ECLI:NL:RBROT:2021:13563

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
ROT 20/3770
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing op bezwaar inzake onterecht in rekening gebrachte eigen bijdragen Wlz

Op 12 oktober 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het CAK, vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De zaak betreft een beroep tegen de beslissing op bezwaar van 15 september 2020, waarbij de eiser onterecht incassokosten in rekening gebracht kreeg voor eigen bijdragen op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de hoogte van het aan eiser verschuldigde bedrag. De rechtbank heeft bepaald dat het CAK boven het bedrag van € 26.839,89 nog een bedrag van € 1.130,- aan eiser is verschuldigd. Tevens is bepaald dat het CAK het aan eiser betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt en dat het CAK in de proceskosten van eiser wordt veroordeeld tot een bedrag van € 1.870,-. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de incassokosten die betrekking hebben op onterecht in rekening gebrachte eigen bijdragen niet door eiser hoeven te worden betaald. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3770

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer op

12 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. H. Bijlsma,
en

CAK, verweerder,

gemachtigde: [naam].
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 12 oktober 2021 heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 15 september 2020 gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 15 september 2020 voor zover die ziet op de hoogte van het aan eiser verschuldigde bedrag;
- bepaalt dat verweerder boven het bedrag van € 26.839,89 nog een bedrag van
€ 1.130,- aan eiser is verschuldigd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het aan eiser betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.870,-;

Overwegingen

1. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder de incassokosten die hij heeft gemaakt voor het laten innen van eigen bijdragen op grond van de Wlz terecht heeft ingehouden op het door verweerder aan eiser terug te betalen bedrag.
2. Het prematuur ingestelde beroep heeft de rechtbank opgevat als een beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiser. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft dit beroep mede betrekking op de beslissing op bezwaar van 15 september 2020.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser de incassokosten moet betalen die verweerder heeft gemaakt voor het innen van de eigen bijdragen die door verweerder terecht in rekening zijn gebracht. De incassokosten die betrekking hebben op onterecht in rekening gebrachte eigen bijdragen, hoeft eiser niet te betalen. De rechtbank begroot het ten onrechte door verweerder ingehouden bedrag aan incassokosten op € 1.130,- .
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 8 april 2021 en 0,5 punt voor het verschijnen op de zitting van 12 oktober 2021, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is op 12 oktober 2021 in het openbaar gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.