ECLI:NL:RBROT:2021:1396

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
C/10/553314 / HA ZA 18-622
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke aansprakelijkheid bij brand door dakdekkerswerkzaamheden en de rol van brandwacht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om de aansprakelijkheid van dakdekkers na een brand die op 10 november 2010 ontstond in een pand te Breda. De eiser, Achmea Schadeverzekeringen N.V., vorderde schadevergoeding van de gedaagden, die verantwoordelijk waren voor dakdekkerswerkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden, door geen brandwacht te houden, de brandveiligheidsnormen hebben geschonden. Dit leidde tot de conclusie dat de schade aan het pand het gevolg was van deze schending. De rechtbank stelde vast dat de gedaagden niet konden aantonen dat de schade ook zou zijn ontstaan zonder de schending van de veiligheidsnormen. De rechtbank verwees naar eerdere tussenvonnissen en de bewijsvoering die door de gedaagden was aangedragen, maar oordeelde dat deze niet voldoende was om het causaal verband te ontkrachten. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden aansprakelijk waren voor de schade die de verzekerde van Achmea had geleden. De zaak werd vervolgens verwezen voor een nadere behandeling van de schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/553314 / HA ZA 18-622
Vonnis van 17 februari 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. A.P.E. de Ruiter te Zwolle,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
3.
[naam gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. F.R.A. Schaaf te 's-Gravenhage.
Eiseres zal hierna Achmea genoemd worden. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [naam gedaagde 1] c.s. en afzonderlijk respectievelijk [naam gedaagde 1] (sr.), [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] (jr.) genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 december 2019 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte na tussenvonnis van [naam gedaagde 1] c.s.;
  • de akte tot referte van Achmea;
  • de nadere akte na tussenvonnis, met producties, van [naam gedaagde 1] c.s.;
  • de antwoordakte van Achmea, met productie;
  • de akte uitlaten productie van [naam gedaagde 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Deze zaak betreft de afwikkeling van de schade ontstaan als gevolg van een brand op 10 november 2010 in het pand aan de [adres] te Breda (hierna: het pand).
2.2.
Kort voor het ontstaan van de brand heeft [naam gedaagde 1] , tezamen met de heer [naam persoon 1] , werkzaamheden aan het dak verricht, onder meer bestaande uit het met hulp van een gasbrander aanbrengen van een plaat bitumineuze dakbedekking.
2.3.
Bij tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat [naam gedaagde 1] door na de laswerkzaamheden de nacontrole te kort en daarmee onzorgvuldig uit te voeren brandveiligheidsregels heeft geschonden die naar hun aard strekken tot bescherming tegen het gevaar van brand. Nu het gevaar van brand zich heeft verwezenlijkt, is de omkeringsregel van toepassing, zodat de rechtbank het causaal verband tussen het schenden van de veiligheidsnorm en de schade aanneemt, tenzij [naam gedaagde 1] c.s. aannemelijk maakt dat de schade ook zou zijn ontstaan zonder de schending van de veiligheidsnorm. De rechtbank (tussenvonnis onder 5.1) heeft [naam gedaagde 1] c.s. toegelaten te bewijzen dat aannemelijk is dat de schade in het pand als gevolg van de brand van 10 november 2010 ook zou zijn ontstaan indien [naam gedaagde 1] c.s. tot één uur na de werkzaamheden had gecontroleerd of brand was ontstaan.
2.4.
[naam gedaagde 1] c.s. heeft aangegeven, in dit stadium, het bewijs te willen leveren door het overleggen van stukken. [naam gedaagde 1] c.s. heeft daartoe in het geding gebracht een rapport van Effectis Nederland B.V. (hierna: Effectis) van 28 april 2020, een rapport van I-Tek B.V. (hierna: I-Tek) van 22 april 2020 en een rapport van Clensch van 24 april 2020.
