ECLI:NL:RBROT:2021:13468

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
C/10/623295 / FA RK 21-5934
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en omgangsbegeleiding na scheiding van ouders met minderjarige kinderen

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 24 november 2021, wordt de zorgregeling tussen de vader en de moeder van twee minderjarige kinderen besproken. De moeder is niet verschenen op de zitting, wat door de rechtbank als kwalijk wordt ervaren, vooral gezien het belang van contact tussen de vader en de kinderen. De rechtbank heeft eerder al een zorgregeling vastgesteld, maar de vader heeft aangegeven dat hij sinds 2019 geen contact meer heeft met de kinderen, wat leidt tot psychische problemen voor de kinderen. De rechtbank heeft besloten om partijen door te verwijzen naar het Omgangshuis voor begeleiding in het contact tussen de vader en de kinderen. De rechtbank benadrukt het belang van samenwerking van de moeder in dit proces en stelt dat er mogelijk een dwangsom kan worden opgelegd als zij niet meewerkt. De rechtbank zal negen maanden wachten met een definitieve beslissing om de voortgang van de hulpverlening te evalueren. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de rechtbank de raad voor de kinderbescherming heeft betrokken voor advies en ondersteuning.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/623295 / FA RK 21-5934
Beschikking van 24 november 2021 over de zorgregeling
in de zaak van:
[naam vader], de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Beuker te Zoetermeer,
t e g e n
[naam moeder], de moeder,
wonende te [woonplaats] .

1..De rechtszaak

1.1.
Het verdere verloop van de rechtszaak blijkt uit het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling (de zitting) van de zaak was op 29 oktober 2021.
Daar waren bij:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
De moeder was er niet, terwijl de rechtbank haar wel heeft opgeroepen.

2..De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn op 8 december 2015 gescheiden. Op die datum is de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 april 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
De vader en de moeder hebben twee kinderen:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2013 te [geboorteplaats] ;
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2012 te [geboorteplaats] .
2.3.
De vader en de moeder hebben allebei het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
2.4.
Bij de zitting van 29 september 2015 waren vader en moeder er allebei. Zij hebben toen afgesproken dat:
  • [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] elke week op zaterdag van 08.00 uur tot 13.00 uur bij hun vader zijn, behalve enkele weekends waarin [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op zondag van 08.00 uur tot bij hun vader zijn;
  • dat moeder er tijdens de eerste twee zaterdagen of zondagen (op afstand) bij is;
  • dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] vanaf januari 2016 elke week een hele dag bij hun vader zijn.
De rechtbank Rotterdam heeft in de beschikking (uitspraak) van 30 september 2015 beslist dat moeder en vader zich moeten houden aan deze afspraken (de zorgregeling).
2.5.
Bij de zitting van 28 februari 2018 was moeder niet. Vader vroeg de rechtbank toen om de gemaakte afspraken (de zorgregeling) te wijzigen, vanwege zijn werk. De rechtbank Rotterdam heeft in de beschikking (uitspraak) van 14 maart 2018 beslist dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voortaan bij hun vader zijn:
  • de ene week op zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur en
  • de andere week op vrijdag van 15.00 uur tot 20.00 uur,
  • en dat vader hen haalt en terugbrengt.
2.6.
Vader wil graag dat moeder zich nu houdt aan deze beslissing. Vader heeft de rechtbank gevraagd om dit te beslissen. In het tussenvonnis (uitspraak) van 7 juli 2021 heeft de rechtbank Rotterdam beslist dat een andere rechter moet beslissen over dit verzoek van vader. De rechtbank heeft de zaak naar die andere rechter gestuurd.
2.7.
Tijdens de zitting van 6 oktober 2021 was moeder er weer niet bij. Vader vroeg de rechtbank toen in een kort geding (spoedprocedure) – zaaknummer C/10/623295 / FA RK 21-5934 – te beslissen dat moeder zich houdt aan de zorgregeling en dat zij anders een boete (dwangsom) moet betalen. Omdat de zitting van 29 oktober 2021 toen al gepland stond heeft de rechtbank de vordering van vader afgewezen. De rechtbank hoopte dat moeder tijdens de zitting op 29 oktober 2021 wel zou komen.
2.8.
Vader en moeder hebben allebei de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.

