ECLI:NL:RBROT:2021:13752

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
10/279174-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens en openlijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2000 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van het voorhanden hebben van twee vuurwapens met munitie en openlijk geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte een pistool en een automatisch vuurwapen heeft voorhanden gehad in een woning in Dordrecht, waarbij deze wapens zijn getoond in een videoclip. De verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum geweigerd, wat de rechtbank als een negatieve factor heeft meegewogen in de beoordeling van de zaak. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de rechtbank heeft een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een verplichting tot het volgen van een zinvolle dagbesteding. De verdachte is vrijgesproken van de diefstal met geweld, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij dat feit. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen vuurwapens en munitie onttrokken aan het verkeer, gezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 5.973,65 toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van de openlijke geweldpleging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/279174-20
Datum uitspraak: 16 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 juli 2021.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. S.B. Epozdemir, heeft gevorderd:
  • ten aanzien van feit 2: partiële vrijspraak van diefstal met geweld van de autosleutels en tassen met inhoud;
  • ten aanzien van feit 1: bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde voorhanden hebben van vuurwapens en munitie;
  • ten aanzien van feit 2: bewezenverklaring van de onder 2 ten laste gelegde diefstal met geweld van een lachgastank/lachgasfles;
  • ten aanzien van feit 3: bewezenverklaring van de onder 3 ten laste gelegde openlijk geweld;
  • onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen vuurwapens en bijbehorende munitie als opgenomen in de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering en de overige in het reclasseringsrapport opgenomen bijzondere voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Ten aanzien van feit 1:
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen kennis van vuurwapens had en ook geen opzet en bewustheid heeft gehad op het voorhanden hebben van een echt pistool. De verdachte heeft in een woning bij een ander kort een pistool, waarvan hij dacht dat het nep was, in zijn handen gehad voor het maken van een videoclip met zijn broer, de medeverdachte [medeverdachte] . Daarnaast is er geen medeplegen van het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen. De verdachte heeft enkel met zijn broer samengewerkt om een videoclip te maken, heeft dit automatisch vuurwapen niet in zijn handen gehad en heeft hierover geen machtsrelatie gehad gezien de korte tijdsduur van de videoclip. Het enkel voor en achter de medeverdachte staan in die videoclip is daartoe onvoldoende.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft samen met de medeverdachte [medeverdachte] afgesproken om in een woning in Dordrecht een videoclip te maken, waarin de verdachte een pistool in zijn handen had en de medeverdachte [medeverdachte] een automatisch vuurwapen. Het tonen van wapens was - zoals de verdachte ter zitting heeft verklaard - voor promotionele doeleinden. Hierdoor zouden waarschijnlijk meer personen de videoclip bekijken, aldus de verdachte. De medeverdachte [medeverdachte] heeft hierover bij de politie verklaard: “Ik weet dat ze gebruikt worden door rappers. Het trekt in de scene van rappers wel aan. Voor videoclips.” Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij beide wapens heeft vastgehad en dat hij van het ‘kleine’ wapen de kogels die in de holder van dat kleine vuurwapen zaten, heeft laten zien in de clip.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de beide wapens zijn gebruikt bij de gezamenlijke uitvoering van het plan van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] om in een videoclip al rappend vuurwapens te tonen, zodat er sprake is van medeplegen van het gezamenlijk voorhanden hebben van beide vuurwapens en munitie. De beide vuurwapens met munitie waren in elkaars directe aanwezigheid en de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hadden hierover gezamenlijk de beschikkingsmacht. Dat niet is vastgesteld dat de verdachte het automatisch vuurwapen vast heeft gehad, doet hier niet aan af.
Ten aanzien van het verweer dat de verdachte niet wist dat het pistool echt was, overweegt de rechtbank het volgende.
Nog afgezien van het feit dat de rechtbank onaannemelijk acht dat de verdachte dacht dat het een plastic nepwapen was, geldt het volgende. Bij de verdachte was sprake van bewustheid van de aanwezigheid van het wapen. De verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat het een echt vuurwapen betrof, doet daar niet aan af, nu het opzet in de Wet wapens en munitie een kleurloos opzet is. De verdachte hoeft zich dus niet bewust te zijn van de wederrechtelijkheid van de aanwezigheid van het (echte) wapen.
