ECLI:NL:RBROT:2021:1389

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
C/10/599889 / HA ZA 20-654
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij beroep op gezag van gewijsde in erfrechtelijke geschil tussen ex-echtgenoten

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2021, gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw, voormalige echtelieden, over de verdeling van een erfenis en goederen na hun echtscheiding. De partijen waren op 3 juni 1994 gehuwd in gemeenschap van goederen, maar de echtscheiding werd uitgesproken op 23 februari 2016. De man had maritaal beslag laten leggen op roerende goederen van de huwelijksgemeenschap en er ontstond een geschil over de verdeling van deze goederen en de nalatenschap van de vader van de vrouw, die in Brazilië was overleden.

De rechtbank oordeelde dat er een testament was waarin stond dat de nalatenschap van de vader van de vrouw niet in de huwelijksgemeenschap viel. Dit leidde tot de conclusie dat de vrouw de erfenis niet hoefde te delen met haar ex-man. De man vorderde onder andere afgifte van goederen en inzage in de nalatenschap, maar de rechtbank oordeelde dat de vrouw niet verplicht was om deze informatie te verstrekken, omdat de man zich misbruik maakte van zijn bevoegdheid door te verwijzen naar de eerdere echtscheidingsbeschikking.

De rechtbank kende de man een schadevergoeding van € 4.000 toe voor goederen die hij niet had ontvangen, maar wees de overige vorderingen af. De proceskosten werden gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis benadrukt het belang van het respecteren van testamentaire bepalingen en de gevolgen van misbruik van recht in erfrechtelijke geschillen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/599889 / HA ZA 20-654
Vonnis van 17 februari 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. A.J.C. van Bemmel te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord,
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 21 januari 2019,
  • de verwijzing van de zaak naar de parkeerrol,
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 5 november 2020,
  • de reactie van de vrouw op het (buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte) proces-verbaal (faxbericht van 11 november 2020),
  • de reactie van de man op het (buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte) proces-verbaal (faxbericht van 23 november 2020),
  • de akte van de man voor de rolzitting van 9 december 2020 (tevens bevattend een
niet onaangekondigde eiswijziging),
  • de “antwoordakte tevens akte vermeerdering van eis” van de vrouw voor de rolzitting van 6 januari 2021,
  • de overgelegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalige echtelieden. Partijen zijn op 3 juni 1994 gehuwd in gemeenschap van goederen. De echtscheiding is uitgesproken bij beschikking van 23 februari 2016 van de rechtbank Rotterdam. De echtscheiding is op 24 juni 2016 ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
2.2.
Voorafgaand aan de indiening van het verzoek tot echtscheiding, heeft de man maritaal beslag laten leggen op roerende goederen van de huwelijksgemeenschap. Dat was op 5 februari 2015. De deurwaarder heeft daarbij een beschrijving opgemaakt van hetgeen aan roerende goederen in beslag is genomen.
2.3.
In de echtscheidingsbeschikking is onder meer beslist: “
gelast de wijze van verdeling van de gemeenschap zoals weergegeven onder in de rechtsoverwegingen 2.10.4 tot en met 2.10.20.
2.4.
In de echtscheidingsbeschikking is onder meer geoordeeld over de gemeenschappelijke inboedelgoederen en over een nalatenschap van de in Brazilië overleden vader van de vrouw.
2.5.
Wat betreft de inboedel is in de echtscheidingsbeschikking geoordeeld:

Inboedel (woning en schuur) en aanhangwagen
2.10.8
Partijen zijn het eens over het volgende.
Aan de man wordt toegedeeld:
- de inhoud van de schuur;
- de klover;
- het overige gereedschap (partijen genoegzaam bekend);
- de aanhangwagen;
- zijn deel van de Lego;
- postzegelverzameling;
- sigarenbandjesverzameling;
- set gulden munten;
- houten tuinset;
- trouwbijbel;
- de helft van het kachelhout;
- stooksetje gekocht in Italië;
- de helft van de vakantie- en kinderfoto’s.
Aan de vrouw wordt toegedeeld:
- Boretti oven,
- naaimachine
- lange ladder
- pannen;
- beddengoed;
- koffiebonen machine;
- klein bankje van de houten tuinset;
- de helft van het kachelhout;
- de helft van de vakantie- en kinderfoto’s.
2.10.9
De takel, de boiler en de leidingen zullen in de schuur achter blijven.
Voor het overige behoudt ieder wat hij of zij reeds onder zich heeft. Deze verdeling vindt plaats zonder enige verrekening van waarde.”
2.6.
Wat betreft de nalatenschap van de overleden vader van de vrouw is in de rechtsoverwegingen 2.10.17 tot en met 2.10.19 van de echtscheidingsbeschikking geoordeeld, samengevat:
  • dat de vader van de vrouw (die in 1990 was geëmigreerd naar Brazilië) in 2010 is overleden in Brazilië,
  • dat partijen van mening verschillen of de nalatenschap van de vader van de vrouw in de huwelijksgemeenschap valt,
  • dat tussen partijen vaststaat dat de vader van de vrouw geen testament heeft opgesteld en dat dus ook geen sprake is van een clausule in dat testament dat zijn nalatenschap niet in een gemeenschap valt (de zogeheten uitsluitingsclausule),
  • dat de rechtbank van oordeel is dat de nalatenschap van de vader van de vrouw in de huwelijksgemeenschap valt,
  • dat geen van partijen opgave heeft gedaan van de bestanddelen of de waarde van deze nalatenschap,
  • dat de vrouw, zodra zij bewijsstukken heeft over de bestanddelen of de waarde van deze nalatenschap, deze aan de man dient te verstrekken,
  • dat de vrouw de helft van de waarde van haar aandeel in deze nalatenschap aan de man moet betalen.
2.7.
Partijen hebben geen hoger beroep aangetekend van de beslissing over de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
2.8.
Partijen hebben “medio juni/juli 2017” een convenant gesloten. Dit was naar aanleiding van een door de vrouw opgestart kort geding over toedeling van de gemeenschappelijke woning. In het convenant is vastgelegd dat de vrouw de man € 84.000 moet betalen wegens overbedeling van de vrouw. In het convenant staat dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de inboedel.
2.9.
De vader van de vrouw blijkt (wél) bij testament beschikt te hebben over zijn nalatenschap. De vader heeft een (Nederlands) testament laten opmaken op 26 augustus 1998. In het testament staat dat erflater uitdrukkelijk bepaalt dat “hetgeen uit mijn nalatenschap wordt verkregen, alsmede de vruchten daarvan, nimmer zal vallen in enige goederengemeenschap, als bedoeld in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarin de verkrijgenden gerechtigd zijn of te eniger tijd gerechtigd worden.”

3..De vordering

3.1.
De man vorderde voorafgaand aan zijn eiswijziging, samengevat, uitvoerbaar bij voorraad:
I afgifte van goederen, vermeld op de lijst in productie 9 van de man, op straffe van verbeurte van een dwangsom, subsidiair veroordeling van de vrouw tot betaling van een vervangende schadevergoeding van € 20.000,
II veroordeling van de vrouw om inzage te geven in de omvang en waarde van de nalatenschap van haar vader, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
III veroordeling van de vrouw om bij de notaris in Brazilië een beschrijving op te vragen van de omvang en waarde van nalatenschap van haar vader, en deze beschrijving af te geven aan de man, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
IV met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
In zijn eiswijziging heeft de man zijn deelvorderingen inzake de nalatenschap van de vader
van de vrouw enigszins aangepast.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
De stellingen en weren zullen waar nodig in de beoordeling worden betrokken.