3..De beoordeling

3.1.
Omdat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in Nederland wonen, mag de Nederlandse rechter op basis van Nederlands recht beslissen over deze zaak.
3.2.
Zorgregeling
3.2.1.
Hiervoor staat al dat de rechtbank in de beschikking van 14 maart 2018 heeft beslist dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij hun vader zijn:
  • de ene week op zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur en
  • de andere week op vrijdag van 15.00 uur tot 20.00 uur bij hun vader zijn,
  • en dat vader hen ophaalt en terugbrengt.
Vader wil nu dat de rechtbank beslist dat moeder zich houdt aan deze beslissing vanaf het moment dat de rechtbank de beslissing heeft genomen, en dat zij anders een boete (dwangsom) moet betalen van € 250,- per dag.
3.2.2.
Moeder is niet gekomen en heeft haar mening niet aan de rechtbank laten weten.
3.2.3.
In de wet (in artikel 1:253a lid 1 BW) staat dat ouders met gezag de rechtbank kunnen vragen om een beslissing te nemen als zij het samen niet eens kunnen worden. De rechtbank neemt een beslissing die zij goed vindt voor de kinderen.
3.2.4.
Vader vertelde de rechtbank dat hij [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] sinds 2019 niet ziet en dat hij dat erg moeilijk vindt. Vader heeft moeder vaak gevraagd om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te mogen zien. Hij heeft voor de deur gestaan maar dan krijgt hij de kinderen niet meer mee. Moeder werkt niet mee. Vader denkt ook dat moeder slecht over hem praat tegen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en dat zij daarom bang zijn voor hem. De vader vindt dat heel verdrietig. Hij houdt van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en hoopt dat hij hen snel weer kan zien.
3.2.5.
De moeder was er tijdens de zitting weer niet bij. De rechtbank vindt dat onbegrijpelijk en erg kwalijk. In het vonnis van 20 oktober 2021 staat dat het heel belangrijk is dat moeder komt. De rechtbank kan nu geen afspraken maken met vader en moeder, en moet een beslissing nemen zonder te weten wat haar mening is en wat zij wil.
3.2.6.
De rechtbank vindt het heel belangrijk dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op een goede manier contact hebben met hun vader. Alle kinderen hebben recht op contact met zowel hun moeder als hun vader. Vader wil dat graag en heeft het vaak geprobeerd, maar moeder werkt niet mee. De rechtbank vindt dat de moeder moet helpen met het goede contact tussen de kinderen en hun vader. Zij moet ook positief praten over vader. Zij moet [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] enthousiast maken om naar hun vader te gaan. De rechtbank maakt zich zorgen, omdat moeder nu al zo lang [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] niet naar hun vader laat gaan zonder dat moeder uitlegt waarom. Kinderen die één ouder niet zien, kunnen daar psychische problemen mee krijgen. Zij kunnen daar ook problemen door krijgen als zij groter zijn, bijvoorbeeld als zij zelf een partner en kinderen krijgen. Het is daarom heel belangrijk voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] dat moeder gaat meewerken aan het contact met vader.
3.2.7.
De raad voor de kinderbescherming is het eens met wat hiervoor staat. De raad adviseert vader en moeder naar het Omgangshuis te gaan. Hier krijgen zij begeleiding om het contact tussen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en hun vader op te bouwen. Vader en moeder kunnen daar ook gesprekken voeren met hulpverleners en met elkaar. Er kan dan naar een oplossing worden gezocht voor de problemen. De raad vindt wel dat als moeder nu niet komt of niet meewerkt zonder goede reden, het tijd wordt voor een boete (dwangsom) om haar te verplichten.
3.2.8.
