ECLI:NL:RBROT:2021:13604

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
ROT 20/2208
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer na het negeren van verkeerslichten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had een educatieve maatregel gedrag en verkeer (EMA) opgelegd gekregen door de verweerder, na een melding van de korpschef van politie dat er twijfels bestonden over de rijvaardigheid van de eiser. Dit besluit volgde op een incident waarbij de eiser op 21 december 2019 tweemaal een rood verkeerslicht zou hebben genegeerd. De eiser ontkende deze beschuldigingen en voerde aan dat hij slechts bij een oranje verkeerslicht was doorgereden, ondersteund door getuigenverklaringen van zijn bijrijders.

De rechtbank heeft de getuigenverklaringen van de bijrijders als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld, omdat deze verklaringen te laat waren afgelegd en de getuigen bekenden van de eiser waren. De rechtbank oordeelde dat de bevindingen van de politie voldoende waren om de EMA op te leggen, en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van deze bevindingen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en stelde dat voor de klacht over de bejegening door de verbalisanten een aparte klachtenprocedure gevolgd moest worden. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2208

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser de educatieve maatregel gedrag en verkeer (EMA) opgelegd.
Bij besluit van 19 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2021. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

1. Op 8 januari 2020 heeft de korpschef van politie verweerder op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) schriftelijk meegedeeld dat bij hem het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorieën motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Naar aanleiding van deze mededeling en het bijbehorende mutatierapport van 6 januari 2020 heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Volgens verweerder is op grond van het mutatierapport van de politie met voldoende zekerheid komen vast te staan dat eiser op 21 december 2019 op het Hofplein te Rotterdam tweemaal een rood verkeerslicht heeft genegeerd. Dit betekent dat eiser tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011 (de Regeling maatregelen) en verweerder dus gehouden was aan eiser een EMA op te leggen.
3. Eiser ontkent dat hij een rood verkeerslicht heeft genegeerd. Hij heeft slechts één keer bij een oranje verkeerslicht doorgereden. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij getuigenverklaringen overgelegd van zijn twee bijrijders, gedateerd 16 april 2020.
4. Op grond van artikel 14, eerste lid, onder a, van de Regeling maatregelen besluit het CBR tot oplegging van een EMA indien de betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag. Daaronder valt ook het negeren van een rood verkeerslicht.
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 24 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2551), volgt dat als de bevindingen van de politie worden betwist, moet worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994 ten grondslag kunnen worden gelegd. De feiten waarop het vermoeden is gebaseerd behoeven, anders dan in het strafrecht, niet wettig en overtuigend te worden bewezen. Voor het opleggen van een EMA is voor verweerder voldoende dat op basis van de geconstateerde feiten met voldoende zekerheid komt vast te staan dat betrokkene tweemaal door rood licht is gereden.
6. Eiser heeft twee getuigenverklaringen overgelegd. De getuigen betreffen twee bijrijders. Beide getuigen hebben hetzelfde verklaard als eiser, inhoudende dat eiser tijdens de autorit op 21 december 2019 eenmaal bij een oranje verkeerslicht heeft doorgereden, maar dat hij niet tweemaal een rood verkeerslicht heeft genegeerd. Deze getuigenverklaringen bieden echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verbalisanten. Beide getuigen zijn bekenden van eiser en bovendien zijn de verklaringen bijna vier maanden na de staandehouding van eiser opgesteld. Betrokkenen hebben dus alle tijd en ruimte gehad om hun verklaringen op elkaar af te stemmen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden is overgegaan tot oplegging van de EMA.
7. Voor de klacht van eiser over de bejegening door een van de verbalisanten, dient de daarvoor bestemde klachtenprocedure te worden gevolgd. Voor een beoordeling van die klacht bestaat in deze procedure geen ruimte.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Cras, griffier. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 10 december 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.