hierna samen: de verdachten) de (voorwaardelijke) opzet hadden om [naam slachtoffer] met de woorden van dit telefoongesprek te bedreigen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachten hebben ontkend dat zij met het telefoongesprek [naam slachtoffer] wilden bedreigen. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat zij (voorwaardelijk) opzet hadden dat [naam slachtoffer] van hun telefoongesprek op de hoogte zou raken. De uitlatingen van de verdachten zijn gedaan in een telefoongesprek via de telefoon van het Detentiecentrum. De medeverdachte heeft verklaard dat hij op de hoogte was van het feit dat telefoongesprekken in de PI worden opgenomen. Uit die wetenschap volgt echter niet dat er een aanmerkelijke kans was dat dit specifieke telefoongesprek daadwerkelijk op een later moment zou worden beluisterd en [naam slachtoffer] hiervan op de hoogte zou raken, laat staan dat de verdachten deze aanmerkelijke kans ook bewust hebben aanvaard. De (voorwaardelijke) opzet blijkt evenmin niet uit het feit dat de verdachten gebruikmaakten van versluierd taalgebruik. Dit is juist een aanwijzing dat de verdachten niet de bedoeling hadden om [naam slachtoffer] met behulp van dit telefoongesprek te bedreigen en hij van hun woorden op de hoogte zou raken.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had om met de uitlatingen in het telefoongesprek [naam slachtoffer] te bedreigen.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en A. Bonder , rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Sengezken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 februari 2021.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij, op of omstreeks 1 september 2020, althans in de maand september 2020, te Rotterdam en/of Dordrecht, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
het slachtoffer, genaamd [naam slachtoffer] , heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling en/of
met brandstichting,
door in een telefoongesprek met [naam medeverdachte] , geboren op [geboortedatum medeverdachte]
te [geboorteplaats medeverdachte] ( [geboorteland medeverdachte] ) de volgende woorden en/of zinnen uit te spreken:
- luister dan voor je iets doe kan je even pen en papier iets voor mij
opschrijven en onthouden?
en/of
- [adres slachtoffer] code is [postcode slachtoffer]
en/of
- [naam slachtoffer]
en/of
- Hij is 1 mei 49 geworden
en/of
- Ja, maar wel zeven kleintjes
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;