ECLI:NL:RBROT:2021:1346

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
C/10/610586 / JE RK 20-3618
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd voor minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogdes te benoemen. De kinderen verblijven sinds 2 augustus 2019 in een pleeggezin en de Raad heeft vastgesteld dat het goed met hen gaat in deze situatie. De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek en erkent dat het in het belang van de kinderen is dat zij in het pleeggezin blijven opgroeien.

De rechtbank overweegt dat het gezag van een ouder kan worden beëindigd indien de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. In dit geval is vastgesteld dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om de zorg voor de kinderen weer op zich te nemen, is verstreken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is om het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogdes te benoemen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de moeder is veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de voogd over het vermogen van de kinderen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/610586 / JE RK 20-3618
datum uitspraak: 11 februari 2021

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2016 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1] ,

[naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum kind 2] 2017 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam pleegmoeder] ,

hierna te noemen de pleegmoeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam pleegvader] ,

hierna te noemen de pleegvader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 22 december 2020, ingekomen bij de griffie op 29 december 2020.

Op 11 februari 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de pleegouders,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 1] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam 2] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 december 2018 is de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] uitgesproken. Sinds 18 december 2018 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] ook met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn op 3 december 2020 voor het laatst verlengd tot 18 december 2021.
Sinds 2 augustus 2019 verblijven [naam kind 1] en [naam kind 2] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
De GI heeft zich bij brief van 22 september 2020 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogdes over [naam kind 1] en [naam kind 2] te benoemen.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. [naam kind 1] en [naam kind 2] verblijven sinds 2 augustus 2019 in het huidige, perspectief biedende pleeggezin. Het gaat hier heel goed met de kinderen. Het is de bedoeling dat de kinderen in dit pleeggezin verder zullen opgroeien. Er is een bezoekregeling met de moeder. De Raad ziet dat de moeder geniet van het contact met haar kinderen. Ook het contact tussen de moeder en de pleegouders verloopt prettig. Er wordt niet meer teruggewerkt naar een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder. Er zijn op korte termijn geen mogelijkheden voor de moeder om zelf de zorg en opvoeding van de kinderen weer op zich te nemen. De aanvaardbare termijn voor [naam kind 1] en [naam kind 2] is naar de mening van de Raad verstreken en het is belangrijk dat zij duidelijkheid hebben over hun perspectief. De Raad verzoekt om de GI tot voogdes te benoemen, nu de pleegouders niet de belangrijke beslissingen over de kinderen willen nemen.

De standpunten

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad en is bereid om de voogdij over [naam kind 1] en [naam kind 2] op zich te nemen. Het is belangrijk dat er rust en duidelijkheid komt voor de kinderen.
De moeder voert geen verweer tegen het verzoek van de Raad. De moeder geeft aan dat de kinderen het goed hebben in het huidige pleeggezin. Ze hebben het daar beter dan bij de moeder thuis. Ze vindt het moeilijk, maar ziet dat het in het belang van de kinderen beter is dat deze stap wordt genomen. De moeder hoopt wel dat de bezoekregeling in de toekomst uitgebreid kan worden.
De pleegouders staan achter het verzoek van de Raad. De pleegouders willen de kinderen graag een veilige plek bieden waar zij kunnen opgroeien. Het gaat goed met [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de pleegouders. Ze ontwikkelen zich goed en voelen zich thuis. De pleegouders hebben een goede band met de moeder en willen dit graag zo houden.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt. Indien duidelijk is dat ouders niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van een kind kunnen dragen binnen een voor de persoon en ontwikkeling van dat kind aanvaardbaar te achten termijn, kan de rechtbank het gezag van de ouders beëindigen.
Het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind is de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een kind een redelijke termijn is, is mede afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Een zich over jaren uitstrekkende verlenging van de ondertoezichtstelling sluit daar volgens de wetgever niet bij aan.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [naam kind 1] en [naam kind 2] sinds 2 augustus 2019 bij de pleegouders verblijven en daar een positieve ontwikkeling laten zien. In de periode dat [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de moeder woonden, waren er grote zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. Sindsdien is de moeder hard aan de slag gegaan om te werken aan haar persoonlijke problematiek. De moeder maakt een positieve ontwikkeling door, maar voor [naam kind 1] en [naam kind 2] duurt dit traject, mede gelet op hun jonge leeftijd, te lang en is de aanvaardbare termijn verstreken. De moeder ziet eveneens in dat het in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] is dat zij opgroeien bij de pleegouders. Het perspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2] is daarom gelegen in het huidige pleeggezin. [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn gehecht aan de pleegouders en de pleegouders sluiten aan bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen.
Om de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van [naam kind 1] en [naam kind 2] te waarborgen en om alle betrokkenen duidelijkheid te bieden omtrent het perspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2] , is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] is om het gezag van de moeder te beëindigen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [naam kind 1] en [naam kind 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen. Om de goede onderlinge relatie tussen de moeder en de pleegouders te waarborgen en de pleegouders hun rol als opvoeder te laten behouden kan -ingevolge de wens van de pleegouders- de voogdij naar het oordeel van de rechtbank het beste worden belegd bij de GI. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW wordt de moeder veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat de moeder tot aan haar gezagsbeëindiging het bewind voert over het vermogen van [naam kind 1] en [naam kind 2] .

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] over [naam kind 1] en [naam kind 2] ;
benoemt tot voogdes over [naam kind 1] en [naam kind 2] de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam;
veroordeelt de moeder aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam kind 1] en [naam kind 2] te doen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. S. Jordaan, kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.E. Teunissen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.