ECLI:NL:RBROT:2021:13440

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
C/10/617172 / KG ZA 21-307 (voorlopige voorziening) C/10/617179 / FA RK 21-3100 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een huisverbod en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een huisverbod dat door de burgemeester van Rotterdam was opgelegd aan verzoeker. Het huisverbod was opgelegd op 13 april 2021 en had een duur van tien dagen. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting waren de gemachtigden van beide partijen aanwezig, maar verzoeker en de achterblijfster waren niet verschenen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de aard van het huisverbod. De rechter heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld die ten grondslag lagen aan het huisverbod, waaronder een incident waarbij verzoeker achterblijfster zou hebben bedreigd. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester terecht een huisverbod heeft opgelegd, omdat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van achterblijfster, die een kwetsbare, drieëntachtigjarige vrouw is.

De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter heeft overwogen dat het belang van achterblijfster bij een veilig verblijf in de woning zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij verblijf in de woning. De voorzieningenrechter heeft ook vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat het gevaar is geweken, aangezien verzoeker niet bereid was om hulpverlening te aanvaarden. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod en de afweging van belangen in dergelijke zaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/617172 / KG ZA 21-307 (voorlopige voorziening)
C/10/617179 / FA RK 21-3100 (beroep)
Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 april 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen
[naam verzoeker], verzoeker,
wonende te [adres verzoeker],
gemachtigde mr. A.J.M. Vélu.
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde mr. J.F. Jim,
in welke zaken belanghebbende is:
[naam grootmoeder], de grootmoeder,
wonende op voormeld adres,
hierna achterblijfster.
Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 13 april 2021 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
Bij brief van 20 april 2021 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021. Aanwezig waren:
 de gemachtigde van verzoeker;
 verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Verzoeker en achterblijfster zijn niet verschenen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Overwegingen

1.Weergave bestreden besluit en verzoek en beroep

1.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van verzoeker en achterblijfster (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.2.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit. Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen.
2.
Spoedeisend belang
De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang, zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek. Het feit dat het huisverbod nog van kracht is, brengt spoedeisendheid met zich.

3.Kortsluiten

3.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.

4.Beoordeling gronden

4.1.
Verzoeker voert aan dat er geen ernstig en onmiddellijk gevaar voor achterblijfster bestond op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam.
4.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9 van de Wth.
4.3.
De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen. Daarna beoordeelt de voorzieningenrechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
4.4.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de aanleiding voor het bestreden besluit een incident was waarbij verzoeker achterblijfster zou hebben bedreigd met een vaas. Bij de beoordeling of er sprake was van een (vermoeden van) ernstig en onmiddellijk gevaar weegt de voorzieningenrechter mee dat verweerder recent, te weten zes maanden voorafgaand aan het bestreden besluit, ook een huisverbod heeft opgelegd aan verzoeker. Verder heeft verzoeker zich intimiderend uitgelaten tegenover medewerkers van de gemeente en heeft de zoon van verzoeker – die bij bovengenoemd incident aanwezig was – bij de politie verklaard dat verzoeker, zonder bezig te zijn met het schikken van bloemen, met een vaas in zijn handen stond en een discussie initieerde met achterblijfster. Gelet op het vorenstaande en het feit dat achterblijfster een kwetsbare, drieëntachtigjarige vrouw is, heeft verweerder terecht aannemelijk geacht dat er – ten tijde van het nemen van het bestreden besluit – sprake was van een (vermoeden van) ernstig en onmiddellijk gevaar.
4.5.
Vervolgens moet worden beoordeeld of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het belang van achterblijfster bij een rustig en veilig verblijf in de woning terecht zwaarder heeft laten wegen dan het belang van verzoeker bij verblijf in de woning. Voor zover de man geen andere slaapplek heeft, kan hij zich wenden tot het Leger des Heils.

5.Voortduren van het huisverbod

5.1.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wth betrekt de voorzieningenrechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
5.2.
De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar nog blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Voor zover nog blijkt van dat gevaar, is verweerder bevoegd het huisverbod voort te laten duren. Daarna beoordeelt de voorzieningenrechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik kan en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid.
5.3.
Er zijn geen feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het gevaar is geweken. Verzoeker is niet bereid tot het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening. Wanneer medewerkers van de gemeente contact opnemen met verzoeker omtrent het opstarten van hulpverlening, reageert hij afwijzend en verwijst hij naar zijn advocaat. Tijdens de mondelinge behandeling is verder gebleken dat verzoeker zelfs voor zijn advocaat moeilijk bereikbaar is. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd is het huisverbod te laten voortduren en dat verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik kan en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid.
5.4.
Het beroep wordt ongegrond verklaard. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Aldus gedaan door mr. M.W.J. van Elsdingen, voorzieningenrechter, en door deze en mr. R. Jelicic, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: