ECLI:NL:RBROT:2021:1391

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
10/996553-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke leidinggeven aan onjuiste aangiften omzetbelasting door rechtspersonen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die feitelijke leiding heeft gegeven aan het onjuist of onvolledig opgeven van omzetbelasting door verschillende rechtspersonen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was betrokken bij de B.V.'s [naam bedrijf 1], [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vanaf 25 augustus 2016 op de hoogte was van de fraude met de omzetbelasting, maar geen maatregelen heeft genomen om deze te stoppen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder op de hoogte was van de strafbare feiten en sprak hem vrij van de feiten die vóór deze datum plaatsvonden. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er persoonlijke omstandigheden waren die in zijn voordeel pleitten, zoals zijn leeftijd en financiële situatie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen feiten, die opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting betroffen, en dat de straffen passend waren gezien de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996553-17
Datum uitspraak: 15 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
feitelijk woonachtig op het adres:
[adres] ,
raadsvrouw mr. C.W. Noorduyn, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V.E. Broeders heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
In de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 mei 2017 zijn door de Besloten Vennootschappen (hierna: B.V.’s) [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend. Het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting is een strafbaar feit en [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] zijn daarvoor strafbaar.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan die strafbare gedragingen en zo ja, vanaf wanneer.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte als mede-eigenaar en (middellijk) bestuurder van de B.V’s, ook al was er sprake van een taakverdeling tussen zijn vrouw (de andere eigenaar en bestuurder) en behoorde het doen van de belastingaangifte niet tot zijn taak, niettemin gehouden was maatregelen te treffen ter voorkoming en/of beëindiging van de verboden gedragingen. Dat hij zich onwetend heeft gehouden kan aan zijn verantwoordelijkheid niet afdoen. Door het achterwege laten van maatregelen heeft hij gedurende de gehele ten laste gelegde periode (van 1 januari 2011 tot en met 31 mei 2017) feitelijke leiding gegeven aan de strafbare gedragingen.
De rechtbank volgt dit standpunt niet.
Van strafbare feitelijke leiding geven is alleen dan sprake als de verdachte ten minste op de hoogte was van het vóórkomen van strafbare gedragingen zoals ten laste gelegd, in casu fraude met de omzetbelasting. Als hij dan met die kennis, hoewel daartoe bevoegd en gehouden, maatregelen ter verkoming van belastingfraude nalaat, is hij strafbaar.
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde op de zitting van oordeel dat er geen bewijs is dat de verdachte vóór 25 augustus 2016 op de hoogte is geweest van het vóórkomen van belastingfraude door een of meer van de B.V.’s. Tijdens het gesprek op
25 augustus 2016 met de Belastingdienst heeft zijn echtgenote verklaard valse aangiften omzetbelasting te hebben ingediend. De verdachte was bij dat gesprek aanwezig. Vanaf dat moment is er bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de fraude met de omzetbelasting en had hij er voor moeten zorgen dat de juiste aangiften omzetbelasting werden ingediend. Hij heeft daartoe echter geen noemenswaardige actie ondernomen. Aldus heeft de verdachte vanaf 25 augustus 2016 bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen.
Bewezen is dat de verdachte vanaf 25 augustus 2016 feitelijke leiding heeft gegeven aan het onjuist en onvolledig doen van aangiften omzetbelasting door [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] De verdachte wordt vrijgesproken van feit 1 en partieel van de feiten 2 en 3, voorzover dit gedragingen betreft vóór 25 augustus 2016.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
2.
