ECLI:NL:RBROT:2021:13589

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 20/4453
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de Minister voor Rechtsbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) had aangevraagd, en de Minister voor Rechtsbescherming, die deze aanvraag had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op relevante strafbare feiten die binnen de terugkijktermijn van vijf jaar in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) waren geregistreerd. Eiser had de VOG aangevraagd in verband met een aanvraag voor een chauffeurskaart, maar de Minister oordeelde dat de strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten, een risico voor de samenleving vormden en daarom de afgifte van de VOG in de weg stonden.

Eiser voerde aan dat de feiten in de privésfeer hadden plaatsgevonden en dat hij inmiddels therapie had ondergaan om herhaling te voorkomen. Hij betoogde dat de feiten niet relevant waren voor de beoordeling van risico's voor de samenleving in zijn functie als taxichauffeur. De rechtbank oordeelde echter dat de strafbare feiten, ongeacht de context, relevant waren voor de aanvraag van de VOG. De rechtbank stelde vast dat de Minister terecht had geoordeeld dat de herhaling van dergelijke feiten een belemmering vormde voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur.

De rechtbank concludeerde dat de belangen van de samenleving bij het beperken van risico's zwaarder wogen dan de belangen van eiser bij het verkrijgen van de VOG. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat zijn financiële situatie zo ernstig was dat dit de afwijzing van de VOG zou moeten rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4453

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2021 de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder,

gemachtigde: [naam].