4..De beoordeling

4.1.
In deze zaak hebben twee comparities van partijen plaatsgevonden, waarvan de tweede ten overstaan van de rechter die onderhavig vonnis wijst en de eerste ten overstaan van een andere rechter. Dit is niet het soort rechterswisseling waarvoor toestemming aan partijen gevraagd moet worden. Integendeel, deze rechterwisseling doet recht aan het uitgangspunt dat het vonnis in beginsel moet worden gewezen door de rechter ten overstaan van wie de (meest recente) mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.
4.2.
De “
antwoordakte tevens akte vermeerdering van eis” van de vrouw voor de rolzitting van 6 januari 2021 bevat, anders dan de tenaamstelling doet vermoeden, geen eisvermeerdering. De rechtbank begrijpt dat sprake is van een verschrijving en dat het hier gaat om een antwoordakte op de eiswijziging van de man.
4.3.
Het is niet nodig om te beoordelen of de eiswijziging van de man toelaatbaar is. Hierna zal blijken dat de desbetreffende deelvorderingen, die betrekking hebben op de nalatenschap van de vader van de vrouw, toch al niet toewijsbaar zijn. Daarom zal de rechtbank de volgorde blijven aanhouden van het petitum van de man in zijn dagvaarding.
vordering I
4.4.
Standpunt man: de vrouw heeft verzuimd een aantal roerende goederen die uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap aan de man toebehoren, aan hem af te geven. Het betreft de goederen die de man opsomt in zijn productie 9. Op de eerste zitting heeft de man verklaard dat het hem te doen is om de aan hem toebedeelde ‘
inhoud van de schuur.’ Er kan geen misverstand over bestaan om welke goederen het gaat want de deurwaarder heeft beschreven welke goederen getroffen zijn door het door het - in opdracht van de man - gelegde maritale beslag. De man erkent een aantal goederen (wel) opgehaald hebben: de aanhangwagen en een airco-vulstation. De vrouw dient veroordeeld te worden tot afgifte van hetgeen de man nog mist. Bij het ophalen op 10 februari 2018 uit de Shurgard van door de vrouw opgeslagen spullen heeft hij aangegeven wat ontbrak, zoals de grote compressor en de 2-kolom hefbrug. Als de vrouw de ontbrekende spullen niet afgeeft dient zij veroordeeld te worden tot betaling van een schadevergoeding van € 20.000. De man begroot zijn schade aan de hand van de vervangingswaarde, die door de man is geschat.
4.5.
Standpunt vrouw: de man heeft alles al. De man had aanvankelijk onbeperkte toegang (op afgesproken dagen van de week) tot de schuur bij de woning, waarin zijn goederen ten behoeve van zijn werk en hobby stonden. De man heeft meermaals veel goederen meegenomen. Getuigen (buren) kunnen dit bevestigen. Dat gebeurde in de periode na het maritaal beslag en voordat partijen ter zitting van 19 januari 2016 overeenstemming bereikten over de verdeling van de inboedel, maar ook nog weer na die zitting. Vanwege de beslaglegging werd van de man verlangd dat hij spullen, waarop beslag was gelegd, terugbracht, maar dat weigerde hij. De man weigerde ook te tekenen voor ontvangst van de goederen die hij meenam. Een airco-vulapparaat werd vervolgens aangetroffen bij de zus van de man. De opsomming door de deurwaarder in het proces-verbaal van het maritaal beslag (van 5 februari 2015) is daarom achterhaald. De vrouw heeft alle resterende aan de man toekomende goederen opgeslagen. De man heeft die goederen uit de opslag opgehaald op zaterdag 10 februari 2018. De vrouw heeft foto’s overgelegd van de goederen, zoals die naar de opslag zijn gebracht, en foto’s van de spullen die de man heeft opgehaald uit de opslag, alsmede een schriftelijke getuigenverklaring van 2 augustus 2018, ondertekend door vier getuigen, inhoudend:
“Zowel de inboedel van de schuur als de persoonlijke eigendommen van [naam eiser] zijn volgens afspraak naar Shurgard in Dordrecht gebracht voor opslag en uiteindelijk op 10 februari 2018 aldaar opgehaald. [naam eiser] wilde niet tekenen voor ontvangst. De goederen zijn voor die tijd vastgelegd op foto’s en gezien door de volgende personen:”(volgt namen getuigen en handtekeningen.)
De vrouw heeft tijdens de comparitie van 21 januari 2019 erkend dat de 2-kolom hefbrug zich nog steeds in de schuur bevindt en voert dienaangaande aan dat de brug alleen uit de schuur kan worden gehaald door het dakspant door te zagen, hetgeen niet kan zonder schade aan te brengen aan de schuur, en dat de zoon van partijen zijn vader heeft aangeboden de brug over te nemen voor € 500,=.