[naam bedrijf 2] op meerdere tijdstippen in de periode van
25 augustus 2016tot en met 31 oktober 2016 te 's-Gravenhage meermalen, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten maandaangiften voor de omzetbelasting ten name van [naam bedrijf 2] betreffende de tijdvakken:
juli 2016 en augustus 2016 en september 2016
onjuist en onvolledig heeft gedaan,
immers heeft
zij- zakelijk weergegeven -telkensopzettelijk
op de bij de Belastingdienst, ingeleverde/ingezonden aangiftebiljetten voor de omzetbelasting betreffende de genoemde tijdvakkenten name van de genoemde rechtspersoontelkenseen te laag bedrag aan omzet en een te laag bedrag waarover omzetbelasting wordt berekend en een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting en een te laag belastbaar bedrag opgegeven,
terwijl die feiten telkensertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van bovengenoemd strafbare feit hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
[naam bedrijf 3] op meerdere tijdstippen in de periode van
25 augustus 2016tot en met 31 mei 2017 te 's-Gravenhage meermalen, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten maand aangiften voor de omzetbelasting ten name van [naam bedrijf 3] betreffende de tijdvakken:
juli 2016 en augustus 2016 en september 2016 en oktober 2016 en november 2016 en december 2016 en
- januari 2017 en februari 2017 en maart 2017 en april 2017
onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft
zij - zakelijk weergegeven - telkens opzettelijk
op de bij de Belastingdienst, ingeleverde/ingezonden aangiftebiljetten voor de omzetbelasting betreffende de genoemde tijdvakkenten name van de genoemde rechtspersoontelkens een te laag bedrag aan omzet en een te laag bedrag waarover omzetbelasting wordt berekend en een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting en een te laag belastbaar bedrag opgegeven,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van bovengenoemd strafbare feit hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2. opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
3. opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.1.1.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude. Hij heeft feitelijke leiding gegeven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting door twee ondernemingen. Het betalen van de omzetbelasting is in Nederland zo ingericht dat de belastingplichtige, in de onderhavige zaak zijn dat de twee B.V.’s waaraan de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven, zelf het geld innen namens de Belastingdienst. De belastingplichtige behoort vervolgens zelf aan te geven hoeveel geld er is geïnd en dit bedrag, na aftrek van betaalde BTW belasting over zakelijke uitgaven (zogeheten ‘voorbelasting’), aan de Belastingdienst af te dragen. Het is van essentieel belang dat de Belastingdienst vertrouwen kan stellen in de juistheid van de ingediende belastingaangiften. Dit essentiële vertrouwen is in deze zaak, mede door het toedoen van de verdachte, geschaad. De verdachte heeft namelijk, nadat hij op de hoogte is geraakt dat er onjuiste aangiften omzetbelasting door de B.V.’s werden ingediend, nagelaten maatregelen te treffen ter voorkoming van voortzetting van die strafbare gedragingen. Dit neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
Evenals de verdediging gaat de rechtbank bij het berekenen van de omvang van het nadeel uit van het feitelijke geleden nadeel. Dat houdt in dat het te veel betaalde aan omzetbelasting wordt afgetrokken van het bepaalde nadeelbedrag. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook dan het oriëntatiepunt fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een gevangenisstraf van 12 tot 18 maanden inhoudt.
7.1.2.
Strafmaatverweer
Door de verdediging is verzocht om bij het bepalen van de straf in matigende zin rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte de feiten niet heeft gepleegd ter ongerechtvaardigde zelfverrijking, maar dat de te weinig betaalde omzetbelasting is gebruikt voor het betalen van de loonbelasting en lonen van de werknemers.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De rechtbank heeft op basis van het dossier niet kunnen vaststellen dat de verdachte door zijn handelen zichzelf persoonlijk heeft verrijkt. De rechtbank weegt dit in strafverminderende zin mee.
7.1.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank houdt in matigende zin rekening met de financieel slechte situatie waarin de verdachte is terechtgekomen. Ook houdt de rechtbank in matigende zin rekening met de leeftijd van de verdachte.
7.1.4.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overgeschreden. Verdachte is in een gesprek met de Belastingdienst op 25 augustus 2016 de cautie gegeven en verhoord over de onderhavige feiten. Verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem de strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank neemt dan ook die datum als beginpunt bij het bepalen van de redelijke termijn. De rechtbank doet op 15 februari 2021 uitspraak. Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de ‘
criminal charge’als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het wijzen van vonnis door de rechtbank bedraagt dan ook (afgerond) vier jaar en zes maanden. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheid die deze overschrijding rechtvaardigt. De redelijke termijn is dan ook ruimschoots overschreden. De rechtbank laat dit meewegen bij de uiteindelijke straftoemeting.
7.2.