2.5.
Op basis van deze rapporten betoogt [naam gedaagde 1] c.s. dat aannemelijk is dat de schade in het pand als gevolg van de brand van 10 november 2010 ook zou zijn ontstaan indien [naam gedaagde 1] c.s. tot één uur na de werkzaamheden had gecontroleerd of brand was ontstaan. Daarbij wijst [naam gedaagde 1] c.s. op de volgende omstandigheden:
i vast staat dat de brand niet op de werkplek (bovenop/in het dak) is ontstaan;
ii. vast staat daarmee dat controle op het dak (als zijnde de werkplek, zoals in het tussenvonnis aangegeven) in de periode tussen 09:45 uur en 10:15 uur dus geen waarneming van rook zou hebben opgeleverd: rook in het magazijn diende eerst vanaf het dak zichtbaar te worden voor [naam gedaagde 1] die dan op het dak aan het controleren zou zijn geweest;
iii. de vroegste mogelijkheid van waarneming van rook op/bij het dak valt samen met het waarnemen van rook beneden in de keuken wat tevens het moment is dat [naam gedaagde 1] het dak had mogen/moeten verlaten;
iv. aannemelijk is dat door de waarneming vanuit de keuken zelfs tijd is gewonnen: [naam gedaagde 1] hoefde het dak niet meer af en naar binnen te lopen en alle aanwezigen handelen gelijktijdig en gecoördineerd;
v. er was door de aanwezigheid van het ingeschakelde alarm en de monitor een technische brandwacht in het magazijn dat een betrouwbaar aanknopingspunt vormt voor het tijdstip waarop rook en/of vlammen voor het eerst aanwezig is/zijn (10:15 uur);
vi. de aanwezigheid van (giftige) rook per circa 10:15 uur brengt mee dat van de personen ter plaatse het betreden van het magazijn ter blussing niet verlangd kan worden terwijl het voorts aannemelijk is dat de brandweer steeds voor (gecontroleerd) uit laten branden gekozen zou hebben.
2.6.
Ter onderbouwing wijst [naam gedaagde 1] c.s. op de overgelegde rapporten. Het rapport van Effectis vermeldt – voor zover relevant – het volgende:
3. ANALYSE VAN DE INFORMATIE
(...)
Tijdsbestek waarbinnen de werkzaamheden zijn uitgevoerd en waarbinnen de brand ontstaan/ontdekt is
Uit de verklaringen volgt dat tot ongeveer 9:15 uur het werk bij de dakdoorvoer uitgevoerd werd. De heren [naam gedaagde 1] en [naam persoon 1] waren nog niet klaar met hun werkzaamheden.
In plaats van koffie te drinken hadden zij ervoor kunnen kiezen de andere werkzaamheden aansluitend uit te voeren.
Uit het onderzoek dat door [naam persoon 2] is uitgevoerd volgt dat de brand ontstaan moet zijn in de magazijnruimte onder het dak en niet op de werkplek in of onder het dak. De rook van een brand die in die ruimte ontstaat zal zich eerst onder het dak verzamelen. Wanneer deze rook veroorzaakt wordt door een smeulbrand, betreft dit relatief weinig rook die aan de omgevingslucht zal afkoelen en zich niet door kieren naar de buitenlucht zal verplaatsen. Pas wanneer een vlammende verbranding ontstaat zal de brand zich verder ontwikkelen en zal de temperatuur van de rook toenemen. Als gevolg hiervan ontstaat er drukverschil tussen binnen en buiten, waarbij de druk in de ruimte waar de brand woedt oploopt, en zal de rook door kieren in de dak- en gevelconstructie naar buiten worden geperst.
Niet bekend is op welk moment de brand in het magazijn is ontstaan, op welk moment er sprake was van een verbranding met vlamverschijnselen en op welk moment de rook vanaf het dak zichtbaar werd.
De enige aanwijzing voor het moment waarop rookverspreiding boven het dak zichtbaar zou kunnen zijn is de verklaring dat na het ontdekken van de brand waargenomen is dat er rook door de kieren van de deur in/bij het magazijn kwam. Wanneer de rook door de kieren langs de deur naar buiten komt mag aangenomen worden dat de rook ook langs kieren in de gevel en dakconstructie naar buiten kan komen en de rook op het dak zichtbaar zou zijn.
(...)

