ECLI:NL:RBROT:2021:13686

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
KTN-9511251_29122021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot betaling van transitie- en billijke vergoeding in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een verzoeker, een kapper, en een verweerder, de eigenaar van een kapsalon. De verzoeker had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met de verweerder, die liep van 1 april 2021 tot 1 november 2021. Op 25 augustus 2021 werd de verzoeker op staande voet ontslagen, wat door de verzoeker als onterecht werd ervaren. Hij verzocht de rechtbank om een billijke vergoeding en een transitievergoeding, evenals de verstrekking van loonstroken en een eindafrekening.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 december 2021 is de situatie besproken. De verzoeker stelde dat hij ten onrechte was ontslagen en dat er geen dringende reden was voor het ontslag. De verweerder betwistte dit en voerde aan dat de verzoeker onzorgvuldig had gehandeld door de kapsalon zonder af te sluiten te verlaten. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was en dat de verzoeker recht had op een billijke vergoeding van € 898,- en een transitievergoeding van € 40,07.

Daarnaast werd het non-concurrentie- en relatiebeding in de arbeidsovereenkomst vernietigd, omdat deze bedingen niet noodzakelijk waren voor de bedrijfsvoering van de verweerder. De verweerder werd veroordeeld in de proceskosten en moest de verzoeker binnen veertien dagen de verschuldigde bedragen betalen, evenals een eindafrekening verstrekken. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9511251 VZ VERZ 21-16667
uitspraak: 29 december 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker01],
wonende te [woonplaats01] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. N. Slingerland,
tegen
[verweerder01] h.o.d.n. [naam salon01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
verweerder,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker01] ” en “ [verweerder01] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Kennis is genomen van het verzoekschrift van [verzoeker01] , ontvangen op 25 oktober 2021, met producties 1 tot en met 5, en het e-mailbericht van [verzoeker01] van 8 december 2021, met productie 6.
1.2
Op 10 december 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [verzoeker01] is verschenen, bijgestaan door mr. Slingerland, met hulp van [naam01] , beëdigd tolk Farsi. [verweerder01] is ook verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat besproken is.
1.3
De datum van de uitspraak van de beschikking is bij vervroeging bepaald op heden.

2..De feiten

2.1
[verzoeker01] heeft als kapper gewerkt voor [verweerder01] in [handelsnaam01] . Partijen hebben op
1 april 2021 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten, beginnend op 1 april 2021 en lopend tot 1 november 2021, voor de duur van minimaal 2 uur per week, tegen een salaris van € 10,24 bruto per uur en 8% vakantiebijslag. In de arbeidsovereenkomst is een non-concurrentie- en relatiebeding opgenomen.

3..Het geschil

3.1
[verzoeker01] verzoekt - verkort weergegeven - na wijziging van het verzoek bij de mondelinge behandeling, om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [verweerder01] te veroordelen om binnen vijf dagen na deze beschikking aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a. € 898,- bruto aan billijke vergoeding; en
b. € 59,- bruto aan transitievergoeding;
2. [verweerder01] te veroordelen om binnen vijf dagen na deze beschikking, loonstroken aan [verzoeker01] te verstrekken over de periode 1 juli 2021 tot 25 augustus 2021, alsmede een eindafrekening met daarop in ieder geval vermeld de hiervoor onder 1 a en b te betalen vergoedingen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat [verweerder01] hiermee in gebreke blijft;
3. te verklaren voor recht dat het tussen partijen overeengekomen non-concurrentie- en relatiebeding nietig is dan wel, voor zover sprake zou zijn van een rechtsgeldig beding, het beding geheel te vernietigen;
4. [verweerder01] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder de eigen bijdrage van
€ 152,-.
3.2
Aan het verzoek legt [verzoeker01] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [verweerder01] hem ten onrechte op staande voet ontslagen heeft op 25 augustus 2021. [verzoeker01] berust in het ontslag, maar verzoekt om [verweerder01] te veroordelen tot wat hierboven is vermeld, ervan uitgaande dat hij gemiddeld 27 uur per maand gewerkt heeft in de maanden voorafgaand aan het ontslag.
3.3
[verweerder01] voert verweer.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van het verzoek nader besproken.