De rechtbank vindt het Omgangshuis een goede manier om het contact weer te starten. Er is daar wel een wachttijd. Het is belangrijk en goed voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] dat zij hun vader zo snel mogelijk zien. De rechtbank hoopt dat vader en moeder samen vast afspraken maken, totdat er plek is bij het Omgangshuis. De rechtbank vraagt moeder hierbij dringend om niet te wachten en de kinderen nu vast af en toe naar vader te laten gaan. Vader is teleurgesteld dat het Omgangshuis nog geen plek heeft. Maar hij begrijpt ook dat het beter is het contact rustig en op een veilige manier op te bouwen, omdat moeder telkens niet meewerkt.
3.2.9.
De rechtbank verplicht vader en moeder om mee te werken aan het hulpverleningstraject omgangsbegeleiding (Omgangshuis). Dat staat in het proces-verbaal dat zij hebben ontvangen. Dit proces-verbaal is al verstuurd naar het routeringspunt voor het aanmelden bij de instantie die gaat helpen (uitvoerende hulpverleningsinstantie). De rechtbank zal ook deze beschikking sturen naar het routeringspunt.
3.2.10.
De rechtbank vraagt de instantie die gaat helpen (uitvoerende hulpverleningsinstantie) om het eindverslag over hoe het is gegaan met de hulp voor vader en moeder aan de rechtbank te sturen op de manier zoals hieronder is uitgelegd. Tijdens de zitting heeft de rechtbank dit uitgelegd aan vader.
3.2.11.
De rechtbank zal nu eerst wachten hoe de hulp aan vader en moeder gaat. De rechtbank zal negen maanden wachten met de beslissing.
3.2.12.
Als de hulp is beëindigd dan zal de hulpverleningsinstantie het eindverslag sturen naar het routeringspunt. Het routeringspunt stuurt het eindverslag naar de rechtbank.
De rechtbank zal, als het hulpverleningstraject is geslaagd, vader en moeder en hun advocaten (als zij die hebben) in de gelegenheid stellen om binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren op het eindverslag. Na ontvangst van de reactie van (de advocaten van) partijen geeft de rechtbank, zonder zitting een definitieve beslissing (eindbeschikking).
3.2.13.
Als het hulpverleningstraject voordat het klaar is, is beëindigd of niet is gelukt dan zal het routeringspunt het eindverslag ook sturen aan de raad voor de kinderbescherming. De raad zal op basis van het eindverslag van de hulpverleningsinstantie kijken of een raadsonderzoek nodig is. De raad wordt gevraagd binnen twee weken na ontvangst van het eindverslag de rechtbank te informeren of een raadonderzoek nodig is.
3.2.14.
Een raadsonderzoek blijft achterwege als de rechter vindt dat zij voldoende is ingelicht om een definitieve beslissing te geven. De rechtbank zal de raad dit laten weten binnen uiterlijk een week nadat de raad de rechtbank heeft laten weten dat de raad een raadsonderzoek nodig vindt. De rechtbank bericht de raad alleen als zij het niet nodig vindt om een raadsonderzoek te doen.
3.2.15.
Als de rechtbank en de raad allebei een onderzoek nodig vinden, geldt deze beschikking als een voorwaardelijke opdracht aan de raad om onderzoek te doen, als het hulpverleningstraject (deels) niet is geslaagd. De raad wordt verzocht dit onderzoek te verrichten en daarvan bij de rechtbank, uiterlijk binnen vier maanden, een raadsrapport in te dienen. In dat geval zal de rechtbank nog vier maanden langer wachten voordat een beslissing wordt genomen. Een raadsonderzoek is bedoeld om de situatie van ouders en kinderen duidelijk te krijgen en om te bekijken of vrijwillige hulpverlening of een verplichte kinderbeschermingsmaatregel (bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing) nodig is.
3.2.16.
Gelet op wat hierboven staat wordt de raad voorwaardelijk verzocht om, indien het eindverslag van de hulpverleningsinstantie daartoe aanleiding geeft, de rechtbank te adviseren en daarbij de vragen te beantwoorden:
  • Welke zorgregeling is het meest in het belang van de kinderen?