4..CONCLUSIE

Uit bovenstaande analyse blijkt dat wanneer de heren [naam gedaagde 1] en [naam persoon 1] tot 10:15 uur op het dak aanwezig zouden zijn geweest, zij op de juiste wijze invulling hadden gegeven zouden hebben aan de eis om toezicht te houden op het werk tot 1 uur na het uitvoeren van de werkzaamheden met de brander.
Vast staat dat de heren [naam gedaagde 1] en [naam persoon 1] het werk niet verlaten hebben. Zij waren tot het ontdekken van de brand in het pand aanwezig en door middel van de aanwezige inbraakalarminstallatie was er sprake van bewaking.
Uit de analyse blijkt verder dat de brand vanaf het dak pas ontdekt kan worden als rook boven het dak zichtbaar is. Om rook boven het dak zichtbaar te laten zijn is een verdere ontwikkeling van de brand, temperatuurstijging en drukopbouw noodzakelijk. Het is aannemelijk dat een brand met een omvang die zorgt voor rookontwikkeling boven het dak ook gedetecteerd kan worden door de inbraakalarminstallatie en de rook in het pand op de monitor zichtbaar kan zijn. Op dat zelfde moment kwam er ook rook door de kieren langs de deur tussen het magazijn en de keuken.
De brand zou dan ook niet eerder opgemerkt zijn door de heren [naam gedaagde 1] en [naam persoon 1] wanneer zij zich tot 10:15 uur op het dak hadden bevonden.
Op het moment dat rook boven het dak zichtbaar is kan aangenomen worden dat de ruimte waar de brand ontstaan is zich met de rook gevuld heeft. Zodra er sprake is van irriterende rook mag niet verwacht worden dat een persoon die ruimte nog betreedt voor het uitvoeren van een bluspoging. Het alarmeren van de Brandweer is dan ook de enige handeling, die van invloed is op het beperken van de schade, die van de betrokken personen verwacht mag worden.
Uit de verklaringen blijkt dat de Brandweer direct na het ontdekken van de brand is gealarmeerd.
Het is aannemelijk dat de Brandweer geen binnenaanval meer heeft uitgevoerd en het pand als verloren heeft beschouwd.
Uit de analyse volgt dat het aannemelijk is dat, wanneer de heren [naam gedaagde 1] en [naam persoon 1] tot 10:15 uur en dus gedurende een uur na de werkzaamheden met de brander op het dak aanwezig zouden zijn geweest, de brand niet dusdanig eerder zouden hebben ontdekt dat de schade aan het gebouw kleiner zou zijn geweest.”
2.7.
Het rapport van I-Tek vermeldt – voor zover relevant – het volgende:
“6. Blijkens hun verklaringen zijn [naam gedaagde 1] en [naam persoon 1] omstreeks 09.00 uur het dak opgegaan en hebben zij, na enkele voorbereidingen, omstreeks 09.15 uur werkzaamheden met een gasbrander uitgevoerd. Hierna zijn zij bezig geweest met het droogmaken van het dak, waarna zij op enig moment op verzoek van [naam persoon 3] (met hem) koffie zijn gaan drinken. Op basis van de verschillende verklaringen lijkt het verdere aannemelijk dat men ergens tussen 10:00 en 10:15 het pand heeft betreden. Omstreeks 10:15 uur wordt de brand ontdekt, in feite als gevolg van een alarmmelding van het inbraaksignaleringssysteem in het magazijn c.q. de winkel. Daaropvolgend wordt rook geconstateerd, in eerste instantie op een monitor, daarna afkomstig uit de sponningen van een deur tot het magazijn en daarna in de winkel. Navolgend op die constatering, dat er brand woedt in het magazijn, is [naam persoon 1] nog het dak op geweest om de gasbrander en andere gereedschappen van het dak af te halen. Op dat moment zag hij, naast het inzakken van koepels en rook uit de boeiboorden, op het dak niets afwijkends, laat staan vuur. Kortom, uit de verklaringen blijkt dat de brand zich op dat moment in het magazijn heeft ontwikkeld en niet op het dak.
(...)
8. Bovenstaande vaststellingen maken dat het niets had uitgemaakt of [naam gedaagde 1] en/of [naam persoon 1] een uur op het dak waren gebleven om hun werkplek en de directe omgeving daarvan te controleren. Immers, de brand is in het magazijn ontstaan en niet in of op het dak en op het dak zelf was niets te zien, zelfs niet toen de brand al was ontdekt. Sterker nog, het gegeven dat zij niet op het dak aanwezig waren, waar niets van de brand waarneembaar was, maakt juist dat de brand eerder is opgemerkt dan anders het geval was geweest. Juist hun aanwezigheid in de woning maakte dat zij het activeren van het inbraaksignaleringssysteem opmerkten en vervolgens rook waarnamen op een monitor en polshoogte konden gaan nemen. Waren zij aanwezig geweest op het dak, dan was de kans groot geweest dat zij niets hiervan hadden bemerkt en de brand pas in een later stadium was ontdekt.”
2.8.
Het rapport van Clensch vermeldt – voor zover relevant – het volgende:
4. Brandwacht
(...)
In onderhavig geval is vastgesteld dat de brand niet in de dakconstructie is begonnen. Verder is vastgesteld dat het dak na het beëindigen van het heetwerk volledig gesloten was, er was een zinken plaat aangebracht en deze was bekleed met dakleer. Rook, vlammen en hitte als gevolg van de brand in het magazijn konden daarom op het dak niet in een vroeg stadium van de brand worden waargenomen. Pas op het moment dat de brand in de omgeving, buiten het magazijn, waarneembaar was had zij op het dak opgemerkt kunnen worden. Dit betekent dat op het moment dat de brand op het dak waarneembaar w[as] geweest deze zich in het onderliggende magazijn al in een gevorderd stadium moet hebben bevonden.

