Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
5..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2021, heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde die in persoon procedeert. De gedaagde heeft een zorgverzekering afgesloten bij VGZ en is op basis van deze overeenkomst verplicht om premie en eventueel voorgeschoten zorgkosten te betalen. De vordering betreft een bedrag van € 419,73, dat VGZ vordert als betaling voor zorgkosten die zijn gemaakt op 23 oktober 2018, welke kosten op 10 april 2019 zijn gefactureerd. De gedaagde heeft de verschuldigdheid van de kosten betwist, met name de buitengerechtelijke kosten en proceskosten, en stelt dat hij geen kennis heeft genomen van de facturen of aanmaningen van VGZ.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat de gedaagde de zorgkosten van € 346,40 verschuldigd is. De vordering wordt voor dit deel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gedaagde heeft echter betwist dat hij de factuur of enige aanmaning heeft ontvangen, en de rechter heeft geoordeeld dat VGZ niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde op de hoogte was van de vordering. Hierdoor kunnen de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet worden toegewezen.
Desondanks heeft VGZ wel bewijs geleverd van twee e-mailberichten die naar de gedaagde zijn verzonden, en de rechter oordeelt dat de gedaagde bekend had kunnen zijn met de vordering. De gedaagde wordt daarom veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft uiteindelijk beslist dat de gedaagde aan VGZ moet betalen een bedrag van € 356,86, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de proceskosten zijn vastgesteld op een totaal van € 379,09, inclusief griffierecht en kosten voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.