ECLI:NL:RBROT:2021:13682

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
C/10/605970 / FA RK 20-7956
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling vaderschap en DNA-onderzoek in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2021 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure betreffende de vaststelling van het vaderschap van een minderjarige. De man, verzoeker in deze procedure, heeft verzocht om een DNA-onderzoek om te bepalen of hij de biologische vader is van de minderjarige, geboren op 10 februari 2020 uit een relatie met de vrouw, belanghebbende in deze zaak. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat zij niet zeker weet wie de biologische vader is, aangezien zij tijdens haar relatie met de man ook een relatie had met een andere man. De rechtbank heeft, na overleg met de betrokken partijen, besloten dat er een DNA-onderzoek moet worden uitgevoerd om de biologische afstamming vast te stellen. De rechtbank heeft de bijzondere curator, mr. M. Veken, betrokken bij de procedure en heeft de partijen de gelegenheid gegeven om op de uitkomst van het onderzoek te reageren. De kosten van het DNA-onderzoek zijn vastgesteld op € 685,-, waarvan de man de helft moet betalen. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. G.J. Daams. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/605970 / FA RK 20-7956
Beschikking van 16 juli 2021 betreffende, gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, vervangende toestemming voor erkenning, de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht, vaststellen informatie- en consultatieplicht.
in de zaak van:
[verzoeker01], de man,
wonende te [woonplaats01] , gemeente [gemeente01] ,
advocaat mr. M.A. Ossentjuk te Leiden.
In deze zaak is belanghebbende:
[belanghebbende01], de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
mr. M. Veken, advocaat te Rotterdam, hierna te noemen de bijzondere curator.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2020;
  • de beschikking van deze rechtbank van 12 januari 2021, waarbij mr. Veken is benoemd tot bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarige;
  • het verslag van bevindingen van de bijzondere curator en
  • het verweerschrift met bijlagen van de vrouw ingekomen op 30 juni 2021.
1.2.
De man, de bijzondere curator en de vrouw hebben de rechtbank telefonisch laten weten dat zij instemmen met het laten verrichten van een DNA-onderzoek en dat zij om die reden afzien van een mondelinge behandeling.
De geagendeerde mondelinge behandeling van de zaak op 29 juni 2021 heeft daarom geen doorgang gevonden.

2..De vaststaande feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Op 10 februari 2020 is te [plaats01] uit de vrouw geboren:
[minderjarige01] , hierna te noemen de minderjarige.
2.3.
Het gezag berust bij de vrouw.
2.4.
De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit.