5..Tijdsverloop

(...)
Hoeveel tijd er verstreken is tussen het ontdekken van de brand en het verlaten van het dak is (…) slechts bij benadering vast te stellen. Uit de verwoording van dhr. [naam persoon 3] in zijn verklaring d.d. 12 november:
“Op het moment dat we beneden waren, ben ik naar het toilet gegaan. Toen ik van het toilet afkwam ging het alarm van mijn winkel af”
volgt dat er slechts enkele minuten tussen het verlaten van het dak en het inbraakalarm kunnen hebben gezeten.
(...)

6..Brandbestrijding

(...)
Indien de brand ontdekt zou zijn toen de heren [naam gedaagde 1] en [naam persoon 1] nog op het dak aanwezig waren is het uitgesloten dat zij vanaf die positie de brand hadden kunnen bestrijden. De enige mogelijkheid om een brand in de ruimte te bestrijden zou derhalve vanuit de ruimte zelf hebben moeten plaatsgevonden.
(...)

7..Conclusie

Indien de heren [naam gedaagde 1] en [naam persoon 1] het dak niet zouden hebben verlaten zouden zij de brand niet in een eerder stadium dan nu het geval is geweest hebben ontdekt. Op het moment van ontdekken van de brand was deze als zover ontwikkeld dat deze zonder adembescherming onmogelijk kon worden bestreden.”