  • Hoe lang en hoe vaak moet er contact zijn tussen vader en kinderen en waar en op welke manier?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gekomen, zijn niet in de vorige vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in het advies te noemen?
3.2.17.
Na ontvangst van het raadsrapport zullen vader en moeder en hun advocaten de gelegenheid krijgen om hierop binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren en te laten weten of zij een nieuwe mondelinge behandeling (zitting) willen.
Dwangsom (boete)
3.2.18.
De rechtbank zal nog geen boete opleggen voor het geval dat moeder niet meewerkt. De rechtbank rekent erop dat ze nu gaat meewerken. Doet ze dat toch niet, dan zal de rechtbank in de toekomst mogelijk wel een boete (dwangsom) opleggen.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Vader vraagt om moeder te veroordelen in de proceskosten, zodat zij de kosten van deze rechtszaak betaalt.
3.3.2.
Omdat de rechtbank nog geen definitieve beslissing zal nemen, zal de rechtbank nog geen beslissing nemen over de proceskosten.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat vader en moeder:
[naam vader] ,
wonende te [postcode vader] [woonplaats] , [adres vader] ,
en
[naam moeder] ,
wonende te [postcode moeder] [woonplaats] , [adres moeder] ;
4.2.
door (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar(De Rotterdamse omgangsbegeleiding voorziet blijkens haar folder in omgangsbegeleiding voor de duur van in beginsel maximaal zes maanden, overeenkomend met acht à negen contacten.) het hulpverleningstraject omgangsbegeleiding en dat het routeringspunt ervoor zorgt dat vader en moeder worden aangemeld bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
4.3.
bepaalt dat vader en moeder met behulp van dit hulpverleningstraject de omgang en het contact tussen de kinderen en hun vader zullen herstellen en dat zij afspraken zullen maken, zodat de kinderen onbelast contact kunnen hebben met hun vader;
4.4.
beveelt de griffier binnen twee dagen na vandaag een kopie van deze beschikking te zenden naar:
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond
t.a.v. het routeringspunt
Dynamostraat 16, 3083 AK Rotterdam
e-mailadres: zorgbemiddeling@jbrr.nl;
4.5.
bepaalt dat het routeringspunt vóór de pro formadatum (de voorlopige datum) die hieronder wordt genoemd het eindverslag van de hulpverleningsinstantie naar de rechtbank verstuurt en daarvan tegelijkertijd een kopie naar de raad voor de kinderbescherming verstuurt, indien het hulpverleningstraject niet of deels is geslaagd;
4.6.
beveelt de griffier na ontvangst van het eindverslag een kopie daarvan aan vader en moeder en hun advocaten te versturen;
4.7.
verzoekt partijen, na ontvangst van het eindverslag van een geslaagd hulpverleningstraject, binnen een termijn van twee weken schriftelijk hierop te reageren;
4.8.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming bij een geheel of gedeeltelijk niet geslaagd hulpverleningstraject:
  • te bekijken of raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen;
  • de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren; en
  • indien dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel; en
  • daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen,
De rechtbank kan beslissen, op de voorwaarde dat de rechtbank genoeg informatie heeft, om zonder een raadsonderzoek een eindbeschikking (definitieve beslissing) te geven;
4.9.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.10.
houdt iedere verdere beslissing over de zorgregeling aan tot
1 augustus 2022 PRO FORMA;
4.11.
bepaalt dat vader en moeder, hun advocaten en de raad voor de kinderbescherming op de genoemde pro forma-datum niet naar de rechtbank hoeven te komen.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Krijnen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C.A. van 't Zelfde op
24 november 2021.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.