ECLI:NL:RBROT:2021:1390

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
C/10/579067 / HA ZA 19-693 (hierna: 19-693)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijd met levenstestamenten en vernietiging koopovereenkomst tussen ouders en zoon

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, zijn er twee procedures aan de orde: zaak 19-693 en zaak 20-360, beide met betrekking tot de zoon en zijn ouders. In zaak 19-693 vordert de moeder dat de zoon in strijd heeft gehandeld met de levenstestamenten van de ouders door bedragen van hun bankrekeningen te halen die niet overeenkomstig de volmachten waren. De moeder eist terugbetaling van € 229.142,57, vermeerderd met wettelijke rente, en kosten van externe adviseurs. De zoon betwist deze vordering en stelt dat hij niet in strijd heeft gehandeld met de volmachten.

In zaak 20-360 vordert de zoon dat de moeder hem een bedrag van € 136.874,52 betaalt, vermeerderd met wettelijke rente, en de kosten van een kort geding. De zoon stelt dat hij de levenstestamenten niet heeft misbruikt en dat hij bedragen heeft opgenomen op basis van een rekening-courantverhouding met zijn vader. De moeder betwist deze vordering en stelt dat de zoon te laat is om zijn proceskosten te verhalen.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 17 februari 2021 geoordeeld dat de zoon in strijd heeft gehandeld met de levenstestamenten van de ouders en heeft hem veroordeeld tot terugbetaling van het gevorderde bedrag aan de moeder. De rechtbank heeft de vorderingen van de zoon in zaak 20-360 afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank heeft ook de kosten voor het rapport van Verstegen Forensics toegewezen aan de moeder, evenals de beslagkosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
Vonnis van 17 februari 2021
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/579067 / HA ZA 19-693 (hierna: 19-693) van
[naam eiseres], in persoon en in haar hoedanigheid van zelfstandig bevoegd vertegenwoordiger van de goederen van de wettelijke gemeenschap van goederen die tijdens haar huwelijk met wijlen
[naam 1]bestond en van diens nalatenschap,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaten: mr. R.J.R.M. de Bok en mr. S.B. Piekaar-Bouthoorn,
procesadvocaat: mr. J.G.M. Roijers,
tegen
[naam gedaagde 1],
wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde,
advocaten: mr. W.T. van Dijk en mr. J.K.S. Verhoek,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/594563 / HA ZA 20-360 (hierna: 20-360) van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaten: mr. W.T. van Dijk en mr. J.K.S. Verhoek,
tegen
[naam gedaagde 2], in persoon en in haar hoedanigheid van zelfstandig bevoegd vertegenwoordiger van de goederen van de wettelijke gemeenschap van goederen die tijdens haar huwelijk met wijlen
[naam 1]bestond en van diens nalatenschap,
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaten: mr. R.J.R.M. de Bok en mr. S.B. Piekaar-Bouthoorn,
procesadvocaat: mr. J.G.M. Roijers.
Partijen in de zaak 19-693 worden hierna respectievelijk ‘moeder’ en ‘de zoon’ genoemd. Partijen in de zaak 20-360 worden hierna respectievelijk ‘de zoon’ en ‘moeder’ genoemd.

1..Het verdere verloop van procedure in beide zaken

1.1.
Het verdere verloop van de procedure in de zaak 19-693 blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 7 oktober 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de akte houdende eiswijziging en overlegging producties van moeder;
  • de akte met producties 13 en 14 van moeder;
  • de ter zitting overgelegde (spreek)notitie zijdens moeder;
  • de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen zijdens de zoon.
1.2.
Het verdere verloop van de procedure in de zaak 20-360 blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 7 oktober 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 47 en 48 van de zoon;
  • de akte houdende eiswijziging en overlegging producties van moeder;
  • producties 49 en 50 van de zoon;
  • de akte met producties 33, 34 en 35 van moeder;
  • de ter zitting over gelegde (spreek)notitie zijdens moeder;
  • de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen zijdens de zoon.
1.3.
Op 12 november 2020 heeft in beide zaken een zitting plaatsgevonden. Moeder is verschenen, bijgestaan door mr. S.B. Piekaar-Bouthoorn. De zoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.K.S. Verhoek. Van deze zitting zijn aantekeningen gemaakt.
1.4.
De rechtbank heeft de uitspraak van het vonnis nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Moeder (geboren op [geboortedatum moeder] ) is in gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [naam 1] (geboren op [geboortedatum vader] hierna genoemd: vader). Zij hebben drie kinderen gekregen, namelijk [naam 2] , [naam 3] en de zoon.
2.2.
Vader en moeder (hierna gezamenlijk genoemd: de ouders) waren eigenaar van een vrijstaand woonhuis en een bedrijfspand met onderliggende grond, plaatselijk bekend [adres 1] en [adres 2] (hierna: het perceel). Tevens waren de ouders eigenaar van veertig garageboxen gelegen aan de [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] .
2.3.
Op 31 juli 2013 is tussen de ouders en de zoon een koopovereenkomst gesloten. Hierin hebben de ouders aan de zoon de optie verleend om het perceel en de veertig garageboxen uiterlijk 31 december 2018 ten titel van koop van hen over te nemen voor € 1.250.000,-.
2.4.
Op de koopovereenkomst tussen de ouders en de zoon zijn twee aanvullingen gemaakt. De eerste aanvulling dateert van 30 januari 2015 en daarin is opgenomen dat indien bij de levering van de verkochte zaken reeds garageboxen aan derden zouden zijn verkocht, dit de door de zoon aan de ouders verschuldigde koopsom met € 7.500,- per garagebox verlaagt en dat de (eventuele) opbrengst per garagebox boven het bedrag van € 7.500,- voor de zoon zou zijn als hij tot de koop zou overgaan.
De tweede aanvulling dateert van 6 november 2015 en daarin is opgenomen dat als de zoon overgaat tot vrijwillige gehele of gedeeltelijke vervreemding van de verkochte zaken, hij verplicht is om de helft van de meeropbrengst aan de erfgenamen van de ouders te vergoeden. Dit onder de opschortende voorwaarde dat beide ouders zijn overleden op het tijdstip van de vervreemding.
2.5.
Van 22 oktober 2013 tot en met 28 september 2015 zijn 26 garageboxen verkocht door vader. Op 16 maart 2016 zijn de overige 14 garageboxen door de ouders verkocht aan de zoon voor in totaal € 105.000,- (€ 7.500,- per garagebox). Uit de nota van afrekening van de notaris volgt dat de notaris met het bedrag van € 105.000,- een bedrag van € 130.750,- heeft verrekend met daarbij de omschrijving “
Verrekening koopsommen van de reeds verkochte garages, conform de afspraak in de aanvulling van de koopovereenkomst van 31 juli 2014(lees: 31 juli 2013)”. Uit de nota van afrekening van de notaris blijkt dat de ouders na deze verrekening aan de zoon verschuldigd zijn gebleven een bedrag van € 25.750,-.
2.6.
De ouders hadden een deel van het perceel (namelijk het bedrijfspand aan de [adres 2] ) sinds 2003 verhuurd aan [naam bedrijf] . Na een conflict is op 3 maart 2017 een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen de ouders samen met de zoon en [naam bedrijf] . Hierin is afgesproken dat de huurovereenkomst op 1 januari 2018 zou eindigen en [naam bedrijf] het bedrijfspand zou verlaten en leeg en ontruimd zou opleveren aan de ouders. In overleg is de opleverdatum twee keer uitgesteld.
2.7.
Op 6 november 2015 heeft zowel vader als moeder een aanvulling op ieders testament opgemaakt. Dit betrof een legaat aan de zoon van € 125.000,-. In het legaat is bepaald dat dit vervalt in het geval het perceel wordt verkocht bij het leven van de ouders.
2.8.
Ook op 6 november 2015 hebben vader en moeder ieder een levenstestament bij de notaris opgemaakt. In beide testamenten is een volmacht aan de zoon gegeven om de belangen van vader en moeder te behartigen. In de levenstestamenten is onder andere het volgende opgenomen omtrent de volmacht:

Hoofdstuk 3. Volmacht
1. Volmachtverlening
(…)
Omvang volmacht
De volmacht is een algemene volmacht in de zin van artikel 3:62 lid 1 Burgerlijk Wetboek en strekt zich uit tot vertegenwoordiging in alle handelingen op het gebied van het personenrecht, het verbintenissenrecht, het familierecht, het zakenrecht, het fiscaal recht, het procesrecht en elk
ander rechtsgebied, waaronder uitdrukkelijk begrepen daden van beschikking met uitzondering van het verrichten van giften.
Deze volmacht geeft daarom onder meer uitdrukkelijk de bevoegdheden aan
de gevolmachtigde om
a. te beschikken over mijn rekeningen en kredieten bij banken en daarvan betalingen aan derden te verrichten, ook via internetbankieren, alsmede om rekeningen te openen en op te heffen:
(…)
Rechtshandelingen met gevolmachtigde
De gevolmachtigde kan bij de vervreemding van mijn goederen alleen namens mij optreden met zichzelf als wederpartij, als de vervreemding plaatsvindt voor de waarde van de goederen die een onafhankelijk taxateur aan deze goederen heeft toegekend.
(…)

2..Rekening en verantwoording

De gevolmachtigde heeft een administratieplicht van alle handelingen die hij als gevolmachtigde namens mij verricht of laat verrichten.
De gevolmachtigde moet, zodra ik dit wens, mij op de hoogte brengen van zijn werkzaamheden en aan mij rekening en verantwoording afleggen over de wijze waarop hij zijn taak heeft volbracht. Na mijn overlijden moet de gevolmachtigde mijn erfgenamen op de hoogte brengen en aan hen de rekening en verantwoording afleggen over de periode waarover tijdens mijn leven geen rekening en verantwoording is afgelegd.
Als de gevolmachtigde mijn belangen niet heeft behartigd op een wijze die redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden, waaronder begrepen het niet naleven van mijn wensen, is hij verplicht eventuele schade die daaruit voortvloeit aan mij, dan wel mijn erfgenamen te vergoeden.
Ik kan de gevolmachtigde schriftelijk decharge verlenen. Na decharge is het niet meer nodig dat de gevolmachtigde mijn erfgenamen op de hoogte brengt en kunnen mijn erfgenamen geen rekening en verantwoording meer van de gevolmachtigde verlangen over de periode waarover tijdens mijn leven rekening en verantwoording is afgelegd.