2.9.
Achmea betoogt dat [naam gedaagde 1] c.s. het ten onrechte doet voorkomen alsof de bewijsopdracht beperkt zou zijn tot de vraag of een controle op het dak de brand zou hebben kunnen voorkomen en/of beperken. Dit is niet juist, de bewijsopdracht is veel ruimer geformuleerd. Vast staat dat als [naam gedaagde 1] c.s. een deugdelijke brandwacht zou hebben uitgevoerd, de brand in een dusdanig vroeg stadium zou zijn ontdekt dat de brand had kunnen worden voorkomen of de gevolgen daarvan in ieder geval hadden kunnen worden beperkt. Als ervaren dakdekker had [naam gedaagde 1] hierop bedacht moeten zijn en (het dakbeschot) in het magazijn moeten (laten) controleren. Indien de brand in een vroeg stadium was ontdekt, had de brand eenvoudig besteden kunnen worden met de aanwezige blusmiddelen en zou de brandweer in een veel vroeger stadium zijn gealarmeerd. Achmea heeft ter onderbouwing van haar standpunt een rapport van Brand Technisch Bureau Nederland B.V. (hierna: BTB) van 20 juli 2020 in het geding gebracht. Dit rapport luidt onder meer:
3.2.1.
Rapport Efectis Nederland BV (…)
(…)
De brand is tijdens de koffiepauze ontdekt. Had [naam gedaagde 1] zich bij de uitvoering van de dakdekkerswerkzaamheden aan de geldende veiligheidsnormen gehouden, dan had hij vóór aanvang van de koffiepauze – omstreeks 10.15 uur – een tussentijdse controle in het magazijn moeten uitvoeren, met name gericht op de plaats waarboven hij op het dak met een dakbrander bezig was geweest. Was aan die verplichting voldaan, dan was hiermee de brand(schade) ofwel voorkomen, dan wel beperkt gebleven tot een smeulende brand die waarschijnlijk had kunnen worden geblust met de in het gebouw aanwezige blusmiddelen. De conclusie die Efectis Nederland BV meent te kunnen trekken (…) is dusnietjuist.
(…)
3.2.2.
Rapport I-Tek B.V. (…)
(…)Gewezen wordt op de brochure Formulier Brandgevaarlijke Werkzaamheden. Woordelijk vermeldt de brochure onder meer:
De uitvoerder moet voor iedere werkonderbreking of na afloop van de brandgevaarlijke werkzaamheden een (eind)controle uitvoeren, om zeker te stellen dat er geen smeulende resten zijn achtergebleven en/of er geen brand is ontstaan.
I-Tek B.V. weet, althans behoorde te weten, dat [naam gedaagde 1] ruime ervaring heeft opgedaan bij de beroepsmatige uitvoering van dakdekkerswerkzaamheden en dat dus van hem mocht worden verwacht bekend te zijn met controleplicht waarop de hierboven aangehaalde passage doelt. I-Tek B.V. spreekt dit overigensniettegen. Integendeel, zij wijst nog eens expliciet op de verplichting de werkpleken de directe omgeving, bij de controle te betrekken Het mag duidelijk zijn dat de controle zich had moeten uitstrekken tot in het magazijn, met name de directe omgeving van de heater waar (boven) immers de werkzaamheden met de dakbrander hadden plaatsgevonden.

4.SAMENVATTENDE CONCLUSIE(S)

(…)

