ECLI:NL:RBROT:2021:13684

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
KTN-9463698_10122021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding tussen werkgever en zieke werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een arbeidszaak waarin de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een zieke werknemer werd verzocht. De verzoekster, een besloten vennootschap, heeft de arbeidsovereenkomst met de verweerster, die sinds 1 mei 2016 als Office Manager in dienst was, willen ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De verweerster was sinds 6 december 2019 arbeidsongeschikt door ziekte, maar de werkgever heeft de ziekmelding pas later doorgegeven, waardoor de eerste ziektedag op 12 maart 2020 werd vastgesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een ernstig verstoorde familie situatie tussen de verweerster en haar broers, die ook haar werkgevers zijn. Dit heeft geleid tot een onherstelbare verstoring van de arbeidsrelatie, ondanks pogingen tot re-integratie en mediation. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in het belang van de verweerster is, en heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 februari 2022. Tevens is de werkgever veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 7.400,90 aan de verweerster, te vermeerderen met wettelijke rente. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de ontbinding niet het gevolg is van (ernstig) verwijtbaar handelen van de verweerster.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9463698 VZ VERZ 21-15745
uitspraak: 10 december 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster01],
gevestigd te [vestigingsplaats01],
verzoekster,
verweerster in de tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. K. Weijers,
tegen
[verweerster01],
wonende te [woonplaats01],
verweerster,
verzoekster in de tegenverzoeken,
gemachtigden: mr. M. Vreuls en mr. R.L. van Heusden.
Partijen worden hierna aangeduid als “[verzoekster01]” en “ [verweerster01] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
 het verzoekschrift van [verzoekster01], met producties 1 tot en met 36, ontvangen op
27 september 2021;
  • het verweerschrift van [verweerster01] , tevens houdende tegenverzoeken, met producties 1 tot en met 22;
  • de brief en de e-mailberichten van [verzoekster01], met producties 37 tot en met 41;
  • het faxbericht van [verweerster01] , met producties 23 tot en met 27;
  • de bij de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities van de gemachtigde van [verzoekster01], met producties 41 (nogmaals) en 42 tot en met 44.
1.2
Op 10 november 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [verzoekster01] is verschenen haar (indirect) bestuurder / aandeelhouder [naam01] , in het bijzijn van zijn zoon en broer [naam02] , bijgestaan door mr. Weijers. [verweerster01] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Vreuls en mr. Van Heusden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat besproken is.
1.3
De kantonrechter heeft de datum waarop de beschikking wordt uitgesproken bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
[naam01] , voornoemd, is de broer van [verweerster01] , verweerster.
2.2
Op grond van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is [verweerster01] op 1 mei 2016 bij [verzoekster01] in dienst getreden in de functie van Office Manager, gedurende 38 uur per week. Haar laatst verdiende salaris bedraagt € 3.859,50 bruto per maand inclusief 8% vakantiegeld.
2.3
Naast haar werk heeft [verweerster01] jarenlang gefungeerd als mantelzorgster van haar moeder
[naam03] en haar geholpen bij financiële zaken. In verband daarmee beschikte zij over een bankpas van de rekening van haar moeder. Over gedane betalingen vanaf die rekening zijn vanaf 2017 twijfels gerezen bij haar drie broers. Dit heeft niet geleid tot wijzigingen ten aanzien van het beheer van de financiën van [naam03] .
2.4
Rond kerst en oud en nieuw 2019/2020 is in de familie [verweerster01] een conflict ontstaan tussen enerzijds [verweerster01] , en anderzijds haar broers, onder wie [naam01] , over geld benodigd voor de inrichting en stoffering van een kamer in een verzorgingstehuis waarnaar moeder diende te verhuizen.
2.5
Op 6 december 2019 is [verweerster01] arbeidsongeschikt geworden als gevolg van ziekte. Omdat [verzoekster01] haar ziekmelding toen pas heeft doorgegeven, is de eerste ziektedag bepaald op
12 maart 2020.
2.6
Geprobeerd wordt om [verweerster01] te re-integreren. Dat is tot nu toe niet gelukt.

3..Het verzoek en de tegenverzoeken

het verzoek

3.1
[verzoekster01] verzoekt, na wijziging van het verzoek bij de mondelinge behandeling, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
 de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW;
  • bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de wettelijke opzegtermijn, alsmede met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
  • te bepalen dat [verweerster01] recht heeft op een transitievergoeding.
3.2
Aan haar verzoek legt [verzoekster01] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, ondanks dat [verweerster01] thans ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid als gevolg van ziekte.
