ECLI:NL:RBROT:2021:13430

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
9383409 CV EXPL 21-3355
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding en ontruiming huurwoning wegens niet hoofdverblijf en gebruik door derden

In deze zaak vordert de stichting Woonbron, gevestigd te Rotterdam, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de huurwoning door de gedaagde. De kantonrechter heeft op 11 november 2021 uitspraak gedaan in de rechtbank Rotterdam, waarbij de gedaagde is toegelaten tot tegenbewijs. Woonbron stelt dat de gedaagde de woning zonder toestemming in gebruik heeft gegeven aan derden en dat zij niet haar hoofdverblijf in de woning heeft. De huurprijs bedraagt € 552,01 per maand en de Algemene Huurvoorwaarden 2017 vereisen dat de gedaagde haar hoofdverblijf in de woning heeft. Woonbron heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de gedaagde niet in de woning verblijft en dat er overlast is van derden die in de woning verblijven. De gedaagde betwist deze claims en voert aan dat zij tijdelijk in het buitenland verblijft vanwege persoonlijke omstandigheden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Woonbron voorshands in haar bewijs is geslaagd, maar dat de gedaagde de mogelijkheid krijgt om tegenbewijs te leveren. De verdere beslissing is aangehouden en een rolzitting is gepland voor 25 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9383409 CV EXPL 21-3355
uitspraak: 11 november 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. N.J. Glen-Boedhram,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.R. Dill.
Partijen worden hierna ‘Woonbron’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding met bijlagen;
het antwoord van [gedaagde];
het tussenvonnis waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de akte van Woonbron met een bijlage;
de aantekening op de rol dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2021;
de tijdens de mondelinge behandeling door [gedaagde] overgelegde bijlagen.
De datum voor de uitspraak van het vonnis is bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

2.1
[gedaagde] huurt de woning aan de [adres] van Woonbron. De huurprijs bedraagt op dit moment € 552,01 per maand.
2.2
De Algemene huurvoorwaarden 2017 van Woonbron maken deel uit van de huurovereenkomst. Op grond van artikel 9.2 van deze algemene huurvoorwaarden dient [gedaagde] haar hoofdverblijfplaats in het gehuurde te hebben:
“Gebruik
ARTIKEL 9 (…)
2 Indien de bestemming van het gehuurde ‘woonruimte is, zal huurder het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en de leden van zijn huishouden gebruiken. Hij dient er zijn hoofdverblijf te hebben, hetgeen betekent dat hij er permanent woont en hij geen andere permanente woonruimte heeft.”

3..Het geschil

3.1
Woonbron vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de huurovereenkomst wordt ontbonden en [gedaagde] wordt veroordeeld om het gehuurde binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle zaken en personen die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden onder afgifte van de sleutels aan Woonbron;
II. [gedaagde] wordt veroordeeld om vanaf september 2021 tot aan het moment van de ontruiming € 518,65 per maand te betalen;
III. [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2
Woonbron legt aan haar vordering tot ontbinding en ontruiming ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als huurder door in de woning niet haar verblijfplaats te hebben. Dit is in strijd met de Algemene Huurvoorwaarden 2017. Daarnaast geeft [gedaagde] de woning in gebruik aan derden en ervaren de buren overlast vanuit de woning van [gedaagde]. Dit levert strijd op met de verplichting van [gedaagde] zich als goed huurder te gedragen. Deze tekortkomingen zijn zodanig dat dit ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
3.3
[gedaagde] heeft zich tegen de vordering verweerd. Op dit verweer wordt hierna ingegaan, voor zover dit in deze procedure van belang is.

