ECLI:NL:RBROT:2021:13762

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
10/750080-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing van geschriften en niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die werd vervolgd voor het gebruikmaken van vervalste geschriften, zoals valse bankafschriften en facturen. De vervolging was het gevolg van een boekenonderzoek door de Belastingdienst, waarbij deze vervalsingen in de administratie van de verdachte zijn aangetroffen. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een geldboete van € 193.310,13. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding nietig was en dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging, omdat de feiten ook onder de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) vielen, wat een vervolgingsuitsluitingsgrond zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was, maar dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging, omdat de feiten ook onder de AWR vielen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte rechtspersoon niet strafrechtelijk vervolgd kon worden op basis van artikel 225, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, omdat de feiten ook onder de belastingwetgeving vielen. De rechtbank verklaarde de dagvaarding geldig, maar de officier van justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer:10/750080-20
Datum uitspraak: 28 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon] ,
gevestigd aan de [vestigingsadres] , [postcode] [vestigingsplaats] ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door [persoon A] , die blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel gemachtigd is om de vennootschap in dezen te vertegenwoordigen,
raadsvrouw mr. M.M.P.E. van Helmond, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2021.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon (hierna: [verdachte rechtspersoon] ) is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting op 14 juni 2021 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Sondermeijer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van [verdachte rechtspersoon] tot een geldboete van € 193.310,13.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is -zakelijk weergegeven- dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard, nu de tekst daarvan toegespitst is op artikel 225, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr), terwijl onderaan het wettelijk voorschrift van artikel 225, eerst lid Sr is vermeld. De tenlastelegging is in zoverre innerlijk tegenstrijdig.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De inhoud van de tenlastelegging wordt niet alleen beoordeeld aan de hand van de letterlijke tekst, maar moet mede worden bezien in samenhang met de inhoud van het onderliggende strafdossier. Het gaat erom dat het de verdachte rechtspersoon duidelijk is wat haar wordt verweten en waartegen zij zich dient te verdedigen. Daarvan is hier sprake.
De vermelding van wetsartikelen onder het tenlastegelegde speelt bovendien geen rol bij de beoordeling van de tenlastelegging, omdat deze vermelding geen onderdeel vormt van de tenlastelegging en de rechtbank niet aan deze vermelding is gebonden, zodat het verweer al daarom niet kan slagen.
Gelet op het voorgaande voldoet de dagvaarding aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde vereisten.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5.Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Standpunten verdediging en officier van justitie
De raadsvrouw heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit omdat de vervolgingsuitsluitingsgrond als genoemd in artikel 69, vierde lid van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR), van toepassing is.
Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdenking tegen [verdachte rechtspersoon] is gerezen naar aanleiding van een boekenonderzoek dat door de Belastingdienst bij de vennootschap is ingesteld. Hierbij zijn in haar administratie valse bankafschriften en valse facturen aangetroffen. De tenlastelegging had op grond hiervan gebaseerd moeten worden op artikel 69, tweede lid juncto artikel 68, eerste lid onder c AWR. Strafvervolging op grond van artikel 225, tweede lid Sr is ingevolge artikel 69, vierde lid AWR in dit geval uitgesloten.
De officier van justitie heeft gemotiveerd betwist dat in dit geval deze vervolgings-uitsluitingsgrond van toepassing is. Onder verwijzing naar een uitspraak van het Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE: 2016:1365) heeft de officier van justitie, kort gezegd, aangevoerd dat het voeren van een administratie die mede bestaat uit valse facturen en valse bankafschriften, zoals waarvan hier sprake is, niet per definitie een belastingdelict oplevert, want deze handelwijze kan ook zijn ingegeven met het oog op het witwassen van inkomsten uit de handel in verdovende middelen.
5.2.