3.3
[verweerster01] verzet zich primair tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst, en verzoekt subsidiair (als toch ontbonden wordt):
  • te verklaren voor recht dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van haar;
  • te verklaren voor recht dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het
gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster01];
 bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst rekening te
houden met de voor [verzoekster01] geldende opzegtermijn van twee maanden;
  • [verzoekster01] te veroordelen tot betaling van € 7.289,46 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan transitievergoeding ex artikel 7:673 BW, met veroordeling van [verzoekster01] tot betaling van deze vergoeding uiterlijk binnen 7 dagen na het einde van de arbeidsovereenkomst;
  • [verzoekster01] te veroordelen tot betaling van € 97.997 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan billijke vergoeding, met veroordeling van [verzoekster01] tot betaling van deze vergoeding uiterlijk binnen 7 dagen na het einde van de arbeidsovereenkomst;
  • [verzoekster01] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119
BW vanaf de datum van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde
vergoedingen, althans vanaf een door de kantonrechter te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
  • [verzoekster01] te veroordelen tot het opmaken van een reguliere eindafrekening en het uitbetalen aan [verweerster01] van hetgeen haar uit hoofde daarvan toekomt uiterlijk binnen 7 dagen na het einde van de arbeidsovereenkomst;
  • [verzoekster01] te veroordelen om ter zake van de betaling van bovengenoemde vergoedingen en van hetgeen [verweerster01] toekomt uit hoofde van de reguliere eindafrekening uiterlijk binnen 7 dagen na het einde van de arbeidsovereenkomst een deugdelijk bewijs van betaling en een deugdelijke specificatie te verschaffen, zulks op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan;
de tegenverzoeken
3.4
[verweerster01] verzoekt daarnaast om:
  • [verzoekster01] te veroordelen om binnen 7 dagen na de in dezen te wijzen beschikking aan haar te voldoen het volledige achterstallige salaris over de periode juni tot en met augustus 2020, zijnde een bedrag van € 1.072,08 bruto, exclusief 8% vakantietoeslag, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
  • [verzoekster01] te veroordelen om binnen 7 dagen na de in dezen te wijzen beschikking aan haar te betalen de verschuldigde wettelijke verhoging ter zake de te late betalingen van het salaris over de maanden december 2020, januari 2021, juni 2021 inclusief over het te laat betaalde vakantiegeld, én juli 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • [verzoekster01] te veroordelen om ter zake van de onder hierboven genoemde betalingen binnen 7 dagen na de in dezen te wijzen beschikking aan haar een deugdelijk bewijs van betaling en een deugdelijke specificatie te verschaffen, zulks op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan; en
  • [verzoekster01] te veroordelen in de kosten en nakosten van de onderhavige procedure, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen, althans vanaf een door de kantonrechter redelijk geachte termijn, na het te dezen te wijzen vonnis, indien en voor zover [verzoekster01] deze kosten niet voordien heeft voldaan.
3.5
Aan haar tegenverzoeken legt [verweerster01] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [verzoekster01] ten onrechte vanaf juni 2020 90% van haar salaris is gaan uitbetalen, omdat zij toen nog niet zes maanden was ziekgemeld en dus nog aanspraak had op betaling van 100% van haar salaris, zodat sprake is van 10% achterstallig salaris over de maanden juni, juli en augustus 2020, en dat [verzoekster01] daarnaast herhaaldelijk salaris te laat heeft uitbetaald.
3.6
[verzoekster01] refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van het achterstallige salaris, maar voert verweer tegen het overige dat verzocht is.

4..De beoordeling

ten aanzien van het verzoek
4.1
Uit artikel 7:669 lid 1 BW gelezen in samenhang met artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder a, BW volgt dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever kan ontbinden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer in een andere passende functie binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Gelet op artikel 7:669 lid 3, onder g, BW kan een verstoorde arbeidsverhouding een redelijke grond opleveren om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
4.2
Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW kan de kantonrechter het verzoek, bedoeld in lid 1, slechts inwilligen indien aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 7:669 BW, is voldaan en er geen opzegverboden gelden.
4.3
In afwijking van artikel 7:671b lid 2 BW kan de kantonrechter, als een opzegverbod geldt, het verzoek om ontbinding toch inwilligen, indien:
a. het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop die opzegverboden betrekking hebben; of
b. er sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in het belang van de werknemer behoort te eindigen.
Dat volgt uit lid 6 van het artikel.