4.2
ten aanzien van de feiten 2 en 3:
4.1.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten en heeft daartoe - kort zakelijk weergegeven - primair aangevoerd dat de verdachte heeft ontkend dat hij aanwezig was op 11 juni 2020 bij het geweldsincident op het parkeerterrein van het Postillion Hotel te Dordrecht, terwijl uit het dossier niet zonder twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte daar wel was. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben onvoldoende specifieke onderscheidende kenmerken voor herkenning van de verdachte benoemd en de getuigen zijn hierover niet goed gehoord.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de verdachte de lachgasfles instrumenteel heeft gebruikt bij het incident met de aangever en dat hij geen oogmerk heeft gehad op de diefstal ervan, noch het oogmerk heeft gehad om daarvoor geweld te gebruiken tegen de aangever, noch dat hij daartoe bewust en nauw heeft samengewerkt met medeverdachten. Ook de medeverdachte [medeverdachte] is vrijgesproken van diefstal.
4.1.4.
Beoordeling
De aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict:
De verbalisant [verbalisant 3] heeft de camerabeelden van het bovengenoemde geweldsincident op het parkeerterrein voor de ingang van het Postillion Hotel te Dordrecht op 11 juni 2020 bekeken. De verbalisant heeft onder meer een signalement van man 1 verstrekt. De verbalisant [verbalisant 1] heeft de camerabeelden bekeken en heeft de verdachte hierop herkend. De verdachte is door deze jeugdagent regelmatig besproken in het Risico Overleg Jeugd bij het Veiligheidshuis en de verbalisant heeft de verdachte [verdachte] regelmatig gezien.
De rechtbank heeft gelet hierop geen redenen om te twijfelen aan de herkenning van de verdachte door de verbalisant als hiervoor is omschreven. De rechtbank acht deze herkenning dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De herkenning van de verbalisant wordt ondersteund door de getuige [getuige] die ter plaatse tegenover de politie verklaarde dat zij onder andere met [voornaam verdachte] en zijn broer en nog een jongens in een hotelkamer van genoemd hotel was geweest. Een baliemedewerker van het hotel verklaarde tegenover de verbalisanten dat [voornaam verdachte] bij het incident met de bezorger betrokken was en dat hij de moeder van [voornaam verdachte] kende die op [straatnaam] te Dordrecht woonde. De moeder van de verdachte woont op de [adres] te Dordrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande en de bewijsmiddelen in het dossier tot het oordeel dat de verdachte één van de personen is geweest die samen met drie medeverdachten openlijk geweld heeft gepleegd tegen de aangever, diens personenauto, een mobiele telefoon en een aantal flessen.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2:
De rechtbank is - net als de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de autosleutels en tassen met inhoud uit de personenauto van de aangever heeft weggenomen en dat hij daartoe nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen.
De rechtbank is van oordeel dat evenmin voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat de verdachte de lachgasfles heeft gestolen. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is het feit dat hij de lachgastank heeft gepakt om daarmee tegen de aangever en de auto te slaan, onvoldoende om tot het oordeel te komen dat hij de tank heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde diefstal met geweld.
4.1.5.
Conclusie
Bewezen is het onder 1 en 3 tenlastegelegde en niet bewezen is het onder 2 tenlastegelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij in de periode 29 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020 te Dordrecht,
tezamen en in vereniging met een ander, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Akm Romanian, type Mod 63, kaliber 7.62 x 39mm en een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Umarex Walther, type Pk380, kaliber 9 x17 mm en munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 3 kogelpatronen, kaliber 9 x17mm enf 22 kogelpatronen, kaliber 7.62 x 39mm voorhanden heeft gehad.
3.