4.5
Met betrekking tot de mogelijkheden tot het houden van toezicht/ te nemen preventie
maatregelen
Van de aanwezige betrokkenen bezat alleen [naam gedaagde 1] voldoende ervaring met de beroepsmatige
uitvoering van dakdekkerswerkzaamheden. Hij wist, althans behoorde te weten dat gedurende de
dakdekkerswerkzaamheden met de dakbrander, vanwege het brandgevaar een brandwacht toezicht
had moeten houden. Deze taak kon eenvoudigweg worden uitgevoerd door [naam persoon 1] . (…)
Was gekozen een brandwacht toezicht te laten houden in het magazijn èn was de koffiepauze naar
deze ruimte verplaatst, dan was zelfs sprake geweest van ononderbroken toezicht. In dat geval zou
den tijdens de pauze I) meerdere personen de geurvorming hebben kunnen opmerken waarmee de
beginnende (smeul)brand ontegenzeggelijk gepaard is gegaan en II) met de in het gebouw aanwezige blusmiddelen de (smeul)brand effectief kunnen bestrijden, dan wel had men de hulpdiensten
tijdig kunnen alarmeren.
(…)”
2.10.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.11.
Partijen verschillen van mening over wat het houden van brandwacht concreet zou betekenen. Het betoog van [naam gedaagde 1] c.s. komt erop meer dat het houden van brandwacht betekent dat
op het dakcontrole uitvoeren. Achmea daarentegen betoogt dat het houden van brandwacht inhoudt dat niet alleen
ophet dak maar ook in de ruimten
onder het dakcontroles worden uitgevoerd. De rechtbank is met Achmea van oordeel dat brandwacht houden meer inhoudt dan enkel op het dak controle uitvoeren. Daarbij wijst de rechtbank op het volgende. In het Infoblad van TBBS (aangehaald onder 2.19 van het tussenvonnis) is de taak van de brandwacht omschreven als “
het voorkomen van brand”. Het houden van brandwacht omschreven als het “
tot ten minste één uur na afloop van het werk toezicht houd[en] op het eventueel ontstaan van brand. Het nauwkeurig inspecteren van de aangrenzende ruimten behoort ook tot zijn taak”. Het houden van brandwacht is in die omschrijving dus niet afgebakend tot een controle op de plaats waar de werkzaamheden in casu zijn uitgevoerd, in dit geval het dak. Gelet op de taakomschrijving van de brandwacht moet die controleplicht ruim worden opgevat. Van professionele dakdekkers mag in ieder geval verwacht worden dat zij ermee bekend zijn dat bij werkzaamheden met open vuur op een dak brand niet alleen door het open vuur op het dak kan ontstaan, maar ook onder het dak, doordat vonken door het opengemaakte dak heen kunnen vallen. Dit is met zoveel woorden opgenomen in het Infoblad Brandgevaarlijke Werkzaamheden Veilig uitvoeren van het Nationaal Centrum voor Preventie (productie 6 bij dagvaarding):
“Het probleem bij het uitvoeren van brandgevaarlijke werkzaamheden komt voort uit het gebrek aan controle over de hitte van de vlam, de hete lucht of de vonken. Zo wordt er bij het gebruik van de lasbrander gewerkt met een beschermingsbril voor de ogen, waardoor niet goed te zien is waar de vonken terecht komen. Vonken die ontstaan bij lassen of snijden zijn druppels vloeibaar metaal met een temperatuur van meer dan duizend graden. Ze kunnen meters wegspringen (soms 10 tot 15 meter) en zo op allerlei onverwachte plaatsen brandbaar materiaal tot ontbranding brengen.”
Het is nog explicieter opgenomen in het bovengenoemde Infoblad van het TBBS:
“Vonken kunnen bij las-, slijp- en snijwerkzaamheden 10 tot 15 meter wegspringen. Brandbare materialen binnen deze afstanden lopen dan ook kans ontstoken te worden. Vaak verdwijnen vonken in spleten en gaten van muren, vloeren en plafonds en komen dan terecht in de eerder genoemde ruimten, waar smeulen en een begin van brand niet snel opgemerkt zullen worden. Soms resulteert dat pas na enige uren in een volledig ontwikkelde brand.”
Van beide Infobladen is door [naam gedaagde 1] c.s. niet betwist dat zij in deze situatie van toepassing zijn.
2.12.
Het lopen van brandwacht houdt tegen die achtergrond mede in het controleren van alle ruimten waar die vonken vanaf de plek waar het open vuur is gebruikt redelijkerwijs terecht kunnen komen en brand kunnen veroorzaken. Dat [naam gedaagde 1] c.s. op de brandwacht op deze wijze heeft (laten) uitvoeren is niet gesteld en onderbouwd. In het verlengde daarvan is ook niet gesteld en onderbouwd dat de schade ook zou zijn ontstaan indien dit wél was gebeurd. Daar tegenover staat dat Achmea gemotiveerd heeft aangevoerd dat indien [naam gedaagde 1] en/of [naam persoon 1] op de juiste wijze brandwacht hadden gelopen, de schade aan het pand niet zou zijn ontstaan. Immers, in dat geval hadden zij ook in het magazijn van de winkel gecontroleerd waar de brand is ontstaan. Deze ruimte lag immers onder het dak en daarbij stond daar de heater waaraan de pijp die [naam gedaagde 1] bewerkte vast heeft gezeten. Een heater brengt van zichzelf ook al brandgevaar met zich mee. Aannemelijk is in het geval het magazijn was gecontroleerd dat de brand eerder was ontdekt en had kunnen worden geblust met de aanwezige brandblusmiddelen, dan wel dat de brandweer eerder was gealarmeerd, die de brand vervolgens in een eerder stadium had kunnen bestrijden.