4.4
In deze zaak is sprake van het opzegverbod van artikel 7:670 lid 1 BW want [verweerster01] is ongeschikt tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte en de ongeschiktheid heeft vanaf 12 maart 2020, welke datum als eerste ziektedag is aangemerkt, nog geen twee jaren geduurd.
4.5
Het verzoek van [verzoekster01] houdt echter niet, althans niet in overwegende mate verband met omstandigheden waarop voormeld opzegverbod betrekking heeft. Daarnaast is er sprake van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in het belang van [verweerster01] behoort te eindigen. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
4.6
In de kern is sprake van een ernstig verstoorde familie situatie tussen enerzijds de drie broers [verweerster01] , onder wie [naam01] , en anderzijds [verweerster01] . Dit speelt inmiddels geruime tijd, al van vóór de ziekmelding. Hun persoonlijke verhouding heeft de werkrelatie tussen
[naam01] en [verweerster01] bemoeilijkt en gaandeweg is dit problematischer geworden. Evenals het UWV ondertussen meermaals, op basis van wederzijdse verzoeken, heeft geconcludeerd, is de kantonrechter gezien het dossier van oordeel dat partijen zich, gelet op de omstandigheden, in voldoende mate hebben ingespannen om tot re-integratie te komen. Hun verstoorde relatie heeft werkhervatting tot dusverre echter belemmerd, wat op zichzelf weer tot spanningen in de (werk)relatie heeft geleid. Tweemaal, in 2020 en in 2021, is mediation beproefd om de onderliggende verhoudingen te verbeteren, maar zonder het beoogde resultaat.
4.7
Dit is de stand van zaken geweest bij aanvang van de procedure. Het heeft een dramatisch vervolg gekregen na het overlijden van [naam03] op 18 oktober jongstleden.
Verwikkelingen rond haar uitvaart zijn zo hoog opgelopen, dat advocaten eraan te pas zijn gekomen. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard over de gebeurtenissen wordt onvoldoende grond gezien voor het oordeel dat één van hen hierin in overwegende mate een verwijt treft. Zonder hierover uit te wijden, want de situatie is bij partijen bekend, volstaat de kantonrechter met de constatering dat de relatie tussen de broers [verweerster01] en [verweerster01] wordt gekenmerkt door gebrekkige communicatie en in zeer ernstige mate verstoord is geraakt. Er is over en weer sprake van diepliggend wantrouwen. Dit maakt de werkrelatie tussen [naam01] en [verweerster01] uiterst bezwaarlijk voor beiden. De verstoring van de arbeidsverhouding is onherstelbaar. In feite is thans sprake van een dringende reden voor ontslag. De ontstane situatie draagt zeker niet bij aan re-integratie van [verweerster01] . Integendeel, het staat succesvolle re-integratie in de weg, terwijl ondanks bestaande beperkingen werkhervatting elders wel mogelijk wordt geacht. Daarom staat het opzegverbod niet in de weg aan inwilliging van het verzoek tot ontbinding, mede omdat beëindiging van de arbeidsovereenkomst in het belang van [verweerster01] wordt geacht.
4.8
Om voormelde redenen wordt overgegaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding.
4.9
Gelet op het bepaalde in artikel 7:671b, lid 8, aanhef en onder a, BW gelezen in samenhang met artikel 7:672 lid 1 BW dient dit te geschieden met inachtneming van een termijn van minstens een maand en tegen het einde van de maand, zodat de arbeidsovereenkomst eindigt met ingang van 1 februari 2022.
4.1
Uitgaande van 1 mei 2016 als datum indiensttreding en 1 februari 2022 als datum uitdiensttreding en het salaris van € 3.859,50 inclusief vakantiebijslag (€ 3.573,61 exclusief 8% vakantiebijslag) komt [verweerster01] € 7.400,90 aan transitievergoeding toe. Zoals verzocht dient [verzoekster01] dit uit te betalen uiterlijk binnen 7 dagen na het einde van de arbeidsovereenkomst. [verzoekster01] dient dan ook een eindafrekening op te maken, aan [verweerster01] uit te betalen wat haar uit hoofde daarvan toekomt en haar een specificatie daarvan te verstrekken. Geen reden wordt gezien om daaraan een dwangsom te verbinden. Ten aanzien van de verzochte toewijzing van rente wordt erop gewezen dat uit de wet volgt dat rente over de transitievergoeding verschuldigd wordt vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Zie artikel 7:686a, lid 1, BW.