4.6.
De rechtbank zal de man een schadevergoeding toekennen, in redelijkheid en billijkheid begroot op € 4.000. De rechtbank acht als onvoldoende weersproken vaststaan dat de man enige van zijn goederen niet heeft verkregen van de vrouw. In dit oordeel weegt de rechtbank het volgende mee:
- vast staat dat de goederen van de man zich bij de vrouw bevonden. De vrouw heeft de voormalig echtelijke woning toebedeeld gekregen en de man is elders gaan wonen. De goederen van de man bevonden zich in (de schuur van) de woning.
  • de vrouw was aldus houder van de desbetreffende goederen. De bewijslast rust in beginsel op de vrouw dat zij de goederen heeft afgegeven aan de man (populair gezegd: “wie op de eieren zit, moet laten zien waar ze zijn gebleven”). Dit oordeel wordt niet anders doordat de vrouw er voor gekozen heeft om goederen van de man elders op te laten slaan. Deze opslag geschiedde in haar opdracht en de opslag impliceert niet dat de man alsnog bezitter werd van de goederen.
  • de man stelt, onvoldoende weersproken, dat hij de vrouw veelvuldig heeft aangeschreven om zijn (resterende) goederen te verkrijgen zonder dat de vrouw daarop reageerde. Het ligt weinig voor de hand dat de man dat zou doen als hij al zijn goederen al had.
  • de vrouw is weinig concreet in haar stellingname. De vrouw stelt weliswaar dat de man meermaals goederen heeft meegenomen, maar zij heeft kennelijk niet afgeturfd welke goederen de man bij welke gelegenheid heeft meegenomen. Wat precies is meegenomen en wat niet is onduidelijk gebleven. Dit komt voor risico van de vrouw. In zoverre is haar verweer dat zij alle goederen aan de man heeft afgegeven niet voldoende onderbouwd. In het bijzonder had het op de weg van de vrouw gelegen te reageren op het door de man gestelde gemis van (ook voor niet-technisch onderlegde personen te herkennen goederen als:) de diverse autobanden, ook winterbanden Espace, werkbank met bankschroef, de helft van 25 kub kachelhout, de elektrische houtkloofmachine met tafel, de computer.
  • de vrouw heeft de man een financiële vergoeding aangeboden die door de man niet is aanvaard. De vrouw stelt dat dit aanbod geen erkenning van aansprakelijkheid inhoudt maar slechts een voorstel tot schikking is, ter beslechting van het geschil.
  • uit de door de man overgelegde foto’s en het proces-verbaal van het maritaal beslag blijkt dat hij veel professioneel (auto) gereedschap had. Dit professionele gereedschap maakt onderdeel uit van de “inhoud van de schuur” die blijkens de echtscheidingsbeschikking aan de man toekwam.
  • de man erkent dat hij een aantal goederen heeft verkregen van de vrouw. De man heeft ook goederen afgehaald in de opslag waar de vrouw deze goederen had ondergebracht. Uit de door de vrouw overgelegde foto’s van het afvoeren van de (resterende) inhoud van de schuur naar Shurgard blijkt dat er veel grote en zware apparaten /stukken gereedschap op een grote aanhangwagen zijn weggebracht.
  • de stellingname van de man is niet geheel consistent. In de dagvaarding staat dat de man nog niet heeft: sigaren bandjesverzameling, set zilveren munten, kachelstooksetje Italië, kinder- en vakantiefoto’s en ABA slangklemmenrek. Op de eerste zitting heeft de man echter verklaard dat hij deze goederen inmiddels (deels) wel heeft.
  • ten onrechte gaat de man uit van de vervangingswaarde. Het ging niet om nieuwe goederen maar om goederen die al bij de man in gebruik waren. Uitgegaan moet worden van de waarde in gebruikte staat.
  • de stelling van de man dat de nieuwwaarde € 20.000 was, is niet onderbouwd. De rechtbank heeft niet of nauwelijks inzicht in ouderdom en aanschafwaarde van de diverse door de man verlangde goederen. Dit komt voor risico van de man, nu het op zijn weg ligt om zijn schade deugdelijk te onderbouwen.
  • de man heeft onder randnummer 49 van zijn dagvaarding een bewijsaanbod gedaan dat niet concreet is. Er staat slechts dat de man bewijs aanbiedt van al zijn stellingen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door het laten horen van getuigen waarom de man zelf. De rechtbank kan aldus niet beoordelen of het (getuigen)bewijsaanbod aan de eis voldoet dat het ter zake dienend moet zijn (art. 166 lid 1 Rv.), zodat aan dit aanbod voorbij wordt gegaan.
  • uit de wet volgt dat de rechter, indien de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, deze mag schatten.