Conclusies van de rechtbank
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar geëist. Gelet op het gegeven dat de verdachte deels wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, zijn blanco strafblad en de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsmede op de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank evenwel geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte opleggen. Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
234 (tweehonderdvierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
117 (honderdzeventien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Amperse, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en E.M. Moerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 februari 2021.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[naam bedrijf 1] op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 27 november 2014 te 's-Gravenhage en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (maand)aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [naam bedrijf 1] betreffende de/het tijdvak(ken):
- januari 2011 en/of februari 2011 en/of maart 2011 en/of april 2011 en/of mei 2011 en/of juni 2011 en/of juli 2011 en/of augustus 2011 en/of september 2011 en/of oktober 2011 en/of november 2011 en/of december 2011 en/of
- februari 2012 en/of maart 2012 en/of april 2012 en/of mei 2012 en/of juni 2012 en/of juli 2012 en augustus 2012 en/of september 2012 en/of oktober 2012 en/of november 2012 en/of december 2012 en/of
- januari 2013 en/of februari 2013 en/of maart 2013 en/of april 2013 en/of mei 2013 en/of juni 2013 en/of juli 2013 en/of augustus 2013 en/of september 2013 en/of oktober 2013 en/of november 2013 en/of december 2013 en/of
- januari 2014 en/of februari 2014 en/of maart 2014 en/of april 2014 en/of mei 2014 en/of juni 2014 en/of juli 2014 en/of augustus 2014 en/of september 2014 en/of oktober 2014
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben hij en/of zijn/hun mededaders(s) - zakelijk weergegeven - (telkens) opzettelijk
op de/het bij de Inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst te 's-Gravenhage en/of Apeldoorn, in elk geval de Belastingdienst, ingeleverde/ingezonden aangiftebiljet(ten) voor de omzetbelasting (betreffende de/het genoemde tijdvak(ken)) (ten name van de genoemde rechtspersoon) (telkens) een te laag bedrag aan omzet en/ of een te laag bedrag waarover omzetbelasting wordt berekend en/ of een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting en/of een te laag belastbaar bedrag opgegeven,
terwijl dat feit/die feiten (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van bovengenoemd strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[naam bedrijf 2] op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 oktober 2016 te 's-Gravenhage en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een)(maand)aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [naam bedrijf 2] betreffende de/het tijdvak(ken):
- januari 2012 en/of februari 2012 en/of maart 2012 en/of mei 2012 en/of juni 2012 en/of juli 2012 en/of augustus 2012 en/of september 2012 en/of november 2012 en/of
- januari 2013 en/of februari 2013 en/of maart 2013 en/of april 2013 en/of juli 2013 en/of oktober 2013 en/of november 2013 en/of
- januari 2014 en/of februari 2014 en/of maart 2014 en/of mei 2014 en/of juli 2014 en/of oktober 2014 en/of december 2014 en/of
- februari 2015 en/of maart 2015 en/of mei 2015 en/of juni 2015 en/of juli 2015 en/of augustus 2015 en/of september 2015 en/of oktober 2015 en/of november 2015 en/of
- januari 2016 en/of februari 2016 en/of maart 2016 en/of april 2016 en/of mei 2016 en/of juni 2016 en/of juli 2016 en/of augustus 2016 en/of september 2016
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben hij en/of zijn/hun mededaders(s) - zakelijk weergegeven -(telkens) opzettelijk
op de/het bij de Inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst te 's-Gravenhage en/of Apeldoorn, in elk geval de Belastingdienst, ingeleverde/ingezonden aangiftebiljet(ten) voor de omzetbelasting (betreffende de/het genoemde tijdvak(ken)) (ten name van de genoemde rechtspersoon) (telkens) een te laag bedrag aan omzet en/of een te laag bedrag waarover omzetbelasting wordt berekend en/of een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting en/of een te laag belastbaar bedrag opgegeven,
terwijl dat feit/die feiten (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van bovengenoemd strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
[naam bedrijf 3] op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2017 te 's-Gravenhage en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een)(maand en/of kwartaal)aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [naam bedrijf 3] betreffende de/het tijdvak(ken):
- tweede kwartaal 2015 en/of vierde kwartaal 2015 en/of
- januari 2016 en/of februari 2016 en/of maart 2016 en/of april 2016 en/of mei 2016 en/of juni 2016 en/of juli 2016 en/of augustus 2016 en/of september 2016 en/of oktober 2016 en/of november 2016 en/of december 2016 en/of
- januari 2017 en/of februari 2017 en/of maart 2017 en/of april 2017
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben hij en/of zijn/hun mededaders(s) - zakelijk weergegeven - (telkens) opzettelijk
op de/het bij de Inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst te 's-Gravenhage en/of Apeldoorn, in elk geval de Belastingdienst, ingeleverde/ingezonden aangiftebiljet(ten) voor de omzetbelasting (betreffende de/het genoemde tijdvak(ken)) (ten name van de genoemde rechtspersoon) (telkens) een te laag bedrag aan omzet en/of een te laag bedrag waarover omzetbelasting wordt berekend en/of een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting en/ of een te laag belastbaar bedrag opgegeven,
terwijl dat feit/die feiten (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van bovengenoemd strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven.