Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 21 januari 2019,
- de verwijzing van de zaak naar de parkeerrol,
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 5 november 2020,
- de reactie van de vrouw op het (buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte) proces-verbaal (faxbericht van 11 november 2020),
- de reactie van de man op het (buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte) proces-verbaal (faxbericht van 23 november 2020),
- de akte van de man voor de rolzitting van 9 december 2020 (tevens bevattend een
- de “antwoordakte tevens akte vermeerdering van eis” van de vrouw voor de rolzitting van 6 januari 2021,
- de overgelegde producties.
2..De feiten
gelast de wijze van verdeling van de gemeenschap zoals weergegeven onder in de rechtsoverwegingen 2.10.4 tot en met 2.10.20.”
Inboedel (woning en schuur) en aanhangwagen
- dat de vader van de vrouw (die in 1990 was geëmigreerd naar Brazilië) in 2010 is overleden in Brazilië,
- dat partijen van mening verschillen of de nalatenschap van de vader van de vrouw in de huwelijksgemeenschap valt,
- dat tussen partijen vaststaat dat de vader van de vrouw geen testament heeft opgesteld en dat dus ook geen sprake is van een clausule in dat testament dat zijn nalatenschap niet in een gemeenschap valt (de zogeheten uitsluitingsclausule),
- dat de rechtbank van oordeel is dat de nalatenschap van de vader van de vrouw in de huwelijksgemeenschap valt,
- dat geen van partijen opgave heeft gedaan van de bestanddelen of de waarde van deze nalatenschap,
- dat de vrouw, zodra zij bewijsstukken heeft over de bestanddelen of de waarde van deze nalatenschap, deze aan de man dient te verstrekken,
- dat de vrouw de helft van de waarde van haar aandeel in deze nalatenschap aan de man moet betalen.
3..De vordering
4..De beoordeling
antwoordakte tevens akte vermeerdering van eis” van de vrouw voor de rolzitting van 6 januari 2021 bevat, anders dan de tenaamstelling doet vermoeden, geen eisvermeerdering. De rechtbank begrijpt dat sprake is van een verschrijving en dat het hier gaat om een antwoordakte op de eiswijziging van de man.
inhoud van de schuur.’ Er kan geen misverstand over bestaan om welke goederen het gaat want de deurwaarder heeft beschreven welke goederen getroffen zijn door het door het - in opdracht van de man - gelegde maritale beslag. De man erkent een aantal goederen (wel) opgehaald hebben: de aanhangwagen en een airco-vulstation. De vrouw dient veroordeeld te worden tot afgifte van hetgeen de man nog mist. Bij het ophalen op 10 februari 2018 uit de Shurgard van door de vrouw opgeslagen spullen heeft hij aangegeven wat ontbrak, zoals de grote compressor en de 2-kolom hefbrug. Als de vrouw de ontbrekende spullen niet afgeeft dient zij veroordeeld te worden tot betaling van een schadevergoeding van € 20.000. De man begroot zijn schade aan de hand van de vervangingswaarde, die door de man is geschat.
“Zowel de inboedel van de schuur als de persoonlijke eigendommen van [naam eiser] zijn volgens afspraak naar Shurgard in Dordrecht gebracht voor opslag en uiteindelijk op 10 februari 2018 aldaar opgehaald. [naam eiser] wilde niet tekenen voor ontvangst. De goederen zijn voor die tijd vastgelegd op foto’s en gezien door de volgende personen:”(volgt namen getuigen en handtekeningen.)
- de vrouw was aldus houder van de desbetreffende goederen. De bewijslast rust in beginsel op de vrouw dat zij de goederen heeft afgegeven aan de man (populair gezegd: “wie op de eieren zit, moet laten zien waar ze zijn gebleven”). Dit oordeel wordt niet anders doordat de vrouw er voor gekozen heeft om goederen van de man elders op te laten slaan. Deze opslag geschiedde in haar opdracht en de opslag impliceert niet dat de man alsnog bezitter werd van de goederen.
- de man stelt, onvoldoende weersproken, dat hij de vrouw veelvuldig heeft aangeschreven om zijn (resterende) goederen te verkrijgen zonder dat de vrouw daarop reageerde. Het ligt weinig voor de hand dat de man dat zou doen als hij al zijn goederen al had.
- de vrouw is weinig concreet in haar stellingname. De vrouw stelt weliswaar dat de man meermaals goederen heeft meegenomen, maar zij heeft kennelijk niet afgeturfd welke goederen de man bij welke gelegenheid heeft meegenomen. Wat precies is meegenomen en wat niet is onduidelijk gebleven. Dit komt voor risico van de vrouw. In zoverre is haar verweer dat zij alle goederen aan de man heeft afgegeven niet voldoende onderbouwd. In het bijzonder had het op de weg van de vrouw gelegen te reageren op het door de man gestelde gemis van (ook voor niet-technisch onderlegde personen te herkennen goederen als:) de diverse autobanden, ook winterbanden Espace, werkbank met bankschroef, de helft van 25 kub kachelhout, de elektrische houtkloofmachine met tafel, de computer.
- de vrouw heeft de man een financiële vergoeding aangeboden die door de man niet is aanvaard. De vrouw stelt dat dit aanbod geen erkenning van aansprakelijkheid inhoudt maar slechts een voorstel tot schikking is, ter beslechting van het geschil.
- uit de door de man overgelegde foto’s en het proces-verbaal van het maritaal beslag blijkt dat hij veel professioneel (auto) gereedschap had. Dit professionele gereedschap maakt onderdeel uit van de “inhoud van de schuur” die blijkens de echtscheidingsbeschikking aan de man toekwam.
- de man erkent dat hij een aantal goederen heeft verkregen van de vrouw. De man heeft ook goederen afgehaald in de opslag waar de vrouw deze goederen had ondergebracht. Uit de door de vrouw overgelegde foto’s van het afvoeren van de (resterende) inhoud van de schuur naar Shurgard blijkt dat er veel grote en zware apparaten /stukken gereedschap op een grote aanhangwagen zijn weggebracht.
- de stellingname van de man is niet geheel consistent. In de dagvaarding staat dat de man nog niet heeft: sigaren bandjesverzameling, set zilveren munten, kachelstooksetje Italië, kinder- en vakantiefoto’s en ABA slangklemmenrek. Op de eerste zitting heeft de man echter verklaard dat hij deze goederen inmiddels (deels) wel heeft.
- ten onrechte gaat de man uit van de vervangingswaarde. Het ging niet om nieuwe goederen maar om goederen die al bij de man in gebruik waren. Uitgegaan moet worden van de waarde in gebruikte staat.
- de stelling van de man dat de nieuwwaarde € 20.000 was, is niet onderbouwd. De rechtbank heeft niet of nauwelijks inzicht in ouderdom en aanschafwaarde van de diverse door de man verlangde goederen. Dit komt voor risico van de man, nu het op zijn weg ligt om zijn schade deugdelijk te onderbouwen.
- de man heeft onder randnummer 49 van zijn dagvaarding een bewijsaanbod gedaan dat niet concreet is. Er staat slechts dat de man bewijs aanbiedt van al zijn stellingen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door het laten horen van getuigen waarom de man zelf. De rechtbank kan aldus niet beoordelen of het (getuigen)bewijsaanbod aan de eis voldoet dat het ter zake dienend moet zijn (art. 166 lid 1 Rv.), zodat aan dit aanbod voorbij wordt gegaan.
- uit de wet volgt dat de rechter, indien de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, deze mag schatten.
gezag van gewijsdeheeft, oftewel is hetgeen in die beschikking is beslist ook bindend in de onderhavige procedure.