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] haar hoofdverblijf in de woning heeft. Ook betwist [gedaagde] de woning structureel in gebruik te geven aan derden. Zij voert aan dat er weliswaar soms familieleden en vrienden bij haar verblijven, maar voert aan dat er geen sprake is van langdurig verblijf.
4.2
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de door Woonbron gestelde tekortkomingen ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning rechtvaardigen. Bij de beantwoording van deze vraag moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen en dient het belang van Woonbron als verhuurder te worden afgewogen tegen het belang van [gedaagde] bij de voortzetting van de huurovereenkomst.
4.3
Op grond van het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.4
Woonbron stelt dat [gedaagde], doordat zij niet haar hoofdverblijf houdt in woning, in strijd handelt met artikel 9.2 van de Algemene Huurvoorwaarden 2017. Doordat dat zij de woning in gebruik geeft aan derden en er daarnaast overlast wordt veroorzaakt door personen die verblijven in de woning van [gedaagde], gedraagt [gedaagde] zich tevens niet als goed huurder, aldus Woonbron.
4.5
Ter onderbouwing van haar standpunt legt Woonbron brieven over van 12 juni 2018 en 9 april 2021, waarin Woonbron schrijft dat is geconstateerd dat [gedaagde] de woning niet zelf bewoont, maar aan anderen in gebruik geeft. Tevens stelt Woonbron dat de politie meermaals heeft geconstateerd dat [gedaagde] niet in de woning verblijft, maar dat er wel derden in de woning verblijven. Dat sprake is van overlast blijkt uit de afwijzing van de aanvraag tot inwoning van [naam] bij [gedaagde] van 16 oktober 2017.
4.6
[gedaagde] betwist dat zij niet haar hoofdverblijf houdt in de woning. Zij erkent dat zij tijdelijk in het buitenland verblijft, maar dit is in verband met een hersenoperatie en de zorg voor haar zorgbehoevende kind van wie de vader in Frankrijk woont. Ook betwist [gedaagde] dat [naam] – ondanks het afgewezen verzoek tot inwoning – permanent in de woning verblijft.
4.7
Als motivering van haar betwisting heeft [gedaagde] enkel een brief overgelegd ter ondersteuning dat zij tijdens de mondelinge behandeling niet zelf aanwezig kon zijn in verband met een zorgafspraak in Frankrijk voor haar dochter. [gedaagde] verbleef derhalve – na een eerder verblijf in België - tijdens de mondelinge behandeling in Frankrijk. De gemachtigde van [gedaagde] kon desgevraagd niet beantwoorden wanneer [gedaagde] weer naar Nederland zou terugkeren en of dit dan een definitieve terugkeer zou betreffen. Gelet op de aangevoerde omstandigheden zou het immers niet onaannemelijk zijn dat [gedaagde] nog langere tijd bij haar dochter in Frankrijk verblijft.
4.8
Uit de door Woonbron overgelegde stukken rijst een vermoeden dat [gedaagde] inderdaad niet zelf haar hoofdverblijf heeft in de woning en dat zij de woning in gebruik geeft aan derden. Het verweer van [gedaagde] is onvoldoende om dit vermoeden te kunnen ontzenuwen.
4.9
Op Woonbron rust op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [gedaagde] de woning zonder toestemming van Woonbron in gebruik heeft gegeven aan derden en er niet haar hoofdverblijf heeft gehouden. Zij is voorshands in dit bewijs geslaagd maar [gedaagde] wordt, ingevolge haar aanbod, toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat haar bewijs van het tegendeel wordt opgedragen, het ontzenuwen van het voorshands geleverde bewijs is voldoende.
4.1
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
laat [gedaagde] toe tot tegenbewijs van de voorshands bewezen geachte stelling van Woonbron dat [gedaagde] de woning aan het adres [adres] in gebruik heeft gegeven aan derden en dat zij in deze woning niet haar hoofdverblijf houdt;
bepaalt dat:
- zij zich ter rolzitting van
donderdag 25 november 2021 om 10.00 uurbij akte dient uit te laten of, en zo ja op welke wijze, zij voornoemd bewijs wenst te leveren, waarbij de akte uiterlijk de dag vóór genoemde rolzitting om 12:00 uur ter griffie ontvangen moet zijn;
-indien zij dat wil doen door schriftelijke bewijsstukken, zij die dan dadelijk bij die akte in het geding moet brengen;
-indien zij getuigen wenst voor te brengen, zij in die akte opgave moet doen van naam en woonplaats van de door hem voor te brengen getuigen alsook van de verhinderdata van beide partijen en de getuigen voor de daaropvolgende twee maanden; [gedaagde] zal te zijner tijd zelf zorg hebben te dragen voor behoorlijke oproeping van de getuigen;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht, ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645