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2021. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 23 januari 2020 een VOG aangevraagd in verband met de aanvraag voor een chauffeurskaart bij [naam bedrijf] te [vestigingsplaats].
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat binnen de terugkijktermijn van vijf jaren in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) op naam van eiser relevante strafbare feiten zijn geregistreerd, namelijk:
  • Een bij strafbeschikking van 4 oktober 2019 opgelegde geldboete van € 600,- wegens als bestuurder onverzekerd rijden. Tegen de strafbeschikking heeft eiser op 5 december 2019 verzet ingesteld.
  • Een bij veroordeling van 12 februari 2018 opgelegde gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren wegens mishandeling onder strafverzwarende omstandigheden.
  • Een bij veroordeling van 5 december 2017 opgelegde taakstraf van honderdtwintig uren subsidiair zestig dagen hechtenis wegens poging tot diefstal met braak.
  • Op 29 december 2015 is jegens eiser een zaak wegens mishandeling en beschadiging goederen geseponeerd, omdat eiser zelf door de feiten of gevolgen is getroffen.
Als gevolg van het feit dat eiser binnen de terugkijktermijn in het JDS voorkomt, zijn de gegevens van eiser zonder tijdsbeperking uit het JDS ontvangen. Daaruit blijkt dat eiser in 2006, 2008 en 2011 met justitie in aanraking is gekomen vanwege geweldsdelicten.
Verweerder stelt dat de aangetroffen feiten binnen en buiten de terugkijktermijn, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Volgens verweerder bestaat de mogelijkheid dat passagiers in aanraking komen met geweld of dat eiser goederen van passagiers of zijn werkgever ontvreemdt dan wel beschadigt. Volgens verweerder is het daarbij niet relevant dat de strafbare feiten zich in de privésfeer hebben afgespeeld, een feit geseponeerd is of de strafrechtelijke uitspraak nog niet onherroepelijk is geworden. Daarnaast stelt verweerder dat het belang van het beperken van risico’s voor de samenleving op dit moment zwaarder weegt dan het belang van eiser bij verkrijging van een VOG.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat de strafbare feiten die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd geen ernstige vergrijpen betreffen. Sommige feiten zijn licht afgedaan, de werkstraf is afgerond, één zaak is geseponeerd en in een andere zaak is de uitspraak nog niet definitief. Volgens eiser kan daarom niet veel gewicht aan de feiten worden toegekend. Daarbij stelt eiser dat de feiten in de privésfeer hebben plaatsgevonden en gekoppeld zijn aan de relationele sfeer. De problematische relatie is nu echter voorbij en eiser heeft zich aangemeld voor therapie om in de toekomst te voorkomen dat er weer problemen in de relationele sfeer optreden. Aangezien de feiten zich in de privésfeer hebben voorgedaan acht eiser de feiten niet relevant voor beoordeling van risico’s voor de samenleving in de functie van taxichauffeur.
Daarnaast voert eiser aan dat onvoldoende met zijn persoonlijke omstandigheden rekening is gehouden. Nu eiser geen VOG heeft verkregen en daardoor zijn werk als taxichauffeur niet meer kan uitoefenen, heeft zijn werkgever per 20 april 2020 een loonstop doorgevoerd en is vervolgens het dienstverband van eiser beëindigd. Eiser heeft geen recht op een WW-uitkering. Daarnaast heeft eiser schulden waarvoor meerdere betalingsregelingen lopen. Eiser stelt weer terug bij af te zijn als hij geen inkomsten via werk binnenkrijgt.
Tot slot stelt eiser dat aan hem op 6 februari 2021 en 12 mei 2021 wel een VOG voor vrijwilligerswerk is toegekend.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
Vastgesteld wordt dat eiser in 2006, 2008, 2011, 2015, 2017, 2018 en 2019 in aanraking met justitie is gekomen vanwege verschillende delicten. Anders dan eiser heeft aangevoerd, moeten de delicten als relevant worden beschouwd voor het doel van de aanvraag van de VOG. Dat de delicten hebben plaatsgevonden binnen de privésfeer en dat eiser stelt zich te hebben aangemeld voor therapie zodat het delict niet herhaald wordt, is niet van belang. Van belang is of de strafbare feiten, los van de persoon en indien herhaald in de functie, een behoorlijke uitoefening van die functie zou verhinderen. Met name het meermaals hebben gepleegd van een geweldsdelict is niet te verenigen met de functie van taxichauffeur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarbij terecht in aanmerking genomen dat er een gevaar bestaat voor de veiligheid van goederen en personen met wie een taxichauffeur in contact komt. Dat de zaak van 29 december 2015 is geseponeerd, doet daar niet aan af, nu uit de beleidsregels volgt dat ook sepots een rol kunnen spelen bij de beoordeling van een aanvraag. In deze zaak is geseponeerd op de sepotgrond ‘door feit of gevolg getroffen’. Dit houdt in dat het voldoende aannemelijk is geacht dat het feit is gepleegd, maar dat de gevolgen ervan al dusdanig groot voor de pleger zijn dat er geen verdere gevolgen aan verbonden worden.
Ten aanzien van de poging tot diefstal oordeelt de rechtbank dat, indien herhaald, dit een risico vormt in die zin dat goederen van passagiers of de werkgever van eiser ontvreemd kunnen worden. Daaraan doet niet af dat eiser naar hij stelt na de relatiebreuk slechts zijn eigen spullen wilde terugkrijgen, al omdat eiser dat niet heeft onderbouwd.
Ten aanzien van het onverzekerd rijden wordt opgemerkt dat de verzekeringsplicht niet op eiser zelf, maar op zijn werkgever komt te liggen. Verweerder kan dit feit niet, althans niet zonder meer, aan eiser tegenwerpen. Verweerder kon echter ook zonder dit feit tot zijn oordeel kon komen, gelet op de aard en ernst van de overige delicten en het beperkte tijdsverloop tussen de VOG-aanvraag en het laatste contact met justitie. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan.
5.2.
De omstandigheid dat eiser door de weigering van de afgifte van de VOG de functie van taxichauffeur niet kan uitoefenen, is een bij het vaststellen van de beleidsregels voorzien gevolg van die weigering en verdisconteerd in het beleid. Dat eiser daarnaast stelt meerdere schulden te hebben en geen WW-uitkering te ontvangen, waardoor de financiële situatie van eiser dusdanig ernstig is en de gevolgen zodanig verstrekkend zijn dat de belangenafweging in het voordeel van eiser zou moeten uitvallen, heeft eiser niet onderbouwd en aannemelijk gemaakt.
5.3.
Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn financiële situatie dusdanig ernstig is, er herhaaldelijk delicten hebben plaatsgevonden welke niet als lichte delicten gekwalificeerd kunnen worden en de verstreken tijd tussen de aanvraag van de VOG en het laatste contactmoment tussen eiser en justitie beperkt is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat aan het subjectieve criterium voldaan is. Verweerder heeft dan ook meer gewicht aan het belang van het beperken van risico’s voor de samenleving mogen toekennen dan aan het belang van eiser bij afgifte van de VOG. De beroepsgrond faalt.
5.4.
De omstandigheid dat aan eiser op 6 februari 2021 en 12 mei 2021 wel een VOG voor vrijwilligerswerk is toegekend, maakt bovenstaande niet anders. Bij de daarbij gemaakte beoordeling is één delict aangetroffen uit 2017. In samenhang bezien met het tijdsverloop heeft verweerder toen de verklaringen aan eiser toegekend. Gezien het grote verschil in het aantal antecedenten en de verstreken tijd tussen de aanvraag en beoordeling, is niet in te zien dat een parallel getrokken kan worden tussen die situatie en de situatie die in deze zaak centraal staat.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Cras, griffier. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 9 oktober 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE: wettelijk kader

Wet justitiële strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is aangevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien op de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd in de weg zal staan.
[…]
Artikel 36
1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
[…]
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Staatscourant 1 december 2017, nr. 68620)
Paragraaf 3
Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Paragraaf 3.1
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn in acht genomen. Voor de terugkijktermijn zijn van belang:
1. de periode waarover wordt teruggekeken en
2. de uitgangspunten om te bepalen of een justitieel gegeven binnen de van toepassing zijnde terugkijktermijn valt.
[…]
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt het COVOG bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Paragraaf 3.2
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.2.2
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
[…]
Paragraaf 3.3
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
[…]