ECLI:NL:RBROT:2021:13673
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering na vrijspraak
Op 14 oktober 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen [naam01], die eerder op 29 juni 2021 was vrijgesproken van witwassen. De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. S. Sondermeijer en M.L.B. Wille, had een vordering ingediend tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het opleggen van een betalingsverplichting aan de staat ter hoogte van maximaal € 7.184.316,73, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in deze vordering, omdat de vrijspraak in de onderliggende strafzaak een noodzakelijke voorwaarde is voor de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 17 februari 2009, waarin werd vastgesteld dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat. Ondanks dat de vordering op het moment van indiening voldeed aan de eisen, staat de daaropvolgende vrijspraak aan de ontvankelijkheid van de vordering in de weg. De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.