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Dordrecht, op of aan de openbare weg de Rijksstraatweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en een personenauto (merk/type Volkswagen Polo) met kenteken [kentekennummer] , kleur blauw en een mobiele telefoon en flessendrank, welk geweld bestond uit het (met kracht)
- slaan met een riem op het lichaam van die [slachtoffer] en
- gooien met kiezels in de richting van die [slachtoffer] en
- slaan/stompen op het lichaam van die [slachtoffer] en
- trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer] ;
- trappen/schoppen tegen de portieren van die auto en
- inslaan van de ramen van die auto (met een lachgastank) en
- gooien van een mobiele telefoon en/of flessen drank op de grond.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
5.1.1.
Beroep op noodweer, noodweerexces en putatief noodweer
Door de raadsman van de verdachte is primair een beroep gedaan op noodweer, subsidiair op noodweerexces indien sprake was van buitenproportionele handelingen en meer subsidiair op putatief noodweer.
5.1.2.
Beoordeling
Uit de omschrijving van de camerabeelden en de verklaring van de aangever blijkt dat op het parkeerterrein voor de ingang van het Postillion Hotel te Dordrecht de aangever en de verdachte en een andere man (man 2) tegenover elkaar stonden tijdens een ruzie. De aangever gaf de verdachte als eerste een klap, waarop een vechtpartij plaatsvond tussen de aangever en de verdachte en man 2.
Dit is naar het oordeel van de rechtbank een wederrechtelijke aanranding als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht door de aangever.
De verdachte en man 2 liepen hierna weg van de aangever in de richting van de ingang van het hotel en stonden op een verhoging.
Op dit moment was de noodweersituatie naar het oordeel van de rechtbank
geëindigd.
Vervolgens worden de rollen omgedraaid en zijn de verdachte en drie medeverdachten de agressoren. Man 2 pakte een blik van de grond en de verdachte had een fles in zijn rechterhand. Man 2 gooide dit blik naar de bestuurder die achterwaarts wegliep. Man 2 pakte een tweede blikje en de verdachte gooide iets naar de bestuurder. Een andere man (man 5) gevolgd door man 2, een andere man (man 4) en de verdachte sprongen van de verhoging af en vielen de aangever aan.
De aangever is vervolgens door de verdachte en de drie andere personen onder meer geschopt en geslagen, er zijn deuken in de portieren van de auto geschopt en er is met een lachgasfles het portierraam vernield.
Zoals uit het voorgaande blijkt, hebben de geweldsplegingen van de verdachte en de medeverdachten plaats gevonden op het moment dat geen sprake (meer) was van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer(exces) wordt daarom verworpen.
Nu evenmin is gebleken van een situatie waarin de verdachte op objectieve gronden redelijkerwijs mocht aannemen dat nog sprake was van een (dreigende) noodweersituatie, faalt het beroep op putatief noodweer eveneens.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

7.1
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2
Feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met zijn mededader in een woning een pistool en een automatisch vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Hij heeft met zijn mededader deze wapens getoond in een videoclip voor promotionele doeleinden ter verspreiding ervan op het internet. Niet alleen is het verboden om wapens voorhanden te hebben, de rechtbank acht het ook verwerpelijk dat op deze manier het bezit van wapens wordt verheerlijkt en mogelijk zelfs gestimuleerd. Het bezit van vuurwapens levert een onaanvaardbaar risico op voor de maatschappij, omdat dit al te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan met dikwijls ernstig letsel of de dood tot gevolg.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het openlijk en in vereniging plegen van geweld tegen de drankkoerier en tegen diens personenauto. De verdachte heeft kort na een ruzie met het slachtoffer, die de verdachte bij een ruzie als eerste had geslagen, na het eindigen van de vechtpartij met drie mededaders aangevallen. De verdachte heeft met zijn mededaders het slachtoffer onder meer meermalen geschopt en geslagen tegen het lichaam. Zij hebben ook deuken in de portieren van die auto getrapt en een portierraam met een fles lachgas ingeslagen. De verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft geen respect gehad voor andermans eigendommen. Een dergelijk gewelddadig handelen op de openbare weg zorgde voor pijn bij het slachtoffer en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid bij mogelijke omstanders die ongewild van het geweld getuigen zijn geweest. Het bovengenoemde handelen is onaanvaardbaar en de verdachte dient hiervoor dan ook te worden bestraft.