4.11
Zoals overwogen bestaat geen grond voor het oordeel dat één van partijen in overwegende mate een verwijt treft voor de ontstane situatie, laat staan een ernstig verwijt. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is dus niet het gevolg is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster01] . De in verband daarmee verzochte verklaring voor recht zal dan ook worden gegeven. De verzochte verklaring voor recht dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster01] daarentegen niet.
4.12
Geen basis is er om [verzoekster01] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding.
ten aanzien van de tegenverzoeken
4.13
Om haar moverende redenen heeft [verzoekster01], die [verweerster01] in december 2019 naar huis heeft gestuurd, waarna bij haar een longontsteking is geconstateerd gevolgd door doofheid aan een oor en later psychische klachten, de eerste periode van ziekte van [verweerster01] aanvankelijk als betaald verlof aangemerkt. Pas later is haar ziekte doorgegeven, waardoor de eerste ziektedag bepaald is op 12 maart 2020. Gelet op deze datum en het bepaalde in artikel 67 lid 1 van de CAO Metaal en Techniek dat de werknemer gedurende de eerste 6 maanden van arbeidsongeschiktheid 100% van het salaris en de volgende 18 maanden 90% van het salaris betaald moet worden, stelt [verweerster01] zich terecht op het standpunt dat in juni, juli en augustus 2020 haar volledige salaris uitbetaald had moeten worden, in plaats van 90% van haar salaris, zodat zij aanspraak heeft op nabetaling van 10% van haar salaris over die drie maanden. [verweerster01] heeft het daarmee gemoeide bedrag becijferd op € 1.072,08 bruto, exclusief 8% vakantietoeslag. Daar komt de kantonrechter ook op uit (€ 357,36 maal 3). Bovendien is de hoogte van het bedrag niet betwist, zodat genoemd bedrag wordt toegewezen, met rente. In beginsel heeft [verweerster01] ook aanspraak op wettelijke verhoging van dit bedrag op de voet van 7:625 BW, maar de kantonrechter acht termen aanwezig om de verhoging te beperken tot nihil, omdat dat haar met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt. Anders dan verzocht, hoeft de betaling van het bedrag van € 1.072,08 bruto niet binnen 7 dagen na deze beschikking te geschieden, maar kan dit worden meegenomen bij de uitbetaling van het salaris over de maand december 2021. Dit dient te worden gespecificeerd in de salarisspecificatie van die maand. Geen reden wordt gezien om hieraan een dwangsom te verbinden.
4.14
Ten aanzien van de maanden waarop volgens [verweerster01] haar salaris te laat is uitbetaald, heeft [verzoekster01] verweer gevoerd, althans uitleg gegeven. Wat daar verder nog van zij, geldt ook ten aanzien hiervan dat betaling van wettelijke verhoging - voor zover al verschuldigd - wordt beperkt tot nihil, om de hierboven genoemde reden, zodat in verband hiermee geen bedrag wordt toegewezen.
ten aanzien van het verzoek en de tegenverzoeken
4.15
De proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter,
ten aanzien van het verzoek
  • ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2022 op grond van een verstoring van de arbeidsverhouding, zodanig dat van [verzoekster01] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren;
  • verklaart voor recht dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster01] ;
  • stelt vast dat aan [verweerster01] € 7.400,90 aan transitievergoeding toekomt, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot aan dag van algehele voldoening;
  • veroordeelt [verzoekster01] tot betaling van de transitievergoeding aan [verweerster01] , uiterlijk binnen 7 dagen na het einde van de arbeidsovereenkomst;
  • veroordeelt [verzoekster01] om een eindafrekening op te maken en aan [verweerster01] uit te betalen wat haar uit hoofde daarvan toekomt, uiterlijk binnen 7 dagen na het einde van de arbeidsovereenkomst;
  • veroordeelt [verzoekster01] tot verstrekking aan [verweerster01] van een deugdelijke specificatie van voormelde betalingen, uiterlijk binnen 7 dagen na het einde van de arbeidsovereenkomst;
ten aanzien van de tegenverzoeken
  • veroordeelt [verzoekster01] tot betaling aan [verweerster01] , bij de loonbetaling van december 2021, van € 1.072,08 bruto aan achterstallig loon over de maanden juni, juli en augustus 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 357,36 voor ieder van die maanden vanaf de data waarop het loon uitbetaald had moeten worden tot aan de dag van algehele voldoening;
  • veroordeelt [verzoekster01] om deze betaling te specificeren in de salarisspecificatie van de maand december 2021;
ten aanzien van het verzoek en de tegenverzoeken
  • bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
  • verklaart deze beschikking, mede op de voet van artikel 288 Rv, uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465