(…)”
2.9.
De zoon heeft met ABB Ontwikkeling B.V. op 22 november 2018 een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het perceel voor € 2.150.000,-.
2.10.
Op 30 november 2018 hebben de ouders (in feite de zoon met de volmacht) het perceel geleverd aan de zoon voor € 950.000,- (€ 1.250.000,- minus € 300.000,- voor de reeds verkochte garageboxen). Op dezelfde dag heeft de zoon het perceel geleverd aan ABB Ontwikkeling B.V. De ouders hebben na aflossing van hun hypotheken een bedrag van € 171.294,67 ontvangen van de notaris. De zoon heeft met ABB Ontwikkeling B.V. afgesproken dat de ouders tot 31 december 2019 het woonhuis op het perceel mochten blijven gebruiken.
2.11.
In 2018 heeft vader enige tijd een verzorgingstehuis gewoond. Toen hij weer thuis ging wonen in 2019 heeft de zoon een zorgkoppel in huis gehaald dat voor vader zorgde.
2.12.
Op 3 januari 2019 heeft de zoon op kosten van zijn ouders een auto gekocht ten bedrage van € 29.262,60 bij Bedrijfswagens Twente. Dit was een aangepaste auto waarin een rolstoel kon worden vervoerd.
2.13.
Op 4 april 2019 zijn de levenstestamenten door vader en moeder bij notariële akte (gedeeltelijk) herroepen en zijn beide volmachten aan de zoon beëindigd.
2.14.
De ouders hebben Verstegen Forensics een financieel forensisch onderzoek laten doen naar de uitgaven die zijn gedaan door de zoon. Hierin is geconcludeerd dat de zoon € 229.142,57 heeft betaald op grond van de volmachten waarvan vader en moeder de grondslag onduidelijk is.
2.15.
Bij brief van 2 mei 2019 hebben vader en moeder de zoon verzocht om rekening en verantwoording af te leggen.
2.16.
Op 31 mei 2019 heeft vader een nieuw levenstestament opgesteld bij een notaris, nadat de notaris een arts (geriater) onderzoek had laten verrichten naar de wilsbekwaamheid van vader. In dit levenstestament is de zoon opnieuw aangesteld als gevolmachtigde van zijn vader. Daarnaast is in de preambule – voor zover hier van belang – de volgende verklaring van vader opgenomen:
“(…) Ik wil dat mijn zoon [naam zoon] ‘in ere hersteld wordt’. Eerder is bij een notaris een akte gemaakt, waarbij volmacht werd gegeven aan mijn zoon en mijn vrouw. Ik heb de volmacht aan [naam zoon] in april ingetrokken. Ik was het daar eigenlijk niet mee eens, maar ik wist niet meer wie of wat ik moest geloven. Ik heb de volmacht ingetrokken omdat ik door de informatie en druk van mijn vrouw en dochters ben gaan twijfelen of [naam zoon] de volmacht misbruikt heeft. Ik voel me door hen misleid. Mijn dochters zijn boos over sommige dingen, zoals de verkoop van de woning aan [naam zoon] op een eerder moment. Zij vinden dat [naam zoon] ‘voor de muziek uitloopt’ en dat alles eerlijk verdeeld moet worden. Mijn dochters hebben gedaan ‘alsof ik al dood was’.
Ik heb er met [naam zoon] uitgebreid over gesproken en mijn twijfel is weg. Ik wil hem weer als eerste gevolmachtigde aanwijzen. Als tweede mijn vrouw en als laatste mijn dochters samen. (…)”
2.17.
Moeder is een kort gedingprocedure gestart tegen de zoon. Bij uitspraak van 7 augustus 2019 (zaaknummer: C/10/575727 / KG ZA 19-538) van de rechtbank Rotterdam is de zoon veroordeeld om aan moeder € 229.142,57 te betalen, omdat hij in strijd met de volmachten uit de levenstestamenten heeft gehandeld. Bij arrest van 21 januari 2020 (zaaknummer: 200.266.017/01) heeft het gerechtshof Den Haag deze uitspraak bevestigd.
2.18.
Bij beschikking van 24 februari 2020 is ten aanzien van vader een beschermingsbewind en mentorschap ingesteld en is [naam 4] h.o.d.n. [handelsnaam] tot bewindvoerder en mentor benoemd.
2.19.
Vader is op 16 juli 2020 overleden.

3..Het geschil

in de zaak 19-693
3.1.
Moeder heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om voor recht te verklaren dat de zoon in strijd heeft gehandeld met de levenstestamenten van de ouders van 6 november 2015, dan wel met het levenstestament van vader of moeder, en hem te veroordelen tot terugbetaling, althans schadevergoeding, van € 229.142,57, dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. Moeder heeft daarnaast gevorderd de zoon te veroordelen in de kosten van de externe adviseurs van € 7.880,- plus btw en in de buitenrechtelijke incassokosten van € 2.920,71, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. Moeder heeft voorts gevorderd de zoon te veroordelen in de beslagkosten van € 1.245,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Moeder heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de zoon krachtens de aan hem verleende volmachten betalingen heeft verricht van de bankrekeningen van de ouders die alleen hem ten goede zijn gekomen en daarom in strijd zijn met de levenstestamenten.
3.3.
