ECLI:NL:RBROT:2021:13666

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
KTN-9479738_29102021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonvordering en vakantiegeld tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft [eiseres01] Mozi Media B.V. gedagvaard in kort geding, omdat zij haar loon over de maand juli 2021 niet had ontvangen. [eiseres01] was in dienst bij Mozi Media als Redactie medewerker en had een arbeidsovereenkomst voor de duur van 12 maanden. Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 30 juli 2021 heeft [eiseres01] herhaaldelijk verzocht om betaling van haar loon, maar Mozi Media heeft hier niet op gereageerd. Op 29 oktober 2021 vond de mondelinge behandeling plaats, waarbij alleen [eiseres01] en haar gemachtigde aanwezig waren, aangezien Mozi Media niet is verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres01] spoedeisend belang heeft bij haar vordering en dat de vordering niet is betwist. De kantonrechter heeft daarom de vordering van [eiseres01] toegewezen, waarbij Mozi Media werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en vakantiegeld, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. Tevens is Mozi Media in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9479738 VV EXPL 21-433
uitspraak: 29 oktober 2021
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. P. Hoogenraad,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Mozi Media B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres01] ” en “Mozi Media”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
[eiseres01] heeft Mozi Media op 18 oktober 2021 gedagvaard in kort geding.
1.2
Op 29 oktober 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiseres01] is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogenraad. Namens Mozi Media is niemand verschenen.
1.3
De dagvaarding is op de juiste wijze betekend. Daarom is tegen Mozi Media verstek verleend.
1.4
De uitspraak van het vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1
[eiseres01] is op 29 maart 2021 bij Mozi Media in dienst getreden in de functie van Redactie medewerker voor de duur van 12 maanden, gedurende 40 uur per week, tegen een loon van € 1.347,85 bruto per maand en 8% vakantiegeld.
2.2
De arbeidsovereenkomst is door opzegging van [eiseres01] geëindigd op 30 juli 2021.
2.3
Mozi Media heeft het loon over de maand juli 2021 niet betaald aan [eiseres01] .
2.4
Bij brief van 20 augustus 2021 heeft [eiseres01] aan Mozi Media verzocht om haar loon uit te betalen binnen 7 dagen. Bij e-mailbericht van 24 augustus 2021 heeft zij dat nogmaals verzocht.
2.5
Bij brief van 12 september 2021 heeft de gemachtigde van [eiseres01] - verkort weergegeven - aan Mozi Media verzocht om het loon van [eiseres01] over de maand juli 2021 ten bedrage van € 1.347,85 bruto, vermeerderd met 8% vakantiegeld, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente binnen veertien dagen over te maken.

3.Het geschil

3.1
[eiseres01] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, Mozi Media te veroordelen tot betaling aan haar van € 1.347,85 bruto aan loon over de maand juli 2021 en € 107,83 bruto aan vakantiegeld, te vermeerderen met 50% aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW alsmede de wettelijke rente, met veroordeling van Mozi Media in de kosten van het geding.
3.2
Daartoe stelt [eiseres01] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - dat zij tegenover Mozi Media aanspraak heeft op uitbetaling van haar loon over de maand juli 2021, vermeerderd met 8% vakantiegeld, maar dat Mozi Media de daarmee gemoeide bedragen van € 1.347,85 bruto respectievelijk € 107,83 bruto niet heeft voldaan, ondanks daartoe te zijn gesommeerd. Omdat het loon niet is uitbetaald, vordert zij tevens de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
3.3
Mozi Media betwist de vordering niet.

4.De beoordeling

4.1
Voldoende is gebleken dat [eiseres01] spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening, zodat zij ontvankelijk is in haar vordering.
4.2
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres01] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende is dan ook slechts een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3
De vordering is niet betwist en komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat de vordering zal worden toegewezen.
4.4
Als de in het ongelijk gestelde partij dient Mozi Media verwezen te worden in de kosten van het geding. Nu [eiseres01] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht.

5.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt Mozi Media om aan [eiseres01] tegen kwijting te betalen € 1.347,85 bruto aan loon over de maand juli 2021 en € 107,83 bruto aan vakantiegeld, te vermeerderen met 50% aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW alsmede de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over voormelde bedragen vanaf de data van verschuldigd worden daarvan tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Mozi Media in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres01] vastgesteld op € 85,- aan verschotten en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465