ECLI:NL:RBROT:2021:13418

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
C/10/626794 / KG ZA 21-875
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over ontruiming en overlast met betrekking tot huurovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, is de eiseres, ROBES SCHULDONDERSTEUNING B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Shaaban, in conflict met de gedaagde, STICHTING HAVENSTEDER, vertegenwoordigd door mr. S.F. Dik. De procedure is gestart naar aanleiding van een vonnis van de kantonrechter van 24 september 2021, waarin de huurovereenkomst tussen de partijen is ontbonden wegens overlast. De eiseres vordert in dit kort geding om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 september 2021 te schorsen en de executie van het vonnis te verbieden, met een dwangsom als drukmiddel. De gedaagde heeft verweer gevoerd en vraagt om afwijzing van de vordering.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de kantonrechter in het eerdere vonnis de belangen van partijen zorgvuldig heeft afgewogen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis van 24 september 2021. De eiseres heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op € 1.683,00. Dit vonnis is uitgesproken op 25 oktober 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/626794 / KG ZA 21-875
Vonnis in kort geding van 25 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROBES SCHULDONDERSTEUNING B.V., als bewindvoerder over de goederen van mevrouw
[naam],
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. M. Shaaban te Rotterdam,
tegen
de stichting
STICHTING HAVENSTEDER,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. S.F. Dik te Rotterdam.
Partijen worden hierna [naam] (als materiële procespartij) en Havensteder genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 oktober 2021, met producties;
  • de akte overleggen producties van 15 oktober 2021 van mr. Shaaban;
  • het e-mailbericht van mr. Dik van 18 oktober 2021, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 18 oktober 2021;
  • de pleitnota van mr. Dik.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Bij vonnis van 24 september 2021 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de huurovereenkomst tussen [naam] en Havensteder met betrekking tot de woning aan de [adres 1] en de scootermobielplaats aan de [adres 2] – wegens overlast – ontbonden en [naam] veroordeeld de woning en de scootermobielplaats binnen vier weken na betekening van dat vonnis te ontruimen.
2.2.
De ontruiming is aangezegd tegen 26 oktober 2021.
2.3.
Voor de overige vaststaande feiten wordt volstaan met een verwijzing naar het (tussen)vonnis van de kantonrechter van 24 december 2020 en naar het (eind)vonnis van
24 september 2021.

3..Het geschil

3.1.
[naam] vordert – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad de tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 september 2021 te schorsen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat zij daarmee in gebreke is en Havensteder de executie van het vonnis te verbieden zolang de schorsing daarvan voortduurt. Een en ander met veroordeling van Havensteder in de proceskosten.
3.2.
Havensteder voert gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [naam] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar bij voorraad dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van voormelde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
4.2.
Het vonnis van 24 september 2021 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [naam] heeft nog geen hoger beroep tegen het vonnis ingesteld maar heeft ter zitting verklaard hiertoe voornemens te zijn. De termijn hiertoe is nog niet verstreken. De vraag die onder meer in dit kort geding moet worden beantwoord is of de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd. In dat geval moet [naam], afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan haar vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de kantonrechter in het vonnis van 24 september 2021 in rechtsoverweging 2.12. de belangen van partijen – voor zover relevant voor de beslissing – uitdrukkelijk heeft afgewogen. Toegegeven kan worden dat de uitvoerbaarheid bij voorraad niet expliciet in het kader van die belangenafweging nader is gemotiveerd, maar duidelijk is dat de kantonrechter de consequenties van een spoedige ontruiming heeft afgewogen. Dat heeft tot gevolg dat in dit kort geding geen ruimte is voor een nieuwe afweging van de wederzijdse belangen. Voor zover een nadere belangenafweging wel op zijn plaats zou zijn geweest komt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel dan de kantonrechter. Hoezeer een ontruiming ook grote gevolgen heeft voor [naam], Havensteder dient zich de belangen van de andere bewoners aan te trekken. Dat van een onhoudbare situatie sprake is blijkt voldoende uit de overgelegde stukken. Om die reden valt niet in te zien dat het belang van Havensteder om tot een spoedige ontruiming te komen dient te wijken voor het belang van [naam].
4.4.
[naam] heeft voorts gesteld dat er sprake is van een feitelijke misslag in het vonnis van 24 september 2021 omdat niet is komen vast te staan dat de overlast, die volgens haar berust op de verklaringen en met name de vermoedens van de buren, wordt veroorzaakt door [naam]. De meeste overlastklachten die zijn vermeld ervaart [naam] zelf ook. Voorts heeft [naam] gesteld dat de kantonrechter niet tot ontbinding van de huurovereenkomst had mogen overgaan nu niet onomstotelijk vast is komen te staan dat de beweerde overlast aan [naam] kan worden toegerekend. Volgens [naam] is daarnaast de kantonrechter ten onrechte voorbijgegaan aan de klachten die [naam] heeft geuit ten aanzien van de buren, bestaande uit overlast, vervuiling en treitergedrag.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een kennelijke misslag geen sprake is en overweegt daartoe als volgt. Een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag in een reeds gewezen vonnis wordt niet lichtvaardig aangenomen. Dat geldt zeker als het, zoals hier, een op tegenspraak gewezen vonnis betreft. Van een dergelijke misslag is naar het oordeel van de voorzieningenrechter alléén sprake als de vergissing in het recht of in de feiten zó in het oog springt dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan of, mogelijk, in het geval dat de motivering van de bewijsbeslissing onbegrijpelijk en/of inhoudelijk tegenstrijdig is. De kantonrechter is in het vonnis van 24 september 2021 uitvoerig ingegaan op de omstandigheden van het geval en op de verklaringen van de buurtbewoners en heeft gemotiveerd waarom er waarde wordt gehecht aan de verklaringen van de bewoners. Dat de kantonrechter daarmee volgens [naam] is uitgegaan van verkeerde aannames, maakt niet dat er sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis, nu zij geen betrekking hebben op een evidente vergissing in het recht of in de feiten terwijl bovendien sprake is van een duidelijke en begrijpelijke motivering. De overige door [naam] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden zijn door haar reeds aangevoerd in de bodemprocedure en ook die zijn meegewogen in het oordeel van de kantonrechter. De vraag of de kantonrechter de feiten al dan niet juist heeft gewaardeerd, dient in hoger beroep aan de orde te komen. De voorzieningenrechter kan daar niet op vooruit lopen, dat zou neerkomen op een verkapt appel.
4.6.
Omdat een gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring en geen sprake is van een kennelijke misslag, kan de vordering van [naam] alleen worden gebaseerd op nieuwe feiten en omstandigheden die zich moeten hebben voorgedaan na de uitspraak van de rechtbank en die kunnen rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. Dat doet zich hier niet voor. [naam] wijst slechts op argumenten die ook al in de bodemprocedure zijn aangevoerd. Dat zij een slechte gezondheid heeft, onder behandeling is voor borstkanker, is aangewezen op een scootmobiel en dakloos raakt als de ontruiming doorgang vindt was de kantonrechter reeds bekend. Het risico van dakloosheid is bij definitie verdisconteerd in een vonnis van de kantonrechter waarbij de ontbinding van de huurovereenkomst is uitgesproken.
4.7.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de vordering van [naam] moet worden afgewezen.
4.8.
[naam] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Havensteder worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.683,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [naam] in de proceskosten, aan de zijde van Havensteder tot op heden begroot op € 1.683,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2021.
2180/676