De zoon heeft tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd en zich op het standpunt gesteld dat hij niet heeft gehandeld in strijd met de levenstestamenten.
in de zaak 20-360
in conventie
3.4.
De zoon heeft in conventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, moeder te veroordelen om aan hem te betalen € 136.874,52, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.180,96. Tevens heeft de zoon gevorderd moeder te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
3.5.
Aan zijn vordering heeft de zoon ten grondslag gelegd dat hij de levenstestamenten van zijn ouders niet heeft misbruikt, zodat hij in het kort geding vonnis van 7 augustus 2019 ten onrechte is veroordeeld om betalingen aan zijn moeder te verrichten. Er was sprake van een rekening-courantverhouding tussen vader en de zoon op grond waarvan de zoon de bedragen heeft opgenomen. De berekening van de van de vordering is onjuist geweest en er is daardoor van een te hoog bedrag uitgegaan. De zoon heeft € 229.142,57 betaald aan moeder na het kort gedingvonnis, maar een bedrag van € 115.711,14 is onverschuldigd betaald zodat de zoon dit bedrag terugvordert van moeder. De zoon heeft daarnaast de zorgkosten teruggevorderd die hij voor zijn vader heeft voorgeschoten ten bedrage van € 20.100,- en heeft gevorderd moeder te veroordelen in de kosten van een andere kort gedingdagvaarding ten bedrage van € 1.063,38 toen de ouders de woning niet vrijwillig wilden verlaten.
3.6.
Moeder heeft tot afwijzing van deze vordering geconcludeerd, omdat zij van mening is dat de veroordeling in het kort gedingvonnis wel juist is. De zorgkosten zijn volgens moeder onvoldoende onderbouwd en de zoon is volgens moeder te laat om zijn proceskosten van een kort gedingprocedure nu nog op haar te verhalen.
in reconventie
3.7.
Moeder heeft in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst van 31 juli 2013 en de aanvullingen van 30 januari 2015 en 6 november 2015 vanwege misbruik van omstandigheden zijn vernietigd door moeder per 12 november 2020, althans dat de rechtbank deze vernietigt vanwege misbruik van omstandigheden. Moeder heeft daarnaast gevorderd de zoon te veroordelen tot betaling van € 1.672.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, dan wel de schade te begroten op grond van artikel 6:97 BW of de zoon te veroordelen tot een schadevergoeding op te maken bij staat. Moeder heeft voorts gevorderd de zoon te veroordelen € 1.377,32 aan beslagkosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de zoon te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.8.
Aan haar vordering heeft moeder primair ten grondslag gelegd dat sprake is van misbruik van omstandigheden en dat de overeenkomst daarom is vernietigd of vernietigd moet worden. Subsidiair heeft moeder op grond van artikel 6:162 BW gevorderd om de zoon te veroordelen om het bedrag van € 1.672.500,- (of een ander bedrag aan schadevergoeding) aan haar te betalen.
3.9.
De zoon heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd. Volgens hem is er geen sprake van misbruik van omstandigheden en heeft hij ook niet onrechtmatig jegens moeder gehandeld.

4..De beoordeling

4.1.
In de procedure 19-693 heeft de zoon zich op het standpunt gesteld dat vader geen deel uitmaakt van de procedure en hij heeft daarbij gewezen op een verklaring van vader van 31 mei 2019. Moeder heeft echter gesteld dat zij door het overlijden van vader in zijn plaats is getreden (in haar hoedanigheid van zelfstandig bevoegd vertegenwoordiger van de goederen van de wettelijke gemeenschap van goederen die tijdens haar huwelijk met vader bestond en van diens nalatenschap). Dit is door de zoon niet bestreden, zodat de rechtbank aan zijn betoog voorbij gaat.
4.2.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in beide procedures zullen deze hieronder gezamenlijk behandeld worden. Dit geldt ook voor de vorderingen in conventie en in reconventie in de zaak 20-360. De rechtbank zal als eerste beoordelen of de reconventionele vorderingen in de zaak 20-360 slagen, omdat beantwoording van de vraag of de koopovereenkomst van 31 juli 2013 en de aanvullingen daarop zijn vernietigd of vernietigd moeten worden ook van belang is voor de rest van het geschil.
Geschil in reconventie in zaak 20-360
4.3.
Moeder heeft gesteld dat zij de koopovereenkomst van 31 juli 2013 en de aanvullingen daarop van 30 januari 2015 en 6 november 2015 heeft vernietigd, althans dat deze moeten worden vernietigd, op grond van misbruik van omstandigheden. Moeder heeft in dit kader erop gewezen dat zij en vader kwetsbare ouderen waren, een vertrouwensrelatie hadden met de zoon en dat de koopovereenkomst voor hen zeer nadelige gevolgen heeft.
4.4.
Op grond van art. 3:44 lid 4 BW is van misbruik van omstandigheden sprake wanneer de zoon, die wist of moest begrijpen dat zijn ouders door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen zijn tot het aangaan van de koopovereenkomst en de aanvullingen daarop, het tot stand komen van de koopovereenkomst en aanvullingen daarop heeft bevorderd, ofschoon hetgeen de zoon wist of moest begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
4.5.
