ECLI:NL:RBROT:2021:1400

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
8924088 CV EXPL 20-6287
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgkosten door zorgverzekeraar

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2021, heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde die in persoon procedeert. De gedaagde heeft een zorgverzekering afgesloten bij VGZ en is op basis van deze overeenkomst verplicht om premie en eventueel voorgeschoten zorgkosten te betalen. De vordering betreft een bedrag van € 419,73, dat VGZ vordert als betaling voor zorgkosten die zijn gemaakt op 23 oktober 2018, welke kosten op 10 april 2019 zijn gefactureerd. De gedaagde heeft de verschuldigdheid van de kosten betwist, met name de buitengerechtelijke kosten en proceskosten, en stelt dat hij geen kennis heeft genomen van de facturen of aanmaningen van VGZ.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat de gedaagde de zorgkosten van € 346,40 verschuldigd is. De vordering wordt voor dit deel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gedaagde heeft echter betwist dat hij de factuur of enige aanmaning heeft ontvangen, en de rechter heeft geoordeeld dat VGZ niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde op de hoogte was van de vordering. Hierdoor kunnen de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet worden toegewezen.

Desondanks heeft VGZ wel bewijs geleverd van twee e-mailberichten die naar de gedaagde zijn verzonden, en de rechter oordeelt dat de gedaagde bekend had kunnen zijn met de vordering. De gedaagde wordt daarom veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft uiteindelijk beslist dat de gedaagde aan VGZ moet betalen een bedrag van € 356,86, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de proceskosten zijn vastgesteld op een totaal van € 379,09, inclusief griffierecht en kosten voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8924088 CV EXPL 20-6287
uitspraak: 25 februari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘VGZ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 10 november 2020, met producties;
de conclusie van antwoord;
de akte uitlaten van de zijde van VGZ;
de akte uitlaten van [gedaagde] , bestaande uit de aantekeningen van de griffier ter rolzitting.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[gedaagde] heeft bij VGZ een zorgverzekering afgesloten zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde] premie, eigen risico, eigen bijdrage en eventueel niet voor vergoeding in aanmerking komende maar wel voorgeschoten zorgkosten verschuldigd.

3..Het geschil

3.1
VGZ vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan VGZ van een bedrag van € 419,73, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de btw.
3.2
VGZ legt nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst ten grondslag. [gedaagde] is gehouden om premie en eventueel voorgeschoten maar niet voor vergoeding in aanmerking komende zorgkosten te betalen. [gedaagde] heeft niet aan deze verplichting voldaan voor de zorgbehandeling op 23 oktober 2018, waarvan de kosten van € 346,40 zijn gefactureerd op 10 april 2019. De achterstand bedraagt inclusief rente en kosten € 419,73.
3.3
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten betwist. Hierop wordt voor zover van belang in deze procedure in het navolgende ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] de zorgkosten van € 346,40 is verschuldigd. De vordering wordt voor dit deel dan ook toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2
[gedaagde] betwist dat hij de factuur of enige aanmaning via brief of e-mail heeft gehad, zodat VGZ niet in redelijkheid in dagvaarding over kon gaan en hij de buitengerechtelijke kosten en proceskosten niet is verschuldigd. [gedaagde] motiveert zijn betwisting door te wijzen op problemen die hij ondervindt met de postbezorging, waardoor geen enkele van de door VGZ overgelegde brieven op het huisadres is bezorgd. Op basis van de stellingen van VGZ kan niet worden vastgesteld dat de door VGZ gestelde brieven of e-mailberichten [gedaagde] ook daadwerkelijk hebben bereikt aangezien er geen bewijs van verzending is overgelegd. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld of de veertiendagenbrief van [gedaagde] heeft bereikt. Om die reden kunnen de door VGZ gevorderde buitengerechtelijke kosten niet worden toegewezen.
4.3
VGZ heeft wel twee e-mailberichten overgelegd met daarbij de datum van verzending en [gedaagde] niet heeft betwist dat deze zijn verzonden aan een e-mailadres dat aan hem toebehoort. [gedaagde] had om die reden bekend kunnen zijn met de vordering. VGZ heeft dan ook op goede gronden tot dagvaarding over kunnen gaan, zodat [gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de proceskosten.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan VGZ te betalen een bedrag van € 356,86, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 346,40 vanaf 10 november 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VGZ vastgesteld op € 124,- aan griffierecht, € 105,09 aan dagvaardingskosten en € 150,-, te vermeerderen met de btw, aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645