ECLI:NL:RBROT:2021:13673

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
10/680422-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering na vrijspraak

Op 14 oktober 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen [naam01], die eerder op 29 juni 2021 was vrijgesproken van witwassen. De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. S. Sondermeijer en M.L.B. Wille, had een vordering ingediend tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het opleggen van een betalingsverplichting aan de staat ter hoogte van maximaal € 7.184.316,73, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in deze vordering, omdat de vrijspraak in de onderliggende strafzaak een noodzakelijke voorwaarde is voor de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 17 februari 2009, waarin werd vastgesteld dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat. Ondanks dat de vordering op het moment van indiening voldeed aan de eisen, staat de daaropvolgende vrijspraak aan de ontvankelijkheid van de vordering in de weg. De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/680422-13 (ontneming)
Datum uitspraak: 14 oktober 2021
Tegenspraak
VONNIS
van de Rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen:
[naam01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1963,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. R. van ‘t Land, advocaat te Breda.

1..Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van (laatstelijk) 14 oktober 2021.

2..Vonnis strafzaak

Bij vonnis van deze rechtbank van 29 juni 2021 is [naam01] vrijgesproken van witwassen.

3..Vordering

De vordering van de officieren van justitie, mr. S. Sondermeijer en M.L.B. Wille (hierna: de officier van justitie) strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 7.184.316,73.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e lid 1, lid 2 en lid 3 van het Wetboek van Strafrecht.

4..Beoordeling

[naam01] is in de onderliggende strafzaak vrijgesproken van het feit waarop de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ziet.
De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat uit het wettelijk systeem, meer in het bijzonder uit artikel 511e, eerste lid, in verbinding met artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering, moet worden afgeleid dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit aan de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat (zie HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4258). De rechtbank volgt deze lijn. Hoewel de vordering op het moment van indiening voldeed aan de toen daaraan te stellen eisen, staat de daarop volgende vrijspraak aan ontvankelijkheid van de vordering in de weg.
Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld tegen de vrijspraak in de strafzaak.
Omdat er nu geen grondslag voor de vordering bestaat, dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de ontnemingsvordering.

5..Beslissing

De rechtbank:
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en A. Greve-Kortrijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.V. Wagener, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 oktober 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.