Gekeken moet worden naar de omstandigheden ten tijde van het aangaan van de overeenkomst. Volgens moeder waren zij kwetsbare ouderen. Het enkele feit dat zij al in de zeventig waren is echter geen bijzondere omstandigheid. Volgens moeder ging het lichamelijk en geestelijk ook niet goed met hen. Dit standpunt is door moeder echter onvoldoende onderbouwd. De door moeder overgelegde stukken (productie 19: verklaring huisarts, productie 20: verklaring van het verpleeghuis Zorgwaard en producties 32, 33, 34: verklaringen van familie en kennissen) onderbouwen namelijk niet dat vader in 2013 en 2015 al klachten van Parkinsonisme had en evenmin blijkt uit deze stukken dat moeder onder invloed van depressie de overeenkomsten heeft getekend. Moeder was weliswaar al sinds 1998 bekend met depressieve periodes, maar uit de stukken blijkt niet dat zij daar in 2013 en 2015 ook last van had. Vader leed weliswaar aan prostaatkanker, maar niet gesteld of gebleken is dat dat hij daardoor verkeerde in een abnormale geestestoestand, lichtzinnigheid en/of noodstand. Voorts zijn de twee aanvullingen op de koopovereenkomst in hetzelfde jaar zijn gesloten als de twee levenstestamenten en aanvullingen op de testamenten in 2015. De notaris heeft de ouders toen
compos mentisgeacht; de ouders hebben niet gesteld dat deze (levens)testamenten niet overeenkomstig hun wil waren. Daarnaast heeft moeder gesteld dat vader tot 2015 een deel van de garageboxen zelf verkocht heeft en niet de zoon. Dit valt niet te verenigen met haar stelling dat sprake was van een abnormale geestestoestand aan de kant van vader. Voorts blijkt uit de verklaring van vader uit 2019 die is afgelegd tegenover de notaris dat hij het zo gewild heeft. Aan deze verklaring ligt een geriatrische toetsing ten grondslag. Dat vader op dat moment geen volle zinnen meer kon zeggen maakt het voorgaande niet anders, omdat niet gebleken is dat hij hierdoor zijn wil niet meer kon bepalen. De notaris en geriater hebben immers beoordeeld dat vader zijn wil nog wel kon bepalen.
4.6.
De rechtbank is daarnaast onvoldoende gebleken dat de koopovereenkomst (zeer) nadelig voor de ouders was. Volgens moeder was de waarde van het perceel en de garageboxen in 2013 veel hoger dan de waarde die was opgenomen in de koopovereenkomst. Dit is door haar echter onvoldoende onderbouwd door alleen te verwijzen naar de WOZ-waardes in de aangiften inkomstenbelastingen 2013 en 2014. De zoon heeft deze WOZ-waardes namelijk gemotiveerd bestreden met zijn verwijzing naar het overzicht met WOZ-waardes van de woning afkomstig van de Rijksoverheid (productie 48). Het had gelet hierop op de weg van moeder gelegen om nader te onderbouwen dat de afgesproken verkoopprijs te laag was, maar dat heeft ze niet gedaan. Daarnaast was een groot deel van het perceel en de garageboxen verhuurd, hetgeen een negatief effect heeft, althans kan hebben op de waarde in het economische verkeer.
Moeder heeft voorts gesteld dat zij is benadeeld, omdat er in de koopovereenkomst geen rekening is gehouden met de waardestijging in de toekomst. Hoewel het opmerkelijk is dat er geen bepaling voor waardestijging is opgenomen in de koopovereenkomst, is dit in geval van een familierelatie niet ongebruikelijk. Voorts was geen sprake van een optie tot koop met een onbepaalde periode, nu in de koopovereenkomst was overeengekomen dat de zoon uiterlijk 31 december 2018 de onroerende zaken moest afnemen. Een eventuele waardestijging kan dus verdisconteerd zijn in de verkoopprijs.
Het feit dat de ouders in de jaren 2013 tot en met 2018 wel de vaste lasten voor de woning hebben betaald, leidt evenmin tot de conclusie dat zij zijn benadeeld door de verkoop. De ouders hebben immers in de woning gewoond in die periode, zodat zij ook de lusten gehad hebben. Daarnaast hebben zij ook de huurinkomsten ontvangen van het bedrijfsperceel naast de woning en de garageboxen. Voorts is gesteld noch gebleken dat in de jaren 2013 tot en met 2018 door de ouders bedragen zijn afgelost op hypotheken die zij nog hadden en zij daardoor benadeeld zijn.
De rechtbank weegt tevens bij haar beoordeling mee dat de ouders zelf in 2015 een overeenkomst hebben gesloten waarbij ten aanzien van de garageboxen is uitgegaan van dezelfde waarde als in 2013, zodat er toen kennelijk geen sprake was van een waardestijging dan wel deze niet relevant was door de ouders. Later in 2015 is ook nog een overeenkomst gesloten waarin de zoon de helft van de meeropbrengst aan de erfgenamen dienden te vergoeden. Kennelijk waren de ouders zich er toen wel van bewust dat de waarde zou kunnen stijgen en de zoon bij een verkoop aan een derde mogelijk een hogere opbrengst zou krijgen.
Het onroerend goed was volgens de ouders bedoeld voor hun oudedagsvoorziening. Gelet hierop is het geen nadeel voor hen als het verkocht zou worden. Immers, om het daadwerkelijk hun oudedagsvoorziening te laten zijn moest het wel liquide gemaakt worden. De rechtbank merkt hierbij nog op dat onvoldoende is gebleken dat de ouders daadwerkelijk (zeer) vermogend waren. De ouders hadden onroerend goed, maar hierop rustte nog een hypotheekschuld. Naast de huuropbrengsten hadden de ouders alleen hun AOW-uitkering (en later PGB-budget) aan inkomsten. Ter onderbouwing van hun vermogen heeft moeder alleen verwezen naar pagina 2 onder 10 van het rapport van Verstegen Forensics waaruit blijkt dat het vermogen in 2014 € 883.318,- was, in 2015 € 776.950,-, in € 2016 € 600.180,- en in 2017 € 405.084,-. In dit rapport wordt echter geen onderbouwing gegeven van dit vermogen met bijvoorbeeld bankafschriften waaruit deze saldo’s blijken, terwijl dit vermogen door de zoon wel wordt betwist. Het rapport onderbouwt derhalve onvoldoende dat de ouders daadwerkelijk (zeer) vermogend waren, zodat de verkoop van hun onroerend goed niet perse nadelig is.
4.7.
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, alles in zijn geheel en in samenhang bezien, van oordeel dat geen sprake is van misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 BW. Dit betekent dat de koopovereenkomst en de aanvullingen daarop niet rechtsgeldig zijn vernietigd of vernietigd moeten worden. De gevorderde verklaring voor recht wordt daarom afgewezen.
4.8.
Subsidiair heeft moeder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onrechtmatige daad. Moeder heeft daaraan echter ten grondslag gelegd dat sprake is van misbruik van omstandigheden, terwijl daarvan gelet op wat hiervoor is overwogen geen sprake is. Derhalve kan niet geoordeeld worden dat de zoon onrechtmatig jegens zijn ouders heeft gehandeld.
4.9.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is er geen grondslag om de door de ouders gevorderde schadevergoeding toe te kennen en komen de in reconventie gevorderde beslagkosten ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Geschil in zaak 19-693 en in conventie in zaak 20-360
4.10.
Moeder heeft in de zaak 19-693 gevorderd dat de zoon wordt veroordeeld om als schadevergoeding een bedrag van € 229.142,57 te betalen, omdat de zoon van de bankrekeningen van de ouders bedragen heeft afgehaald die niet overeenkomstig de volmachten zijn. Moeder heeft aan dit bedrag het rapport van Verstegen Forensics ten grondslag gelegd. Het gaat om de volgende banktransacties:
  • € 53.250,- aan overboekingen aan de zoon;
  • € 6.050,- aan Rijlaarsdam;
  • € 45.000,- aan Venekamp;
  • € 29.262,60 aan Bedrijfswagens Twente;
  • € 7.398,- aan Hopmans Fietsgigant;
  • € 17.467,25 aan De Neef Advocaten;
  • € 12.775,- aan Juwelier A.P. van Willigen;
  • € 57.939,- aan ABN Creditcard.
De zoon heeft deze bedragen inmiddels aan moeder terugbetaald, nadat hij in de kort gedingprocedure bij de rechtbank en het hof is veroordeeld tot betaling van deze bedragen.
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat de zoon heeft erkend dat hij de hiervoor genoemde banktransacties heeft verricht. De vraag die beantwoord zal moeten worden is of deze overeenkomstig de volmacht van de ouders in de levenstestamenten zijn gedaan. Als dat niet het geval is dan zal de zoon op grond van bepalingen uit de levenstestamenten aan moeder bij wijze van schadevergoeding moeten terugbetalen. De rechtbank merkt hierbij op dat de zoon in deze procedures in eerste instantie heeft betwist dat hij het gehele bedrag moet terugbetalen, maar dat hij zich later op het standpunt is gaan stellen dat hij een bedrag van € 113.431,43 moet terugbetalen aan moeder. Volgens de zoon moet moeder gelet hierop worden veroordeeld moet om € 115.711,14 aan hem terug te betalen van het bedrag dat hij na het kort gedingvonnis heeft betaald aan moeder. De rechtbank zal hieronder eerst per banktransactie beoordelen welk bedrag de zoon aan zijn moeder moet terugbetalen. Daaruit vloeit dan voort welk bedrag door de zoon onverschuldigd betaald is aan moeder.
Overboekingen zoon/Hopmans Fietsgigant/Juwelier A.P. van Willigen/Creditcard
4.12.
De zoon heeft erkend dat hij met behulp van de volmachten overboekingen naar zichzelf heeft gedaan, dat de betalingen aan Hopmans Fietsgigant en Juwelier A.P. van Willigen privébetalingen van hemzelf zijn en dat hij privébetalingen heeft verricht met de creditcard van ouders. Wel heeft de zoon gesteld dat wat de overboekingen betreft slechts een bedrag van € 44.250,- voor zijn rekening komt in plaats van € 53.250,- en dat wat de creditcardbetalingen betreft moeder € 430,69 teveel heeft teruggevorderd. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Moeder heeft een uitgebreid rapport overgelegd van Verstegen Forensics. De zoon heeft met de opsomming van bedragen (productie 42) onvoldoende bestreden dat de in dat rapport opgenomen berekening van de creditcardbetalingen door hem niet klopt. Ditzelfde geldt voor de overboekingen aan hemzelf. De enkele verwijzing naar een aantal overboekingen uit 2017 is onvoldoende onderbouwing van zijn stelling dat hij meer aan zijn ouders heeft terugbetaald dan waar Verstegen Forensics mee gerekend heeft. Gelet hierop wordt van de juistheid van deze bedragen uitgegaan.
De zoon heeft aan deze door hem opgenomen bedragen ten grondslag gelegd dat hij een rekening-courantverhouding had met vader na de verkoop van de garageboxen in maart 2016. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verwezen naar productie 25 bij de dagvaarding in de procedure 20-360. Moeder heeft deze rekening-courantverhouding echter betwist. De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of er sprake was van een rekening-courantverhouding, omdat de zoon heeft erkend dat hij deze bedragen aan zijn ouders verschuldigd is. Of dit op grond van een rekening-courantverhouding is of op grond van een andere grondslag is door de erkenning niet meer van belang.
De zoon heeft daarnaast nog gesteld dat de huurbetalingen voor de garageboxen aan zijn ouders verricht zijn en dat deze in mindering moeten komen op de bedragen die hem ten goede zijn gekomen, omdat hij toen al eigenaar was van de garageboxen. Het is de rechtbank echter niet duidelijk geworden hoe de zoon deze berekening gemaakt heeft en om welk bedrag het precies gaat. Als daar het rekening-courantoverzicht van productie 25 aan ten grondslag ligt in samenhang gelezen met productie 40, dan had het op de weg van de zoon gelegen om dit nader toe te lichten. Nu hij dat niet gedaan heeft, is de rechtbank van oordeel dat de zoon onvoldoende heeft onderbouwd welk bedrag aan huurbetalingen in mindering moet worden gebracht en dat daarmee dus geen rekening wordt gehouden.
Het voorgaande betekent dat de zoon zal worden veroordeeld om de overboekingen aan hemzelf (€ 53.250,-), de creditcardbetalingen (€ 57.939,-) en de betalingen aan Hopmans Fietsgigant (€ 7.398,-) en Juwelier A.P. van Willigen (€ 12.775,-) volledig aan moeder te betalen.
Rijlaarsdam en deel facturen De Neef Advocaten
4.13.
De zoon heeft om zijn moverende redenen geen terugbetaling gevorderd van het bedrag van € 6.050,- voor Rijlaarsdam en heeft erkend dat van de facturen van De Neef Advocaten een bedrag van € 10.235,15 voor zijn rekening moet komen. De zoon zal gelet hierop ook worden veroordeeld om deze bedragen aan moeder te betalen.
Venekamp en ander deel facturen De Neef advocaten
4.14.
De bedragen zijn betaald aan Venekamp en De Neef Advocaten (restantbedrag van € 7.232,10) zijn volgens de zoon aan de ouders ten goede zijn gekomen. Moeder heeft echter betwist dat Venekamp en De Neef Advocaten in het belang van de ouders zijn ingeschakeld door de zoon. De rechtbank volgt moeder in haar stelling. Venekamp en De Neef Advocaten zijn door de zoon ingeschakeld na het sluiten van de koopovereenkomst in 2013. Deze werkzaamheden zagen op het geschil met [naam bedrijf] . Volgens de zoon wilden de ouders van deze huurder af. De zoon heeft echter ook een zeer groot belang hierbij gehad, omdat hij het perceel uiteindelijk zou kopen van zijn ouders. Een perceel zonder huurder heeft meer waarde dan een perceel met huurder. De rechtbank is van oordeel dat de zoon gelet hierop nader had moeten onderbouwen wat het belang van de ouders was, maar dat heeft hij niet gedaan. Dit betekent dat het ervoor worden gehouden dat de zoon niet het belang van de ouders gediend heeft met de inschakeling van Venekamp en De Neef Advocaten, zodat hij in strijd met de levenstestamenten heeft gehandeld en hij deze bedragen aan zijn ouders zal moeten terugbetalen.
Bedrijfswagen Twente
4.15.
Als laatste moet nog beoordeeld worden of de auto bij Bedrijfswagen Twente is gekocht in het belang van de ouders. De rechtbank gelooft de zoon in zijn stelling dat deze auto voor vader was. Het is echter de vraag of de auto ook in het belang van vader is aangeschaft, nu dit immers wel een vereiste is in de levenstestamenten. Moeder heeft gesteld dat zij en vader per taxi vervoerd konden worden als dat nodig was en dat dit ook regelmatig gebeurde. Dit is door de zoon niet bestreden. De rechtbank is van oordeel dat de zoon gelet hierop onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in het belang van zijn ouders de auto heeft aangeschaft. Ook is niet gebleken dat dit in overleg met de ouders is gegaan. Dit betekent dat hij ook wat dit betreft in strijd met de volmachten heeft gehandeld. De zoon wordt daarom veroordeeld om ook de kosten van de auto aan moeder te vergoeden.
4.16.
De slotsom van wat hiervoor is overwogen is dat de zoon in de procedure 19-693 – gelijk aan de kort gedingprocedure – zal worden veroordeeld om het bedrag van € 229.142,57 aan moeder terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het gevolg hiervan is dat in de procedure 20-360 in conventie wordt afgewezen dat de moeder een bedrag van € 115.711,14 ten titel van onverschuldigd betaling aan de zoon moet terugbetalen, omdat gelet op het voorgaande dit immers niet onverschuldigd is betaald.