Een en ander afwegend acht de rechtbank, zoals hiervoor reeds vermeld, een schadevergoeding van € 4.000 redelijk en billijk.
4.7.
In dit oordeel ligt besloten dat niet wordt toegewezen de primaire vordering van de man tot afgifte van de desbetreffende goederen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. In dit oordeel weegt mee dat de vrouw betwist dat zij deze goederen nog heeft. De vrouw voert aan dat zij nog hoogstens veroordeeld kan worden in de betaling van een schadevergoeding, waarbij zij aantekent dat de man die schade wel moet bewijzen. En de man stelt het vermoeden te hebben dat de vrouw een aantal van zijn goederen heeft verkocht.
vordering II
4.8.
Standpunt man: in de echtscheidingsprocedure is beslist dat het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar in Brazilië overleden vader in de huwelijksgemeenschap valt en dat de man recht heeft op de helft. Aan die beslissing is de vrouw gebonden. De vrouw moet daarom inzage geven in de waarde en afwikkeling van de nalatenschap in Brazilië en zij moet de man de helft van de waarde betalen.
4.9.
Standpunt vrouw: de man heeft geen recht op de helft van het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar vader. In het testament van haar vader is immers bepaald dat de erfenis niet in de huwelijksgemeenschap valt. Beide partijen hebben gedwaald in de echtscheidingsprocedure toen zij aannamen dat er geen testament was opgemaakt. De vrouw stelt dat de man misbruik van bevoegdheid maakt door zich te beroepen op de beslissing van de familiekamer.
4.10.
De rechtbank oordeelt als volgt. De man beroept zich op hetgeen beslist is in de echtscheidingsbeschikking. De beslissing in de echtscheidingsbeschikking over de verdeling van de gemeenschap is niet in hoger beroep aangetast en staat dus inmiddels vast. Een en ander impliceert dat de echtscheidingsbeschikking
gezag van gewijsdeheeft, oftewel is hetgeen in die beschikking is beslist ook bindend in de onderhavige procedure.
4.11.
De man is dus - in beginsel - bevoegd aanspraak te maken op de helft van het aandeel van de vrouw in de nalatenschap van haar vader. Een bevoegdheid mag volgens art. 3:13 BW echter niet worden ingeroepen voorzover deze wordt misbruikt. Ook de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke uitspraak kan misbruik van bevoegdheid opleveren (vgl. HR 5 november 1993, NJ 1994,154, niet gepubliceerd op rechtspraak.nl). De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van een dergelijk misbruik. In dit oordeel weegt mee dat sprake is van een duidelijke en grote vergissing van partijen. Het voert te ver om deze grove miskenning van de werkelijke situatie voor risico van de vrouw te laten komen. Het maatschappelijk belang van de juiste uitvoering van een testament is groot. De (laatste) wil van een erflater komt groot gewicht toe. Miskenning van die wil levert ongerechtvaardigde verrijking van de man op althans komt daarbij dicht in de buurt. De vrouw had geen enkele reden om het testament van haar vader te verzwijgen. Integendeel, het testament valt juist in haar voordeel uit. Eenieder kan op een eenvoudige wijze bij het Centraal Testamentenregister navraag doen of een testament is opgemaakt. Het was dus destijds voor de (toenmalige advocaat van de) man zowel als voor (die van) de vrouw weinig bezwaarlijk om dit even na te vragen. Beide partijen hebben daarvan afgezien omdat zij er destijds vanuit gingen dat er geen sprake zou zijn van een testament, omdat de vader van de vrouw al lang voor zijn overlijden (zo’n twintig jaar eerder) naar Brazilië was verhuisd. De man stelt, tenslotte, niet dat hij thans financieel weinig draagkrachtig is en de vrouw juist wel.
vordering III
4.12.
Vordering III, die voortborduurt op vordering II, is evenmin toewijsbaar. De rechtbank herhaalt haar oordeel ten aanzien van vordering II.
vordering IV
4.13.
De rechtbank zal de vrouw niet veroordelen in de proceskosten van de man. In plaats daarvan zullen de proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) worden gecompenseerd.
4.14.
De beslissing zal zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De rechtbank acht het belang van de man dat daarmee is gediend zwaarder wegen dan het tegenovergestelde belang van de vrouw.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een vervangende
schadevergoeding van € 4.000,=,
5.2.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.
[2517/638]