3..De beoordeling

Vaststelling vaderschap, (subsidiair vervangende toestemming erkenning), gelasten DNA-onderzoek
3.1.
Het verzoek van de man houdt, voor zover thans van belang, in dat de rechtbank een DNA-onderzoek laat verrichten ter beantwoording van de vraag of de man de verwekker is van de minderjarige.
3.2.
De man stelt dat de vrouw tijdens hun relatie zwanger is geraakt. Aan het begin van haar zwangerschap heeft de vrouw, volgens hem, bevestigd dat hij de biologische vader van de minderjarige is. Nog voor de geboorte van de minderjarige heeft de vrouw de relatie met de man verbroken.
3.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij stelt, voor zover thans relevant en kort weergeven, dat zij geen zekerheid heeft dat de man de biologische vader van haar dochter is. Het is heel goed mogelijk dat iemand anders de biologische vader is omdat zij tijdens haar relatie met de man, ook een relatie had met een andere man. De vrouw ontkent dat zij tegen de man heeft gezegd dat hij de biologische vader van haar dochter is, omdat ze niet weet wie dat is. De vrouw refereert zich ten aanzien van het verzoek van de bijzondere curator om een DNA-onderzoek te gelasten.
3.4.
De bijzondere curator heeft met de man en de vrouw gesproken. Uit die gesprekken blijkt, voor zover thans relevant, dat de man en de vrouw van mening verschillen over de vraag of de man de biologische vader van de minderjarige kan zijn.
De bijzondere curator is van mening dat, alvorens de rechtbank overgaat tot inhoudelijke behandeling van het verzoek, er allereerst zekerheid dient te bestaan over het biologisch vaderschap van de man.
Indien uit het DNA-onderzoek blijkt dat de man de biologische vader is van de minderjarige, zal de bijzondere curator nader ingaan op het verzoek van de man tot primair gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en subsidiair vervangende toestemming tot erkenning.
3.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.6.
Alvorens verder te beslissen heeft de rechtbank behoefte aan een onderzoek door een deskundige, waarbij aan de hand van DNA-onderzoek wordt onderzocht of de man al dan niet de biologische vader van de minderjarige kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid. De rechtbank acht een dergelijk onderzoek in dit geval ook noodzakelijk in verband met de openbare orde.
3.7.
In hoeverre de uitkomst van het onderzoek gevolgen heeft voor de (vier) verzoeken van de man zal op een later tijdstip, nadat de uitkomst van het onderzoek bekend is, worden beslist, waarbij dan ook de ontvankelijkheid van de man aan de orde zal komen.
3.8.
De man, de vrouw en de bijzondere curator krijgen de gelegenheid op de uitkomst van het onderzoek te reageren en hun processuele wensen kenbaar te maken.
3.9.
De rechtbank wijst erop dat de man en de vrouw wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
3.10.
De deskundige heeft de aan het onderzoek verbonden honorering en kosten begroot op € 630,-. Hierbij kunnen nog extra kosten (€ 55,-) komen indien partijen afzonderlijke afspraken maken voor de afname, dus zich niet op een gelijk tijdstip bij de deskundige melden. Gelet op de onderlinge verstandhouding tussen de man en de vrouw gaat de rechtbank ervan uit dat zij op verschillende tijdstippen naar de deskundige zullen gaan. De kosten worden daarom begroot op € 685,-.
3.11.
Gelet op de relatie tussen partijen ziet de rechtbank aanleiding om het voorschot op de kosten van de deskundige gelijkelijk over partijen te verdelen. De hoogte van het voorschot wordt vastgesteld op voormeld bedrag van € 685,-.
3.12.
Omdat aan de vrouw op grond van de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend, zal echter aan haar geen voorschot worden opgelegd en zal alleen de man worden gelast de helft van het voorschot, zijnde een bedrag van € 342,50 binnen twee weken te storten. Hij zal een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak ontvangen. De deskundige kan pas beginnen met de werkzaamheden als de man voornoemd voorschot volgens voornoemde instructies heeft voldaan.
3.13.
Over de vraag wie uiteindelijk de kosten van het DNA-onderzoek moeten dragen, overweegt de rechtbank alvast het volgende. In familiezaken is het gebruikelijk de proceskosten, waaronder de kosten van de deskundige vallen, te compenseren in die zin dat de man en de vrouw ieder de helft van deze kosten moet dragen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien de kosten zijn veroorzaakt door toedoen van één van hen. De rechtbank kan tot dat oordeel komen als uit het resultaat van het DNA-onderzoek blijkt dat een stelling die een partij in de procedure heeft ingenomen, onjuist is.
3.14.
Proceskosten
Omdat ten aanzien van de verzoeken van de man betreffende de vaststelling van het vaderschap, de vervangende toestemming tot erkenning, het verzoek om omgang met de minderjarige te krijgen en over de minderjarige te worden gëinformeerd, nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige, te weten een DNA-onderzoek, ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader van de minderjarige kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid;
4.2.
benoemt tot deskundige om voornoemd onderzoek op een door deze te bepalen plaats en tijdstip uit te voeren:
dr. [naam01] of een van de andere geautoriseerde rapporteurs van Verilabs, werkzaam bij Verilabs Nederland B.V, Noothoven van Goorstraat 11D, 2806 RA Gouda;
4.3.
legt aan de man een voorschot op van € 342,50;
4.4.
verzoekt de deskundige uiterlijk op 1 oktober 2021 een schriftelijk en ondertekend bericht ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
en alvorens verder te beslissen:
4.5.
bepaalt dat de behandeling van de zaak in afwachting van het deskundigenbericht wordt aangehouden tot
1 oktober 2021 PRO FORMA;
4.6.
bepaalt dat de man, de vrouw, hun advocaten, de bijzondere curator en de raad voor de kinderbescherming op laatstgenoemde datum niet hoeven te verschijnen;
4.7.
bepaalt dat – zodra de rechtbank in de onderhavige zaak het deskundigenbericht heeft ontvangen – de man, de vrouw en de bijzondere curator in de gelegenheid gesteld zullen worden hierop schriftelijk te reageren, waarna – als nodig – de mondelinge behandeling van de zaak zal worden bepaald op een dan te bepalen datum en tijdstip;
4.8.
in het laatste geval dienen de man, de vrouw en de bijzondere curator hun verhindertijden voor een periode van drie maanden aan de rechtbank bekend te maken.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W.J. van Elsdingen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.J. Daams op 16 juli 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.