Beoordeling
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
Artikel 68, eerste lid AWR luidt – voor zover van belang – als volgt:
1. Degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot:(…)
c. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stelt;
d. het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, en een zodanig administratie niet voert;
wordt gestraft met (…)
Artikel 69, tweede lid AWR luidt – voor zover van belang – als volgt:2. Degene die opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doet, dan wel het feit begaat, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel c, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gestraft met (…)
Artikel 69, vierde lid AWR luidt – voor zover van belang – als volgt:4. Indien het feit, ter zake waarvan de verdachte kan worden vervolgd, zowel valt onder een van de bepalingen van het eerste of het tweede lid, als onder die van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, is strafvervolging op grond van genoemd artikel 225, tweede lid, uitgesloten.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het Openbaar Ministerie tot de beslissing heeft kunnen komen een vervolging te baseren op artikel 225, tweede lid Sr, dan wel dat de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier blijken, aanleiding geven voor het oordeel dat het feit waarvoor [verdachte rechtspersoon] kan worden vervolgd, eveneens kan worden aangemerkt als een schending van de verplichtingen van artikel 68, eerste lid AWR, zoals hiervoor weergegeven. Daarbij is het volgende van belang.
Uit het dossier blijkt dat de Belastingdienst in mei 2019 een onderzoek is gestart in de boekhouding van [verdachte rechtspersoon] . Dit betrof een deblokkeringsonderzoek van de G-rekening van [verdachte rechtspersoon] en een loonheffingsonderzoek. In de door [verdachte rechtspersoon] in het kader van dit onderzoek beschikbaar gestelde administratie, waren vervalste inkoopfacturen en bankafschriften opgenomen. Deze hebben tot doel gehad om loonbetalingen te verhullen, zo heeft de belastingdienst geconcludeerd. Uiteindelijk zijn naar aanleiding van dit onderzoek door de belastingdienst ook naheffingsaanslagen van in totaal ruim 3,8 miljoen euro over de periode 2017 -2020 aan [verdachte rechtspersoon] opgelegd, als fiscaalrechtelijke sanctie voor het niet afdragen van loonheffingen en sociale premies. Medeverdachte [medeverdachte] , feitelijk leidinggevende van [verdachte rechtspersoon] , heeft eveneens verklaard de facturen en bankafschriften te hebben vervalst met als doel mogelijk te maken dat lonen deels ‘zwart’ werden uitbetaald, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank is aan te merken als (loon)belastingontduiking, zijnde een belastingdelict.
De rechtbank stelt vast dat deze feiten en omstandigheden inderdaad passen binnen de delictsomschrijving van artikel 225 tweede lid Sr (het voorhanden hebben van valse geschriften), maar daarnaast ook kunnen worden aangemerkt als “het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken en bescheiden of de inhoud daarvan, en deze in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen”, als bedoeld in artikel 68, eerste lid onder c, AWR.
De stelling van de officier van justitie is dat het in de administratie (doen) opnemen van valse bankafschriften en valse facturen een andere reden had dan de door haar feitelijk leidinggevende gegeven reden van (loon)belastingontduiking en het handelen daarom niet valt onder de reikwijdte van de vervolgingsuitsluitingsgrond. Maar de rechtbank kan dat op grond van het dossier niet vaststellen. De officier van justitie heeft weliswaar gewezen op de jegens medeverdachte [medeverdachte] gerezen verdenking dat hij zich bezig zou hebben gehouden met een grote hoeveelheid cocaïne in het bedrijfspand van [verdachte rechtspersoon] , maar de rechtbank spreekt hem vrij van de daarop betrekking hebbende vervolging ter zake van overtreding van de Opiumwet. Van andere betrokkenheid van [verdachte rechtspersoon] bij niet-belastingdelicten blijkt evenmin.
Dit betekent dat het feit terzake waarvan [verdachte rechtspersoon] wordt vervolgd, ook valt onder de strafbaarstellingen van artikel 69, eerste lid, juncto 68, eerste lid, onder c, AWR. Daarmee is de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69, vierde lid, AWR van toepassing.
5.3.
Conclusie
De officier van justitie is niet-ontvankelijk in de vervolging.

6.In beslag genomen voorwerpen

6.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet terug gegeven goederen (bijlage II) gevorderd dat:
  • het onder 1 vermelde geldbedrag wordt aangewend voor de op te leggen geldboete;
  • de goederen vermeld onder nummers 4, 7, 11 t/m 15 verbeurd worden verklaren;
  • de goederen vermeld onder nummers 5, 6, 8 t/m 10 onttrokken worden aan het verkeer.