4..De beoordeling

4.1
[verzoeker01] stelt op 25 augustus 2021 op staande voet te zijn ontslagen. [verweerder01] betwist dat. Uit hetgeen partijen bij de mondelinge behandeling over en weer hebben verklaard, wordt opgemaakt dat de dag ervoor tussen hen een conflict is geweest omdat een klant, die zich bevond in de kapsalon, belde naar [verweerder01] omdat hij geknipt wilde worden maar niemand aantrof in de salon, terwijl [verzoeker01] daar had moeten zijn. [verweerder01] heeft [verzoeker01] gebeld en die bleek bij winkelcentrum Zuidplein te zijn. Volgens [verzoeker01] gebeurde dit tijdens de lunchpauze en was hij vergeten de kapsalon af te sluiten. Toen zij beiden in de kapsalon arriveerden verzocht [verweerder01] [verzoeker01] schoon te maken, wat [verzoeker01] geweigerd heeft, hetgeen bijgedragen heeft aan het conflict. [verzoeker01] is vervolgens weg gegaan. Op zichzelf biedt dit steun voor het verweer van [verweerder01] dat hij [verzoeker01] niet heeft weggestuurd. Het conflict gaf ook geen aanleiding om hem te ontslaan, want het hebben verlaten van de kapperszaak zonder deze af te sluiten is weliswaar onzorgvuldig geweest, maar heeft geen dringende reden opgeleverd om de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
4.2
[verzoeker01] stelt ook niet te zijn weggestuurd door [verweerder01] , maar door diens echtgenote en wel een dag later toen hij om 10:00 uur bij de kapsalon aankwam om aan het werk te gaan. De gemachtigde van [verzoeker01] heeft te kennen gegeven telefonisch te hebben gesproken met de echtgenote van [verweerder01] bij welke gelegenheid zij hem zou hebben meegedeeld dat [verzoeker01] ontslagen was omdat hij een eigen kapperszaak zou willen beginnen en klanten afpakte, wat [verzoeker01] overigens bestrijdt.
4.3
Gelet op het vorenstaande staat voldoende vast dat [verzoeker01] op 25 augustus 2021 te verstaan is gegeven dat hij niet meer mocht werken in de kapsalon. Naar het oordeel van de kantonrechter kan dit worden aangemerkt als een ontslag op staande voet. De reden voor het ontslag, althans datgene wat erover is meegedeeld bij de mondelinge behandeling, wordt evenwel niet aangemerkt als een dringende reden om de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
4.4
Gezien het bepaalde in artikel 7:681 lid 1 BW gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 7:671 lid 1 BW en artikel 7:677 lid 1 BW is sprake van een vernietigbare opzegging en heeft [verzoeker01] , omdat hij daarin berust, aanspraak op een billijke vergoeding. Het verzochte bedrag van € 898,- bruto wordt billijk geacht en daarom toegewezen.
Daarnaast heeft [verzoeker01] recht op de transitievergoeding, zij het niet het verzochte bedrag van € 59,- bruto maar € 40,07 bruto, uitgaande van de duur van het dienstverband van
1 april 2021 tot 25 augustus 2021 en een gemiddeld maandsalaris van € 277,- bruto en 8% vakantiebijslag. Anders dan verzocht, zal worden bepaald dat betaling dient te geschieden binnen veertien dagen na het geven van deze beschikking.
4.5
Zoals verzocht dient [verweerder01] van voormelde bedragen een eindafrekening te verstrekken aan [verzoeker01] . Geen reden wordt gezien om een dwangsom op te leggen. De verzochte veroordeling tot verstrekking van loonstroken over de periode van 1 april 2021 tot
25 augustus 2021 wordt afgewezen, omdat [verzoeker01] al loonstroken over die periode heeft gehad van [verweerder01] . Niet is verzocht om gewijzigde loonstroken.
4.6
Op de voet van artikel 7:653 lid 3 BW worden het non-concurrentie- en het relatiebeding in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geheel vernietigd, omdat de bedingen niet noodzakelijk zijn vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen.
4.7
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [verweerder01] veroordeeld in de kosten. De betaalde eigen bijdrage voor de verleende toevoeging, waarvan betaling verzocht is, wordt geacht in het toe te wijzen bedrag aan proceskosten te zijn begrepen en komt dus niet voor afzonderlijke toewijzing in aanmerking.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [verweerder01] tot betaling aan [verzoeker01] , binnen veertien dagen na heden, van € 898,- bruto aan billijke vergoeding en € 40,07 aan transitievergoeding, en tot verstrekking aan [verzoeker01] , binnen diezelfde termijn, van een eindafrekening, waarin deze bedragen zijn verwerkt;
vernietigt het non-concurrentie- en het relatiebeding in de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
veroordeelt [verweerder01] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker01] vastgesteld op € 85,- aan griffierecht en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465