4.17.
De rechtbank is gelet op het voorgaande ook van oordeel dat de gevorderde verklaring voor recht in de procedure 19-693 moet worden toegewezen. Ook al blijft in het midden of sprake was van een rekening-courantverhouding waarmee een deel van de betalingen misschien niet tegen de wens van in ieder geval de vader in zijn gedaan, dan nog blijft staan dat de zoon andere betalingen heeft verricht die niet overeenkomstig de volmacht waren. De zoon heeft een deel van deze betalingen ook erkend, zoals de betaling aan Rijlaarsdam en een deel van de betaling aan De Neef Advocaten. Uit de verklaring van vader van 31 mei 2019 blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat vader van oordeel is dat er in zijn geheel geen sprake is van misbruik van de volmacht, want de verklaring is daarvoor te algemeen. De rechtbank zal daarom voor recht verklaren dat de zoon in strijd heeft gehandeld met de levenstestamenten van de ouders.
Zorgkosten
4.18.
De zoon heeft in de procedure 20-360 in conventie tevens gevorderd dat moeder wordt veroordeeld om de zorgkosten van vader die hij heeft voorgeschoten vanaf april 2019 te betalen. De moeder heeft deze kosten betwist, omdat vader hiervoor een PGB-budget ontving dat werd overgemaakt naar de zoon. De rechtbank overweegt wat deze kosten betreft dat de zoon onvoldoende heeft onderbouwd dat het PGB-budget ontoereikend was. De zoon heeft facturen overgelegd ten bedrage van € 1.800,- en € 2.100,- per maand. Het PGB-budget was echter € 3.200,- per maand, zodat de facturen hieruit betaald hadden kunnen worden. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Kosten kort geding
4.19.
De zoon heeft voorts in de procedure 20-360 in conventie gevorderd dat moeder wordt veroordeeld in zijn proceskosten van het kort geding dat hij begin 2020 tegen zijn had ingesteld. Deze kosten komen echter voor rekening van de zoon. De zoon heeft het kort geding ingetrokken voordat deze op zitting is behandeld. Het had in dit geval op de weg van de zoon gelegen om bij de intrekking de voorzieningenrechter te verzoeken om te beslissen op de proceskostenveroordeling. De zoon heeft dat echter niet gedaan. Er is geen grondslag om moeder nu nog in die proceskosten te veroordelen, zodat deze vordering daarom ook wordt afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.20.
Gelet op het voorgaande is er geen grondslag om moeder in de procedure 20-360 in conventie in de buitengerechtelijke incassokosten van de zoon te veroordelen.
In de procedure 19-639 heeft moeder ook buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Het moeder gevorderde bedrag van € 2.920,71 is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De onderhavige vordering – schadevergoeding – heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport BGK-Integraal 2013, waarbij voor de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten aansluiting zal worden gezocht bij de staffel zoals opgenomen in het Besluit. Op grond van de bij dagvaarding overgelegde producties is de rechtbank van oordeel dat moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, die meer bevatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier, zodat de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
Externe adviseurs
4.21.
Moeder heeft betaling gevorderd van een bedrag van € 7.880,- te vermeerderen met btw. Dit zijn de kosten die zij heeft gemaakt voor externe adviseurs. Deze kosten bestaan uit een bedrag van € 2.380,- aan juridische kosten voor de vaststelling van aansprakelijkheid en schade en € 5.500,- voor het rapport van Verstegen Forensics. De rechtbank is van oordeel dat de juridische kosten onder de proceskostenveroordeling vallen en daarom worden afgewezen. De kosten voor het rapport van Verstegen Forensics komen naar het oordeel van de rechtbank wel voor vergoeding in aanmerking gelet op wat hiervoor is overwogen. De zoon wordt daarom veroordeeld om een bedrag van € 5.500,- te vermeerderen met btw aan moeder te betalen. De hierover gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals gevorderd, omdat daartegen geen verweer is gevoerd.
Beslagkosten
4.22.
Moeder heeft beslagkosten gevorderd ten bedrage van € 1.245,-. Nu deze kosten gelet op het voorgaande terecht zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten door de zoon niet is bestreden, zal de rechtbank de zoon veroordelen om deze kosten aan de zoon te betalen.
Proceskosten in 19-693 en 20-360
4.23.
Omdat sprake is van een familierelatie tussen partijen en omdat beide partijen deels in het gelijk, deels in het ongelijk worden gesteld ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in alle procedures tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
in de zaak 19-693
verklaart voor recht dat de zoon in strijd heeft gehandeld met de levenstestamenten van de ouders van 6 november 2015;
veroordeelt de zoon om aan moeder te betalen een bedrag van € 229.142,57, te
vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de afschrijving van de betalingen tot aan de dag van algehele voldoening;
verstaat dat op het door de zoon aan moeder te betalen bedrag in mindering wordt gebracht hetgeen hij reeds uit hoofde van de kort geding-procedure als vermeld onder 2.17 aan haar heeft voldaan;
veroordeelt de zoon tot betaling aan moeder van de gemaakte kosten voor Verstegen Forensics ten bedrage van € 5.500,- te vermeerderen met btw, het totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt de zoon tot betaling aan moeder van de beslagkosten ten bedrage van € 1.245,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de zaak 20-360
in conventie
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.
3120