1
1.00 STK Vorderingen
€ 193.310,13
[rekeningnummer 1]
94a Sv
4
1.00 STK Tas
ADIDAS
602377
5
1.00 STK Telefoontoestel
CRYPTO
602343
6
1.00 STK Telefoontoestel
BQ
602344
7
1.00 STK Machine
ICT geldtelmachine
602352
8
1.00 STK Telefoontoestel
CRYPTO
613284
9
1.00 DS Doos
doos met 8x carbone
613599
10
1.00 STK Telefoontoestel
BQ
613600
11
1.00 STK Weegschaal
602358
12
1.00 STK Weegschaal
602359
13
3.00 STK Tas
602363
14
1.00 STK Tas
602364
15
1.00 STK Telefoontoestel
SAMSUNG
602422
6.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen.
6.3.
Beoordeling
Nu de rechtbank niet komt tot een beslissing als genoemd in artikel 353, eerst lid, Sv neemt de rechtbank geen beslissingen ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet terug gegeven goederen.

7.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Kuilenburg, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
[verdachte rechtspersoon] in of omstreeks de periode van 12 juni 2017 tot en met 31 maart 2019, in elk geval in 2017 en/of 2018 en/of in 2019, te Rotterdam en/of te Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een valse en/of een vervalste bedrijfsadministratie van de onderneming van [verdachte rechtspersoon] , zijnde de bedrijfsadministratie (telkens) een (samenstel(sel) van) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, voorhanden heeft gehad, terwijl [verdachte rechtspersoon] en/of (een of meer van) haar mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat de bedrijfsadministratie bestemd was voor gebruik als echt en onvervalst, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat – zakelijk weergegeven – in (een) de(e)l(en van) die bedrijfsadministratie, (telkens) was/waren/werd/werden opgenomen en/of verwerkt
A) 227,
554aanpassingen, in elk geval een of meer
aanpassingen inbankafschriften, behorende bij rekeningnummer:
[rekeningnummer 2] (DOC-015, onder andere DOC-002-55, DOC-002-106, DOC-002-115, DOC-002-163, 164, 165, 166, 167, DOC-002-249, 250),
waarbij telkens op voornoemde bankafschriften werkelijke bankmutaties zijn verwijderd en/of vervangen door (fictieve) betalingen van de hierna onder B genoemde inkoopfacturen en/of een overboeking naar of van de stichting [naam stichting] ;
en/of
[rekeningnummer 1] (DOC-016, onder andere DOC-004-009, DOC-004-17, DOC-004-10)
waarbij telkens op voornoemde bankafschriften het transactie bedrag en/of de ontvangende en/of betalende (rechts)persoon en/of omschrijving is gewijzigd en/of verwijderd;
Inkoopfacturen
  • 31, in elk geval een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 1] en gericht aan [verdachte rechtspersoon] (DOC-009) (met een totaalbedrag van 838.596,00 euro) en/of
  • 25, in elk geval een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 2] en gericht aan [verdachte rechtspersoon] (DOC-011 en DOC-018)(met een totaalbedrag van 95.620,00 euro) en/of
  • 21, in elk geval een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 3] en gericht aan [verdachte rechtspersoon] (DOC-010 DOC-018)(met een totaalbedrag van 497.000,00 euro) en/of
  • 13, in elk geval een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 4] . en gericht aan [verdachte rechtspersoon] (DOC-012 en DOC-013) (met een totaalbedrag van 351.900,48 euro) en/of
  • 11, in elk geval een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 5] en gericht aan [verdachte rechtspersoon] (met een totaalbedrag van 163.505,48),
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat op die inkoopfacturen (telkens) was aangegeven dat [verdachte rechtspersoon] aan die [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] . en/of [bedrijf 5] (een) factuurbedrag(en) ter zake van levering(en) van diensten en/of goederen diende te betalen, alsof er sprake was van (een) tussen voornoemde onderneming(en) enerzijds en [verdachte rechtspersoon] anderzijds overeengekomen transactie(s),
terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van (een) door of namens die onderneming(en) enerzijds en [verdachte rechtspersoon] anderzijds overeengekomen transactie(s), en/of dat op die (inkoop)factu(u)r(en) (een) transactie(s) was/waren aangegeven met betrekking tot een of meer levering(en) van goederen en/of diensten, terwijl in werkelijkheid die levering(en) van goederen en/of diensten, zoals op die (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en) vermeld, niet (of niet volledig) had/hadden plaatsgevonden.