7.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte één keer eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven en vernieling.
7.3.2
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages van de psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum, gedateerd op 1 juni 2021. Hieruit blijkt dat de verdachte zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. Deze weigering had tot gevolg dat definitieve diagnostische conclusies niet konden worden getrokken en ook geen inschatting van het herhalingsgevaar kon worden gemaakt door de gedragsdeskundigen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd op 25 januari 2021. Dit rapport houdt - samengevat voor zover relevant - het volgende in.
De verdachte is op zijn vijftiende jaar voor het eerst met justitie in aanraking gekomen. Hij is op zijn zeventiende in 2018 veroordeeld voor onder meer een diefstal met geweld tot jeugddetentie. De reclassering vindt het zorgelijk dat de verdachte vuurwapens nodig heeft om stoer over te komen en dat de verdachte geen beschermende factoren heeft.
De reclassering schat het herhalingsgevaar als hoog in. De verdachte heeft zich in het verleden een langere periode redelijk gehouden aan zijn afspraken binnen het reclasseringsadvies.
De reclassering is van mening dat er op het gebied van huisvesting, inkomen, dagbesteding en gedrag en houding nog winst valt te behalen bij de verdachte, waardoor er enkele leefgebieden omgezet kunnen worden in beschermende factoren. De reclassering adviseert de oplegging van de bijzondere voorwaarden als een meldplicht bij reclassering, het volgen van een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het inzetten voor een zinvolle dagbesteding.
Hoewel er factoren zijn die het jeugdstrafrecht zouden kunnen indiceren, komt de reclassering tot het oordeel dat vanwege het forse delictverleden van de verdachte het volwassenstrafrecht dient te worden toegepast.
7.4
Strafmodaliteit en strafoplegging
Nu de verdachte niet heeft willen meewerken aan de persoonlijkheidsonderzoeken is slechts beperkt zicht gekregen op zijn cognitief functioneren en eventuele persoonlijkheids- en/of psychische problematiek. Op grond van de rapportages ziet de rechtbank geen aanleiding voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Zij neemt het advies van de reclassering over tot toepassing van het volwassenstrafrecht, mede gelet op het feit dat de verdachte een weinig ontvankelijke houding lijkt te hebben voor enige pedagogische beïnvloeding.
De rechtbank is gezien de ernst van de feiten van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en op de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten. De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat het slachtoffer van feit 2 als eerste geweld heeft gebruikt. Gelet op het bovenstaande en het feit dat de rechtbank minder bewezen heeft verklaard dan de officier van justitie heeft gevorderd, komt zij tot de oplegging van een aanzienlijk lagere gevangenisstraf.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de oplegging van bijzondere voorwaarden die hierna worden genoemd. Hoewel uit het reclasseringsrapport diverse zorgpunten naar voren komen en het volgen van een ambulante behandeling ook geïndiceerd lijkt, zal de rechtbank - anders dan door de reclassering geadviseerd is - hiervan afzien gezien de weigerachtige houding van de verdachte ten aanzien hiervan. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf straf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden als reclasseringstoezicht, begeleide woonvorm en inzet voor een zinvolle dagbesteding, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.In beslag genomen voorwerpen

De op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde inbeslaggenomen vuurwapens en munitie zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.

9.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[benadeelde] B.V.ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert hoofdelijk een vergoeding van € 7.228,12 aan materiële schade van de verdachte en zijn mededaders, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat - behoudens het bedrag aan in rekening gebrachte omzetbelasting van € 1.254,96 van de schadefactuur - de vordering voor het resterend geldbedrag van € 5.973,65 en de wettelijke rente kan worden toegewezen. De officier van justitie ziet geen aanleiding tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat de benadeelde partij een professioneel bedrijf is dat in staat wordt geacht daartoe passende incassomaatregelen te treffen.