2.13.
De rechtbank heeft onder 4.17 van het tussenvonnis overwogen dat er geen controle tot één uur na de werkzaamheden heeft plaatsgevonden. [naam gedaagde 1] c.s. lijkt in de akte na tussenvonnis te betogen dat nu de brandweer de melding om 10.23 uur heeft ontvangen, en dit tijdstip snel volgt op het einde van de controle op het dak gedurende één uur na afloop van de werkzaamheden om 09.15, zodat alleen daarom al waarschijnlijk is dat de schade ook zou zijn ontstaan als er tot een uur na de werkzaamheden een controle was uitgevoerd. Gelet op hetgeen onder 2.13 is overwogen wordt deze stelling verworpen.
2.14.
Uit het vooroverwogene volgt dat uit het door [naam gedaagde 1] c.s. bijeengebrachte bewijs niet aannemelijk geworden dat de schade in het pand als gevolg van de brand van 10 november 2010 ook zou zijn ontstaan indien [naam gedaagde 1] c.s. tot één uur na de werkzaamheden had gecontroleerd of brand was ontstaan.
2.15.
[naam gedaagde 1] c.s. stelt dat als getuige/deskundige beschikbaar zijn de onderzoekers van Efectis, I-Tek en Clensch. In zoverre [naam gedaagde 1] c.s. hiermee aanvullend bewijs aanbiedt, geldt dat dit aanbod in het licht van het reeds geleverde bewijs niet is toegelicht en niet is herhaald in de akte van 30 september 2020. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding [naam gedaagde 1] c.s. toe te laten tot nader bewijs.
2.16.
Dit betekent dat [naam gedaagde 1] c.s. niet in de aan hem gegeven bewijsopdracht is geslaagd. Zoals in het tussenvonnis reeds overwogen neemt de rechtbank daarmee het causaal verband tussen het schenden van de veiligheidsnorm en de schade aan. [naam gedaagde 1] c.s. heeft aldus een (toerekenbare) onrechtmatige daad jegens Audio-Time gepleegd en is verplicht de schade die Audio-Time dientengevolge lijdt te vergoeden.
2.17.
Niet in geschil is dat Achmea in de rechten aangaande schadevergoeding van haar verzekerde Audio-Time is getreden.
2.18.
Achmea vordert bij wijze van schadevergoeding verhaal van het bedrag dat zij aan heeft uitgekeerd Audio-Time (€ 790.190,67), aan [naam persoon 3] (€ 126.139,60) en de kosten voor het vaststellen van de toedracht en omvang van de schade (€ 3.794,00), welk totaalbedrag zij ingevolge de Bedrijfsregeling Brandregres 2000 heeft beperkt tot een bedrag van € 500.000.
[naam gedaagde 1] c.s. heeft met betrekking tot de schade aangevoerd dat Achmea niet althans onvoldoende en/of ondeugdelijk heeft onderbouwd dat deze een bedrag van € 500.000 beloopt. De aan Audio-Time en [naam persoon 3] uitgekeerde bedragen die Achmea noemt zeggen niets over de daadwerkelijk door hen geleden schade. Voorts blijkt uit de door Achmea in het geding gebrachte schaderapporten dat vergoeding heeft plaatsgevonden op basis van herbouw-, vervangings- en/of nieuwwaarde, dus de kosten die gemaakt moeten worden om nieuwe gelijksoortige goederen te verkrijgen. Die kosten zijn doorgaans hoger dan de daadwerkelijke schade, dat wil zeggen de waarde van de goederen in het economisch verkeer ten tijde van het verlies. De schaderapporten kunnen dan ook niet dienen ter onderbouwing van de geleden schade. In ieder geval dient daarop een correctie 'nieuw-voor-oud' te worden toegepast. [naam gedaagde 1] c.s. betwist voorts een aantal specifieke schadeposten. [naam gedaagde 1] c.s. betwist verder gehouden te zijn tot betaling van kosten van expertise en contraexpertise. [naam gedaagde 1] c.s. heeft ook nog een beroep gedaan op eigen schuld aan de zijde van Audio-Time/ [naam persoon 3] .
Achmea heeft ter comparitie uitdrukkelijk aangeboden de door Achmea geleden schade, zo nodig, te zullen onderbouwen en bewijzen.
2.19.
De rechtbank acht gelet op de stellingen over en weer een nader debat over de schade aangewezen. De rechtbank zal deze zaak verwijzen naar de in het dictum vermelde roldatum voor een akte aan de zijde Achmea, waarin zij de gevorderde schade nader kan toelichten en onderbouwen met bescheiden. [naam gedaagde 1] c.s. mag hierop reageren.
2.20.
In afwachting van vorenbedoelde aktewisseling wordt iedere verdere beslissing aangehouden, inclusief die over het beroep op eigen schuld.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
verwijst deze zaak naar de rol van
woensdag 17 maart 2021voor het nemen van een akte als bedoeld onder 2.21, door Achmea, waarna de zaak naar de rol van
woensdag 31 maart 2021wordt verwezen voor een antwoordakte van [naam gedaagde 1] c.s.,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan, inclusief het beroep van [naam gedaagde 1] c.s. op eigen schuld.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 17 februari 2021.
[2111/2872]