In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) had aangevraagd, en de Minister voor Rechtsbescherming, die deze aanvraag had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op relevante strafbare feiten die binnen de terugkijktermijn van vijf jaar in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) waren geregistreerd. Eiser had de VOG aangevraagd in verband met een aanvraag voor een chauffeurskaart, maar de Minister oordeelde dat de strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten, een risico voor de samenleving vormden en daarom de afgifte van de VOG in de weg stonden.
Eiser voerde aan dat de feiten in de privésfeer hadden plaatsgevonden en dat hij inmiddels therapie had ondergaan om herhaling te voorkomen. Hij betoogde dat de feiten niet relevant waren voor de beoordeling van risico's voor de samenleving in zijn functie als taxichauffeur. De rechtbank oordeelde echter dat de strafbare feiten, ongeacht de context, relevant waren voor de aanvraag van de VOG. De rechtbank stelde vast dat de Minister terecht had geoordeeld dat de herhaling van dergelijke feiten een belemmering vormde voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur.
De rechtbank concludeerde dat de belangen van de samenleving bij het beperken van risico's zwaarder wogen dan de belangen van eiser bij het verkrijgen van de VOG. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat zijn financiële situatie zo ernstig was dat dit de afwijzing van de VOG zou moeten rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.