9.2
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair afwijzing dan wel niet-ontvankelijkheid bepleit van de vordering vanwege de door hem bepleite vrijspraak en heeft subsidiair bepleit dat het bovengenoemde bedrag aan omzetbelasting niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de benadeelde partij dit verrekenen kan.
9.3
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is grotendeels voldoende onderbouwd.
De rechtbank constateert met de officier van justitie en de raadsman dat de genoemde omzetbelasting van € 1.254,96 over de reparatiekosten van € 5.973,65 door de benadeelde partij als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden verrekend met de betaalde omzetbelasting wegens op haar beurt verrichte belaste prestaties. Het in rekening gebrachte bedrag aan omzetbelasting vormt in het onderhavige geval geen schade. Dit maakt dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 5.973,65 zal worden toegewezen. De vordering zal voor het overige deel worden afgewezen.
Nu de verdachte het bewezenverklaarde strafbare feit waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 juni 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank overweegt dat de schadevergoedingsmaatregel beoogt een door een strafbaar feit benadeelde partij te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag om de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel als mogelijk is uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat). Het enkele feit dat de benadeelde partij in het onderhavige geval een onderneming is, maakt dit niet anders.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding om aan de verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van de hierna te melden bedragen ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
9.4
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.973,65, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 47, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang of een soortgelijke instelling, door de reclassering te bepalen. Het verblijf wordt zo spoedig mogelijk gestart en duurt gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dit nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
3. de veroordeelde zal zich inzetten voor het verkrijgen en behouden van een zinvolle vorm van dagbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
- het vuurwapen: Akm Romanian Mod 63;
- het vuurwapen: Umarex Walther;
- 3 stuks munitie;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde] B.V., te betalen een bedrag van
€ 5.973,65 (zegge: vijfduizend negenhonderddrieënzeventig euro en vijfenzestig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
11 juni 2020tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij voor het resterende deel af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde] B.V. te betalen
€ 5.973,65(hoofdsom,
zegge: vijfduizend negenhonderddrieënzeventig euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
11 juni 2020tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.973,65 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
64 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en D.P.L. ter Laak, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
in of omstreeks de periode 29 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020
te Dordrecht,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Akm Romanian, type Mod 63, kaliber 7.62 x 39mm en/of
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Umarex Walther, type Pk380, kaliber 9 x17 mm
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 3 kogelpatronen, kaliber 9 x17mm en/of 22 kogelpatronen, kaliber 7.62 x 39mm
voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
2
hij
op of omstreeks 12 juni 2020
te Dordrecht, op de Rijksstraatweg, althans op de openbare weg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
autosleutels en/of een of meer tas(sen) (inhoudende ondermeer geld (500 euro,
althans enig geldbedrag en/of een bankpas en/of huissleutels)
en/of een lachgastank/lachgasfles, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk
toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor
te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht)
- met een riem te slaan op het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- met kiezels te gooien op de benen, in elk geval in de richting van die [slachtoffer] en/of
- te slaan op het hoofd en/of op de rug, in elk geval op het lichaam van die [slachtoffer] ;
- te dreigen met slaan met een lachgastank/lachgasfles tegen de borst en/of het

hoofd, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] ;

- het trappen tegen de borst en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van die

[slachtoffer] ;

(artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij
op of omstreeks 12 juni 2020
te Dordrecht, op of aan de openbare weg de Rijksstraatweg, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en/of een personenauto (merk/type Volkswagen Polo) met kenteken [kentekennummer] , kleur blauw en/of een mobiele telefoon en/of een of meer flessen drank,
welk geweld bestond uit het meermalen althans eenmaal (telkens) (met kracht)
- slaan met een riem op het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- gooien met kiezels in de richting van die [slachtoffer] en/of
- slaan/stompen op het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- trappen tegen de borst en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] ;
- trappen/schoppen tegen de portieren van die auto en/of
- inslaan van de ramen van die auto (met een lachgastank) en/of
- gooien van een mobiele telefoon en/of flessen drank op de grond.
(artikel 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)