ECLI:NL:RBROT:2021:1404

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
10/271872-20 / TUL VV: 10/298939-19 en 02/821176-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor ontuchtige handelingen met een minderjarige

Op 12 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juli 2020 tot en met 10 augustus 2020 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een meisje dat op dat moment bijna 15 jaar oud was. De moeder van het slachtoffer deed op 1 september 2020 aangifte, waarna de verdachte tijdens de zitting heeft bekend dat hij ontuchtige handelingen heeft verricht. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de discrepantie met de verklaring van de verdachte. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat de rechtbank heeft meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden. Tevens zijn beslissingen genomen over de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke jeugddetentie afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was om deze te ondersteunen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/271872-20
Parketnummers vordering TUL VV: 10/298939-19 en 02/821176-16
Datum uitspraak: 12 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan,
raadsman mr. F.A.J. van Rijthoven, advocaat te Oirschot.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling, begeleid wonen en een inspanningsverplichting ten aanzien van het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/298939-19;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 02/821176-16.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Niet alle ontuchtige handelingen die in de tenlastelegging worden omschreven, kunnen bewezen worden verklaard. Er zit een discrepantie tussen de verklaring van [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer] ) en die van de verdachte. Enkel de handelingen die door de verdachte zijn bekend, kunnen bewezen worden verklaard. De vraag is of de verklaring van [naam slachtoffer] ten aanzien van de overige handelingen betrouwbaar is. Ook is de vraag of zich in het dossier steunbewijs bevindt. Mocht er sprake zijn van steunbewijs, dan is dit steunbewijs uitsluitend afkomstig van [naam slachtoffer] zelf en niet van een andere, onafhankelijke bron.
4.1.2.
Beoordeling
Op 1 september 2020 heeft de moeder van [naam slachtoffer] aangifte gedaan, omdat haar dochter seks met de verdachte zou hebben gehad. De verdachte heeft ter zitting bekend dat hij [naam slachtoffer] heeft gevingerd. [naam slachtoffer] heeft hierover ook verklaard. Hiermee staat vast dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij [naam slachtoffer] , terwijl zij op dat moment (bijna) 15 jaar oud was.
Gelet op het verweer van de verdediging is het de vraag of meer ontuchtige handelingen bewezen kunnen worden. Op 8 september 2020 en 4 november 2020 heeft [naam slachtoffer] bij de politie verklaringen afgelegd inhoudende, zakelijk weergegeven, dat zij met de verdachte orale en vaginale seks heeft gehad. De rechtbank acht deze verklaringen op alle onderdelen betrouwbaar, omdat deze consistent en gedetailleerd zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de verklaringen door [naam slachtoffer] zijn afgelegd om zo de verdachte onterecht te benadelen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte steeds wisselend heeft verklaard over hetgeen tussen hem en [naam slachtoffer] is voorgevallen als ook over zijn wetenschap over de leeftijd van [naam slachtoffer] . De rechtbank neemt de verklaringen van [naam slachtoffer] dan ook als uitgangspunt. De verklaringen van [naam slachtoffer] worden ondersteund door de verklaring van reclasseringswerker [naam reclasseringswerker] . [naam reclasseringswerker] heeft verklaard dat hij van de verdachte zelf heeft gehoord dat de verdachte seks met [naam slachtoffer] heeft gehad. Daarmee wordt het verweer van de raadsman dat steunbewijs voor de niet door de verdachte bekende ontuchtige handelingen ontbreekt, gepasseerd en verworpen.
4.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 1 juli 2020 tot en met 10 augustus 2020 te
Schiedam, met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer]
, te weten
- het likken van de vagina van die [naam slachtoffer] ,
- het zich laten aftrekken en pijpen door die [naam slachtoffer] en
- het brengen en bewegen van zijn vingers, tong en penis in de vagina van die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 25-jarige leeftijd gedurende een aantal weken een relatie gehad met een meisje van (bijna) 15 jaar waarbij hij meerdere keren seks met haar heeft gehad. Dit vormt een ernstige inbreuk op de lichamelijke en seksuele integriteit van het minderjarige slachtoffer. De verdachte heeft hierbij zijn eigen belangen vooropgesteld zonder oog te hebben voor de mogelijke schadelijke gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
8 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Klinisch psycholoog dr. [naam klinisch psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 december 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking in combinatie met een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling waarbij hij in zijn jongere jeugdjaren is blijven steken. Hij is onzeker in contacten met anderen en lijkt zich bij jongere mensen meer op zijn gemak te voelen, omdat hij bij leeftijdgenoten geen echte aansluiting kan vinden. Ook heeft de verdachte beperkte probleemoplossende vaardigheden. Er zijn, behalve een erectiestoornis, geen aanwijzingen voor het bestaan van een andere seksuele stoornis. De reden dat de verdachte een relatie is aangegaan met een minderjarige kan worden verklaard vanuit zijn sociaal-emotionele achterstand waarbij de verdachte niet zozeer seks maar voornamelijk aansluiting, liefde en genegenheid wilde vinden. De kans op herhaling wordt vanuit klinisch oogpunt - zonder behandeling - als matig tot hoog ingeschat. Er wordt een (intensieve) ambulante behandeling geadviseerd. De verdachte wordt al behandeld bij ASVZ. Deze behandeling kan door ASVZ worden uitgebreid door middel van begeleid wonen. Ook wordt geadviseerd, gelet op het aanwezig geachte verband tussen de problematiek van de verdachte en het hem ten laste gelegde feit, om deze de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 januari 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte woont zelfstandig en ontvangt hulpverlening in de vorm van ambulante begeleiding en behandeling vanuit ASVZ. De controle in verband met zijn huidige bijzondere voorwaarden en de steun van zijn moeder kunnen als beschermende factoren worden gezien, maar desondanks weet de verdachte zich niet goed te handhaven binnen zijn huidige leefsituatie. Hij heeft zijn woning sterk verwaarloosd en zijn woonruimte beschikbaar gesteld aan minderjarigen die het als hangplek gebruikten waardoor de politie meerdere meldingen van overlast heeft ontvangen. De verdachte heeft meer structuur en begeleiding nodig. Hij is aangemeld voor een opname in een begeleide woonvorm van ASVZ. Het risico op herhaling door de verdachte wordt hoog ingeschat vanwege zijn beperkte probleemoplossende vermogen en zijn lage ontvankelijkheid voor adviezen vanuit de hulpverlening. De reclassering adviseert om de bijzondere voorwaarden die eerder zijn opgelegd (meldplicht, behandelverplichting, begeleid wonen en een inspanningsverplichting), bij een bewezenverklaring te continueren in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, omdat deze bijzondere voorwaarden nog steeds passend en noodzakelijk zijn. Gelet op de zorgen over zijn leefsituatie en het herhalingsgevaar wordt de noodzaak gezien om een spoedige plaatsing in een begeleide woonvorm te realiseren.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit en de eerdere veroordeling voor een soortgelijk feit is een gevangenisstraf geboden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de vooralsnog beperkte gevolgen van het strafbare feit voor het slachtoffer. Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf houdt de rechtbank in het voordeel van de verdachte eveneens rekening met het gegeven dat het strafbare feit in verminderde mate aan hem is toe te rekenen.
Gelet op de hulpvraag van de verdachte zelf ter terechtzitting en gelet op het advies van de reclassering en de psycholoog waarin begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk wordt geacht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die zijn geadviseerd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Op grond van de omstandigheden dat er bij de verdachte sociaal-emotionele problematiek speelt waarvoor hij nog behandeling nodig heeft en hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daarom zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden en het toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering tenuitvoerlegging 10/298939-19

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 2 juli 2020 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van opzetheling en brandstichting veroordeeld voor zover van belang tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 16 juli 2020.
8.2.
Beoordeling en conclusie
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf, te weten een taakstraf van 80 uren.

9..Vordering tenuitvoerlegging 02/821176-16

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op een vonnis van 20 november 2018 van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de verdachte ter zake van het met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
9.2.
Beoordeling en conclusie
Eerdergenoemd vonnis is niet aan het procesdossier toegevoegd en in zoverre heeft de rechtbank geen gelegenheid gehad om de vordering tot tenuitvoerlegging en de gestelde proeftijd te controleren. Bovendien ziet de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging, ook andere redenen aanwezig om geen last tot tenuitvoerlegging te geven. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd melden bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat te Rotterdam of op andere wijze door de reclassering te bepalen, zolang en frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
2. de veroordeelde laat zich gedurende de proeftijd behandelen door ASVZ of een
soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
3. de veroordeelde zal gedurende de proeftijd verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang van het ASVZ, of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
4. de veroordeelde zal zich inspannen voor het verkrijgen en behouden van passende
dagbesteding voor ten minste 26 uur, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
80 (tachtig) uren, van de bij vonnis van 2 juli 2020 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde taakstraf, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de mogelijk bij vonnis van 20 november 2018 van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en A. Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Sengezken, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 februari 2021.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 10 augustus 2020 te
Schiedam, althans in Nederland
met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer]
,
te weten
- het likken van de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer] ,
- het zich laten aftrekken en/of pijpen door die [naam slachtoffer] en/of
- het brengen en/of bewegen van zijn vingers, tong en/of penis in de vagina,
althans tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer] .